ruimte aan Hanna Stouten voor een beschouwing over de ‘Bataafse’ revolutionaire Maria Aletta Hulshoff in 1984, en aan Louise Blits over de ‘vrouwenwereld’ in de eerste vaderlandse roman De schildknaap van Margaretha Jacoba de Neufville (1990). Alles bijeen echter was tot voor kort de oogst voor de vroegmoderne letterkunde vanuit een gender-perspectief toch betrekkelijk mager, wat ook zal samenhangen met het gegeven dat het aantal vrouwelijke universitaire docenten toen veel kleiner was dan nu het geval is.
Dat wil overigens bepaald niet zeggen dat er in die jaren niet veel werk is verzet voor vrouwelijke auteurs. In de jaren 1979-1987 publiceerde P.J. Buijnsters zijn onnavolgbare quintologie over Wolff en Deken: in 1979 zowel de bibliografie als het schrijversprentenboek, in 1980 de editie van Sara Burgerhart, in 1984 de biografie, en in 1987 de briefwisseling. Buijnsters' belangstelling had echter geen politiek-feministische achtergrond maar sloot naadloos aan bij zijn cultuurhistorische belangstelling voor de achttiende eeuw. Vanuit dat perspectief trokken ook andere vrouwen zijn belangstelling. In de biografie van Wolff en Deken gaf hij ook aandacht aan bijvoorbeeld Lucretia Wilhelmina van Merken of C.L. de Neufville en in het eerste het beste nummer van Literatuur (1984) had hij een stuk over ‘Petronella Johanna de Timmerman (1724-1786), een vrouw van de Verlichting’. Wolff en Deken waren ook nog het onderwerp van dissertaties: P. van der Vliet beschouwde de Brieven van Abraham Blankaart als een ‘bijdrage tot de kennis van de reformatorische verlichting’ (1982) en Willem Breekveldt behandelde in 1988 het ideologisch vertoog in Cornelia Wildschut. Arie Jan Gelderblom wijdde een gender- en ideologie-kritisch hoofdstuk aan de Economische liedjes van de schrijfsters in zijn dissertatie Mannen en maagden in Hollands tuin (1991).
Wat eerder was al een andere biograaf aan het werk gegaan. In 1962 publiceerde H. Reeser zijn rijke studie De jeugdjaren van Anna Louisa Geertruida Toussaint, in 1985 gevolgd door het tweede deel De huwelijksjaren van A.L.G. Bosboom-Toussaint.
Een heel succesvolle biografie was die van Mieke Smits-Veldt over Maria Tesselschade, verschenen in het herdenkingsjaar 1994, samen met een catalogus van een Tesselschade-tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. In datzelfde jaar publiceerden A. Agnes Sneller en Olga van Marion een uitgave van haar gedichten.
Nederlandse literatuur, een geschiedenis is de eerste literatuurgeschiedenis die van (bijna ) dit alles verslag zou hebben kunnen doen. Het ‘woord vooraf’ stelt vast: ‘Meer dan ooit tevoren is er in deze literatuurgeschiedenis aandacht voor schrijvende vrouwen, van Hadewijch tot Christine D'haen en [...] dat spiegelt de verschuivende belangstelling.’ Wie de index raadpleegt komt inderdaad veel namen van vrouwelijke auteurs tegen maar de eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat het met betrekking tot de hier besproken periode, enerzijds om namen gaat die in geen enkele literatuurgeschiedenis ontbreken, zoals die van Anna Bijns, Wolff en Deken en Bosboom-Toussaint, en dat de meeste minder bekende namen hun opname in de index te danken hebben aan slechts een paar artikelen, dat van Karel Porteman over mystieke vrouwenliteratuur en dat van Marijke Spies over ‘Het vrouwelijk aandeel’ in de niet-religieuze literatuur. Dat zijn zeker rijke stukken, maar toch, het waren er maar twee.
De betekenis van vrouwen in het geheel van de Nederlandse literatuurgeschie-