Nederlandse Letterkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Grensverkeer
| |
[pagina 169]
| |
heeft de tekst van het Comburgse handschrift als uitgangspunt genomen, met dien verstande dat zij een aantal belangrijke varianten uit Hulthem in de marge van haar editie citeert. Haar weergave van de verzen C 2075-85 luidt als volgt: Nella mano sinistra
un nappo reggeva,
nell'altra un semplice calamo
che piuttosto piccola era.
Aveva con ciò il suo da fare:
nel mare immergeva il calamo
e lo facea sgocciolare
nel nappo che teneva in mano.
Appena questo era colmo
subito lo svuotava.
Così misurava e svuotava.
Bij de vertaling van C 2079, Daer mede was hem vele wee, kiest Rotsaert voor de interpretatie dat de kleine man, in het Italiaans zeer fraai il piccolo talassomensore genoemd, het er danig druk mee had, terwijl De Klerk lijkt te suggereren dat het de zeemeter heel wat moeite kostte de druppels van de stift in het napje te doen belanden. Het verschil lijkt onbetekenend, maar is wellicht toch niet zonder gewicht als men tracht vast te stellen of het mannetje op het blad wellicht beschouwd moet worden als een zondaar die op deze wijze boete doet. Daarbij moet mijns inziens ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in deze verzen een subtiele verwijzing verborgen is naar het bijbelboek Ecclesiasticus (Jesus Sirach, 18:8), waar gesproken wordt van jaren die zich Quasi gutta aquae maris... Et sicut calculus arenae (‘als een druppel water van de zee... als een korrel zand’) tot de eeuwigheid verhouden. Ook op andere plaatsen signaleren verschillen tussen de twee vertalingen tekstplaatsen waarvan de interpretatie nog onbevredigend of discutabel is. Als voorbeeld noem ik C 2042-44, waar gesproken wordt over de demonische wezens waarmee de Walseranden in oorlog zijn. Deze wezens waren, zo verzekert de Walserand Brandaan, kwaadaardiger dan ooit sint dat hem God, die goede,
ghedoghede den twifel
dat si moesten metten duuel.
Wat betekent twifel hier? Rotsaert houdt het op twijfel: da quando il Signore Iddio
lasciò che in preda al dubbio
si schierassero col Maligno.
(‘sinds de goede God toeliet dat zij, aan twijfel ten prooi, zich opstelden met de Boze’). De Klerk vat twifel, mijns inziens terecht, op als desperatio, de zware zonde van wanhoop aan Gods genade, maar zijn weergave (‘soos sedert die dag toe die goeie God / hulle tot wanhoop gedryf het en beslis het / dat hulle by die duwel | |
[pagina 170]
| |
hoort’) laat ghedoghede onvertaald. God heeft hen niet tot wanhoop gedreven, Hij heeft toegelaten dat zij zich aan wanhoop overgaven omdat zij zich bij de duivel moesten aansluiten. Maar genoeg over de vertalingen (al wil ik in dit verband toch nog even terloops melding maken van het bestaan van een - nog onuitgegeven - vertaling van de Brandaan in het Fries, van de hand van de dichter Klaas Bruinsma, die ook de Reynaert heeft vertaald).Ga naar eind3 De taalgevoelige neerlandicus zal in de vergelijking van deze teksten een genoegen kunnen vinden dat verwant is met het plezier dat de muziekliefhebber beleeft aan het beluisteren van een vertrouwde melodie in een ongewone orkestratie. Maar beide boeken hebben meer te bieden. Voor wat de Afrikaanse editie betreft moet dan vooral worden gewezen op H.J. Schutte's indringende bespreking van Oppermans acht Brandaan-sonnetten uit de bundel Engel uit die klip (1950), die als een hoogtepunt van de Afrikaanse poëzie worden beschouwd, maar hier te lande slechts bij weinigen bekend zijn. Het zijn indrukwekkende gedichten, waarin de ik, een dichter, zich met Brandaan identificeert. Zoals Brandaan zijn boek in het vuur werpt, geeft de dichter, twijfelend aan de waarde van zijn kunst, in het eerste sonnet een bundel verzen aan de vlammen prijs, Maar blaaie
en die boek se band krul om en slaan
tot vlerke oop dat daar met geel-blou swaaie
'n engel toornig in die klipboog staan:
‘Jy het die waarheid in die vuur verbrand
...’
Brandaan moest een negenjarige zeereis ondernemen om Gods wonderen te beschrijven; de ik van deze gedichten moet, op last van de engel, de waarheid gaan zoeken ‘in die gramadoelas [de afgelegen streken] van jou land’. De zes volgende sonnetten beschrijven existentiële ervaringen, gesitueerd in de multiculturele werkelijkheid van Zuid-Afrika, ervaringen die alle, direct of indirect, hun inspiratiebron vinden in een van Brandaans avonturen. Zo verschijnt in het sonnet ‘Kronos’ de zeeslang die Brandaans schip omsingelt, in de gedaante ‘van 'n groot bruin boa wat sy stert vasbyt’. Soms waant de ik zich een ogenblik verlost van de beklemming van de tijd, Maar snags sien ek hy hou die kosmos styf
gevange in die Melkweg van sy lyf.
In het slotsonnet, ‘Man met horries’ (delirium, dronkemanswaanzin) komt de ik tot het inzicht dat hij het kwaad, de monsters die zijn fantasie belagen, kan ontkrachten door het in woorden te vangen. Oppermans poeticale Brandaan-cyclus is een prachtig voorbeeld van dichterlijke metamorfose: het omvormingsproces levert een nieuwe creatie op, die niettemin verbonden blijft met de oorspronkelijke gestalte. Zoals Schutte in zijn inleiding op het Middelnederlandse gedicht aansluit bij het Nederlandse Brandaan-onderzoek, zo bouwt Marie-Louise Rotsaert in haar San Brandano voort op het werk van Italiaanse Brandanisten als Orlandi, Grignani, Magnani, Cigni en Bartoli, die zich vooral met de Navigatio Sancti Brendani Abba- | |
[pagina 171]
| |
tis en met de vroeg-12e-eeuwse Anglo-Normandische bewerking hiervan door Benedeit hebben beziggehouden. Deze belangstelling van Italiaanse zijde valt te verklaren als men bedenkt dat de Navigatio tot de bronnen van Dante's Divina Commedia wordt gerekend. Helaas heeft Rotsaert, zoals uit een voetnoot op p. 12 blijkt, geen rekening kunnen houden met het belangrijke boek van Clara Strijbosch uit 1995 (ik waag de veronderstelling dat zij een aantal van haar conclusies zou hebben herzien als zij dit wèl had gedaan).Ga naar eind4 Een nieuw element in het debat over de relatie tussen Navigatio en Reis is de door Rotsaert verdedigde hypothese dat ook de versie van Benedeit tot de bronnen van de Reis zou hebben behoord, en wel via het intermediair van een ‘terugvertaling’ in het Latijn.Ga naar eind5 Bij een dergelijke gecompliceerde samenhang vergt de bewijsvoering een zorgvuldige toetsing van alle bewijsplaatsen, wat in dit geval wordt bemoeilijkt doordat het variantenmateriaal op weinig overzichtelijke wijze in een appendix is bijeengeplaatst. Maar als de hypothese blijkt te kloppen, wordt de werkwijze van de oorspronkelijke dichter van de Reis nog interessanter dan wij al vermoedden. Marie-Louise Rotsaert beschouwt de Brandaan van de Reis-versie als een ‘antitipo germanico’ van de Brandaanfiguur die in de Navigatio en door Benedeit wordt getekend. Zij blijkt hierbij te doelen op de transformatie van bepaalde motieven uit de Navigatio, zoals de peregrinatio pro Deo, die in de Reis lijkt te zijn vervangen door een ‘peregrinazione penitenziale’, een boetevaart. In de Navigatio is het aardse paradijs Brandaans einddoel; in de Reis vindt hij zijn bestemming in het hemelse paradijs. Is hier, zoals de schrijfster suggereert, sprake van een (in dit geval dan wel geheel buiten-bijbels) typologisch verband? Is de Brandaan van de Navigatio als typus, en die van de Reis als antitypus te beschouwen? Het komt mij voor dat de term antitypus daarvoor wel èrg ver moet worden opgerekt. Wat niet wegneemt, dat er voor de gedachte dat de Reis in zekere zin als een ‘modern’, twaalfde-eeuws antwoord op de Navigatio kan zijn geconcipieerd, veel te zeggen valt. De discussie wordt voortgezet.
W.P. Gerritsen |
|