genomen. Het is nu eenvoudig de volgende waarneming te doen: vroeger woog iedereen honderd pond en nu zijn er die 150 pond wegen - er is dus een trend dat mensen dikker worden. Een verkeerde conclusie dus (het gemiddelde blijft immers gelijk: honderd), die echter maar al te vaak getrokken wordt. Nog een voorbeeld. Hetzelfde land, maar nu totalitair geregeerd door de mageren die iedereen verplichten vijftig pond te wegen. Na een tijd komt er een liberaler regiem en staat het iedereen weer vrij te wegen wat hij of zij wil. Het verschil met het vorige voorbeeld is dat vijftig pond het absolute minimumgewicht is om in leven te blijven. Niemand kan dus magerder worden. Wat gebeurt er? De meerderheid vindt vijftig pond prima; vijftien procent echter gaat lekker eten; na een halfjaar wegen zij 75 pond, na een jaar honderd en na twee jaar 150 pond. Wederom wordt de observatie gedaan dat er een trend is dikker te worden; het gemiddelde is, in tegenstelling tot het eerste geval, nu ook echt hoger en over de periode toenemend hoger geworden (respectievelijk 53,8 pond, 57,5 pond en 65 pond). Weer een verkeerde conclusie. Als je de gehele populatie bekijkt zie je dat het merendeel (85%) niet dikker wordt. Het modaal gewicht blijft hetzelfde.
In feite geeft Gould hier een lesje in basisstatistiek. Het interessante punt dat hij introduceert is wat hij noemt de ‘(right or left) wall’. In voorbeeld 1 is er symmetrische variatie (meer en minder gewicht). In voorbeeld 2 asymmetrische (meer gewicht), want mensen kunnen niet magerder dan vijftig pond worden. Er is dus een absolute grens, een ‘wall’. Deze muur maakt, anders gezegd, dat variatie één kant opgaat. Het patroon dat dan ontstaat is men geneigd als trend te interpreteren, terwijl het slechts een toevallige variatie is die niet anders dan de waargenomen richting op kan.
Deze redenering past Gould toe op evolutie (ook op honkbal trouwens: het feit dat het slaggemiddelde gedurende deze eeuw gezakt is, moet niet geïnterpreteerd worden als een verslechtering van de slagmannen, maar als het gevolg van een ‘wall’: de absolute grens van wat mensen fysiek aankunnen gekoppeld aan een algehele verbetering van het spel als geheel). Evolutie start met zeg maar bacteriën, waarna er variatie optreedt, volgens Darwins befaamde selectieprincipe. Die variatie gaat één kant op: naar een grotere variëteit, meersoortigheid, toenemende omvang per wezen en complexiteit. Een trend, zeiden en zeggen velen. Wie herinnert zich niet die mooie afbeeldingen in biologieboeken of op kaarten uit het biologielokaal: de stamboom van de evolutie - eencelligen, planten, schelpdieren, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren, mensapen, homo sapiens. Nee, zegt Gould: er is slechts variatie at random; en die is asymmetrisch want er is ook hier weer een ‘wall’. Er is met andere woorden geen principe als een essentie in het evolutieproces aanwezig op weg naar toenemende vooruitgang. Darwins revolutie bestaat eruit Plato's abstracte essentie te vervangen door toevallige variatie in de werkelijkheid.
Voor wie dan nog wil vasthouden aan de superioriteit van de ‘hogere’ levensvormen, zet Gould een overtuigend betoog op waarin hij aantoont dat de meest succesvolle organismen de bacteriën zijn. Wij zijn altijd geneigd door de camera te kijken die de als gezegd toevallige en passieve variatie van de soorten volgt. Maar de eenvoudige levensvormen, die een genealogische vertakking kennen die vele malen complexer is dan die van planten en dieren te zamen, overheersen overal de andere vormen, kunnen praktisch overal leven en hebben dus betere overlevingskansen dan planten en dieren. Ook hier moeten we niet naar een geïsoleerd fenomeen kijken (de zogenaamde progressie van hogere vormen), maar naar het ‘full house’.