Nederlandse Letterkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Het schandaal Bakhuizen van den Brink
| |
[pagina 129]
| |
Reconstructie tot juni 1843In de eerste maanden van 1843 gaf Bakhuizen van den Brink zijn mederedacteuren te kennen dat zijn laatste jaar in de redactie van De Gids aangebroken was.Ga naar eind8 De reden voor dit aangekondigde uittreden is niet bekend. Hij volgde met deze opzegging het contract tussen de redacteuren en uitgever Van Kampen dat bepaalde dat een opzegging voor een volgend jaar vóór 1 juli gedaan moest zijn.Ga naar eind9 Maar vrij plotseling wensten de anderen met onmiddellijke ingang aan de samenwerking met Bakhuizen een einde te maken. In een brief van 27 mei 1843 deden de redactieleden Van Hasselt, Van Geuns, Pol en PotgieterGa naar eind10 een voorstel aan Bakhuizen van den Brink, om daartoe een regeling te treffen omdat ‘na het voorgevallene eene gezamenlijke medewerking moeijelijk was geworden.’Ga naar eind11 Potgieter wachtte het antwoord niet af en trad zelf reeds uit de redactie. Blijkbaar was hij te impulsief geweest, want enkele dagen later keerde hij weer terug.Ga naar eind12 Bakhuizen gaf 2 juni antwoord.Ga naar eind13 Hij meende uit de brief van de anderen te begrijpen dat hij niet alleen als redacteur, maar zelfs als medewerker niet meer gewenst was. Hij verklaarde tot het nieuwe jaar geen afstand te doen van zijn rechten op het redacteurschap. Blijkbaar wilde hij in ieder geval voor De Gids blijven schrijven en zag hij geen andere mogelijkheid daartoe dan door als redacteur aan te blijven. De overige redactieleden trokken na zijn antwoord hun conclusie en verlieten zelfde redactie. Ze leverden met hun redacteurschap de kopij bij Bakhuizen in. De uitgever hadden zij reeds te kennen gegeven dat zij wel tot de medewerkers gerekend wilden worden en dat zij hun bijdragen met hun naam zouden tekenen.Ga naar eind14 Vanaf het julinummer redigeerde Bakhuizen De Gids alleen.
Voordat de verwikkelingen verder ontrold worden, moeten we zicht krijgen op ‘het voorgevallene’ tussen Bakhuizen en de overige redactieleden. Het probleem is dat de kern van de moeilijkheden nergens in de contemporaine brieven met enigszins eenduidige woorden omschreven wordt. Het lijkt wel of het onderwerp te delicaat was om aan het papier toe te vertrouwen. Pas na de dood van Bakhuizen van den Brink in 1865 heeft Potgieter duidelijk gemaakt waar voor hem een onoverkomelijke moeilijkheid in gelegen was.Ga naar eind15 Hij liet zich in niet mis te verstane bewoordingen tegenover rijksarchiefambtenaar J.K.J. de Jonge uit, dat hij een persoonlijk conflict had met Bakhuizen van den Brink over diens levenswandel. De Jonge gaf in een brief aan Gidsredacteur S. Vissering een kort verslag van het relaas van Potgieter. Deze brief uit 1865 verschaft ons nieuwe en verhelderende informatie over de kwestie. Ik geef eerst een schets van de situatie waarin Bakhuizen verkeerde, om het relaas van Potgieter te kunnen plaatsen. Bakhuizen van den Brink, verloofd met A.L.G. Toussaint, schoof een huwelijk voortdurend naar voren. Weliswaar was hij juli 1842 gepromoveerd, voorwaarde voor een huwelijk, maar een maatschappelijke positie liet nog op zich wachten. Zo'n baan was noodzakelijk geworden, omdat hij, zoon van vermogende ouders, de erfenis van zijn overleden vader in enkele jaren opgemaakt had. Hij maakte zelfs schulden. In Leiden en Amsterdam had hij een vermogen zoekgemaakt aan spelen om geld, uitspattingen en ‘ontucht’, zoals vrienden het later openlijk omschreven.Ga naar eind16 De tegenstelling tussen zijn briljant wetenschappelijk bevattingsvermogen in de middag en avond en zijn losbandige leven 's nachts verbaasde menigeen en oefende ook aantrekkingskracht uit.Ga naar eind17 In hoeverre Toussaint van Bakhuizens leefwijze op de | |
[pagina 130]
| |
hoogte was, is niet geheel duidelijk. Tot zover de algemene situatie van Bakhuizen van den Brink, nu het vervolg zoals Potgieter het aan De Jonge vertelde. Wanneer Toussaint in Amsterdam logeerde ‘werd Bakhuizen wel van tijd tot tijd dronken gebragt bij zijne aanstaande’, maar verder ging dan alles ‘nog al redelijk’. Echter, wanneer zij Amsterdam verliet, haalde Bakhuizen de contacten met ‘een stuk of drie tegelijk’Ga naar eind18 oude liefdesrelaties weer aan. Toussaint zat intussen om een huwelijk verlegen. Zij leefde met weinig geld apart van haar ouders en was niet jong meer. Door het steeds weer uitstellen van een huwelijk verkeerde zij in grote onzekerheid. In april 1843, vlak nadat zij Amsterdam weer verlaten had, schreef zij Potgieter openhartig, dat ‘ondanks alle stemmen die zich beijverden het tegendeel uit te roepen, mij gebleven is wat ik boven alles wenschen zou te behouden, de liefde van v.d. B.’Ga naar eind19 Potgieter trok zich haar lot aan en onderhield Bakhuizen erover. Hij verweet Bakhuizen ‘schandelijk bedrog’Ga naar eind20 ten opzichte van Toussaint. De ruzie hierover liep hoog op en resulteerde tenslotte in het radicaal afsnijden van de betrekkingen,Ga naar eind21 ook die binnen de redactie van De Gids. Tot zover Potgieters weergave.
De schulden die Bakhuizen door zijn manier van leven opgebouwd had, hadden inmiddels tot een eerste zaak geleid bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, waar mederedacteur W.J.C. van Hasselt als rechter presideerde. Mevrouw C. de Graaflandt eiste daarin van Bakhuizen terugbetaling van een lening, die zij hem verstrekt had. Hoewel deze zaak in maart geroyeerd werd,Ga naar eind22 - misschien werd er op de valreep een regeling getroffen, - zal deze in de kwestie meegespeeld hebben. Veel vrienden van Bakhuizen hielden hun oordeel over zijn privéleven en zijn publieke optreden strikt gescheiden.Ga naar eind23 Dat het juist Potgieter was die nu persoonlijk zo'n aanstoot nam aan de houding van Bakhuizen van den Brink, is verklaarbaar uit zíjn omstandigheden. Die kwamen er grofweg op neer dat hij tijdens zijn jeugd en later de gevolgen van slordig en verkwistend financieel gedrag van zijn vader moest dragen.Ga naar eind24 Een academische studie was niet voor hem weggelegd. Verder was Potgieter een man die zich hoffelijk opstelde ten opzichte van vrouwen. Het is goed denkbaar dat Potgieter door zijn ervaringen en zijn houding een grens had getrokken in zijn tolerantie. Zolang de gevolgen van gedrag zich beperkten tot de persoon zelf, kon hij veel dulden, maar hij trok een streep wanneer anderen in de ongelukkige consequenties meegesleept werden. In Potgieters ogen was Bakhuizen te ver gegaan. Een persoonlijk, moreel conflict lag dus ten grondslag aan de breuk in de redactie van De Gids.
Het was niet de eerste keer dat Bakhuizen met zijn gedrag naaste vrienden in verlegenheid bracht. Een half jaar eerder meldde zijn kring van Amsterdamse vriendenGa naar eind25, in een brief geformuleerd door J. van Geuns, ook Gidsredacteur, zich op het laatste moment en bloc af voor zijn promotiepartij te Leiden.Ga naar eind26 Bakhuizen was diep gegriefd. Hij verdedigde zich onder andere door zijn privégedrag te scheiden van zijn houding ten opzichte van vrienden en studie. Hij hekelde dat ‘sommigen [...] het onderscheid tusschen voogd en vriend vergaten’, een verwijt dat hij ook Potgieter toegevoegd kan hebben. Ook deze ruzie escaleerde in korte tijd, Bakhuizen maakte er een erekwestie van en dreigde zelfs verkapt met zelfmoord wanneer zij, Amsterdammers, zouden volharden in hun afzegging.Ga naar eind27 Onbekend is hoe deze vriendenruzie tot een goed einde is gebracht. Van Geuns zal zich na dit voorval in het vergelijkbare conflict met Potgieter vrij | |
[pagina 131]
| |
gemakkelijk aan de zijde van Potgieter hebben geschaard. Van Hasselt koos in zijn dubbele positie van rechtbankpresident en Gidsredacteur ook Potgieters kant. De afweging van Pol is onbekend, maar ook hij koos partij voor Potgieter. Dat het vooral Potgieter was tegenover Bakhuizen van den Brink maakt het impulsieve en weer gecorrigeerde uittreden van Potgieter eind mei 1843 verklaarbaar. De vier redactieleden zouden in het verdere verloop één lijn trekken.
Bakhuizen van den Brink kreeg, toen hij alleen voor de taak stond de redactie van De Gids te voeren, enige hulp van de Haagse mediaevist W.J.A. Jonckbloet, die een jaar eerder als medewerker aangezocht was. Jonckbloet kreeg niet de status van redacteur. Beiden werkten op het terrein van de historische, Nederlandse filologie. Aan de redactie-inkrimping werd geen ruchtbaarheid gegeven, de redactie werkte trouwens nog steeds in anonimiteit. Omdat Bakhuizen gebruik kon maken van voorradige kopij, bijvoorbeeld van een lang verhaal van Toussaint dat in juni gestart was, en doordat de rustiger zomerperiode aangebroken was, werd de verandering nauwelijks opgemerkt. | |
Schuldenkwesties oktober 1843De positie van Bakhuizen van den Brink in relatie tot De Gids zou nog gecompliceerder worden. In de maanden augustus, september en oktober 1843 bleek dat Bakhuizen zichzelf financieel in grote moeilijkheden gemanoevreerd had. Voor de arrondissementsrechtbank te Amsterdam werd hij door twee schuldeisers gedaagd wegens het niet terugbetalen van een wissel en een lening. De vonnissen werden in deze rechtszaken in augustus en september enkele malen uitgesteld, maar in oktober kwamen de uitspraken. De zaak met de grootste gevolgen voor Bakhuizen en De Gids, was die door E. Querido aanhangig gemaakt. Querido, koopman te Amsterdam, had in mei 1843 via W. Cats Bussemaker, afgestudeerd medicus te Amsterdam, per wissel f 5.000 aan Bakhuizen van den Brink geleend, een bedrag dat een maand later weer voldaan moest worden. Bakhuizen betaalde niet terug, evenmin Cats Bussemaker, en zij gaven beiden geen gehoor aan de sommatie van deurwaarder Goldsmit hiertoe. Overigens, terwijl Goldsmit voor Bakhuizens woonhuis stond, beëindigde deze onverstoorbaar zijn belangrijke beoordeling voor De Gids van Hoofts Warenar uitgegeven door M. de VriesGa naar eind28, een krasse demonstratie van zijn eigen vermogen studie en privézaken te scheiden! Bakhuizen van den Brink en Cats Bussemaker hadden samengewerkt bij het opnemen van geld, nu werkten zij ook samen tegen bij de terugbetaling. Gezien de zaken die later zouden volgen, kan gesproken worden van oplichting. De rechtbank stelde Bakhuizen en Cats Bussemaker samen verantwoordelijk en sprak nadrukkelijk in één zitting op 11 oktober 1843 tegen beiden hetzelfde vonnis, terugbetaling, uit. De rechter bepaalde tevens dat het vonnis uitvoerbaar was ‘bij voorraad zelfs bij lijfsdwang niettegenstaande hooger beroep.’Ga naar eind29 Dat wilde zeggen dat Bakhuizen en Cats Bussemaker onmiddellijk door justitie in gijzeling genomen konden worden en dan niet op borg vrij konden komen. Pas bij volledige terugbetaling zouden zij in vrijheid gesteld worden. Niet de toewijzing van de eis, maar wel de dwang waarmee dit vonnis uitgevoerd kon worden, maakte de uitspraak zwaar en bijzonder. Om aan de gijzeling te ontkomen, spoedden de gevonnisten zich op de dag van de uitspraak Amsterdam uit om het land te verlaten. Bakhuizen van den Brink wendde zich eerst tot Jonckbloet | |
[pagina 132]
| |
in Den Haag om hem te instrueren omtrent De Gids. Daarbij bleef hijzelf nadrukkelijk aan als redacteur, maar de praktische uitvoering zou Jonckbloets werk worden. In hoeverre uitgever Van Kampen op de hoogte werd gesteld van deze regeling is niet duidelijk. Het is best mogelijk dat het de bedoeling was Jonckbloet in een later stadium formeel redacteur te maken. In de weergave van Potgieter ruim twintig jaar later leende Bakhuizen bij deze gelegenheid geld in contanten van Jonckbloet. Hierbij deed hij het voorkomen dat het Gidsredacteurschap verdiensten opbracht en dat Jonckbloet die verdiensten van Bakhuizen als dank bij de uitgever mocht gaan innen.Ga naar eind30 Jonckbloet begeleidde Bakhuizen van den Brink tot de Belgische grens.Ga naar eind31 Bakhuizen nam vervolgens zijn intrek in Luik.Ga naar eind32
In de opgespoorde zittingen van de arrondissementsrechtbank van Amsterdam werden door drie geldschieters in totaal f 9.200 teruggeëist en werd Bakhuizen tot terugbetaling van f 6.200 veroordeeld.Ga naar eind33 Blijkbaar zat hij financieel zo aan de grond, dat hij dit bedrag nergens meer vandaan kon halen. Het zijn peanuts vergeleken bij de bedragen die ruim zeven jaar later genoemd worden bij financiële regelingen om Bakhuizen van zijn ballingschap te bevrijden. In januari 1851 werden voor dezelfde rechtbank schikkingen getroffen met tien schuldeisersGa naar eind34 voor een bedrag van f 229.908. Er moeten welhaast meer vonnissen tegen hem zijn geweest. Beets had het in een brief aan Hasebroek over ‘een som van f 60.000 aan promesses aan woekeraars gedaan. Hij zat geheel onder de Joden, - zulks ten gevolge zijner losbandigheden, loterijspelen etc. etc.’Ga naar eind35 | |
Gevolgen voor de redactieDoor Bakhuizens vlucht naar het buitenland raakten de gebeurtenissen in de redactie van De Gids in een stroomversnelling. Bakhuizen was nog geen week vertrokken of de redactieleden Van Hasselt, Pol, Potgieter en Van Geuns, die hun handen van Bakhuizen en van De Gids hadden getrokken, meenden dat nu de weg vrij was de redactie weer op zich te nemen.Ga naar eind36 Maar Gidsuitgever Van Kampen stemde hier niet voetstoots mee in, waarbij hij zich waarschijnlijk beriep op het contract met de redactie. Het contract bepaalde in artikel 8 dat de uitgever de redactie aan de redacteuren ‘voortdurend’ moest toevertrouwen. Mocht hij toch de redactie aan anderen opdragen, dan mochten de redacteuren De Gidsonder dezelfde naam zelf voortzetten. Deze regels golden ‘zoolang de [redacteuren] zelve niet van de redactie hebben afgezien’. Feitelijk was het zo dat Bakhuizen van de Brink nog in de redactie zat, ondanks zijn verblijf in het buitenland en ondanks de afspraak met Jonckbloet over de praktijk van de redactie. De overigen hadden zelf van de redactie afgezien en daarmee hun rechten op het tijdschrift verspeeld. Van Kampen meende misschien zelfs dat hij helemaal geen redacteur meer had: Jonckbloet had die status nog niet, Bakhuizen was vertrokken, en de anderen waren reeds enkele maanden uit functie. Oud-redacteur Pol, en met hem de anderen, was verontwaardigd dat Van Kampen hen niet meteen weer aannam als redacteuren.Ga naar eind37 Jonckbloet was terstond na het vertrek van Bakhuizen met de voorbereiding van het novembernummer begonnen. Op 23 oktober ging hij naar Amsterdam waar hij ontdekte dat het Gidswerk niets opleverdeGa naar eind38 en waar hij Potgieter trof. Met hem sprak Jonckbloet over de respectievelijke posities in de redactie van De Gids. Dit is waarschijnlijk een onaangenaam ‘mondgesprek’ geweest, waarbij Potgieter Jonck- | |
[pagina 133]
| |
bloet verweet zich op de voorgrond te dringen. Mogelijk dat Potgieter zijn recht op de redactie verdedigde met het argument dat het uittreden van de vier redacteuren in juni niet definitief was, maar alleen gold voor de termijn dat Bakhuizen nog in de redactie zat. Hij zou 1 januari 1844 toch zijn functie neerleggen. Nog dezelfde dag citeerde Jonckbloet in een brief aan Potgieter letterlijk twee brieven afkomstig van Van Hasselt, Van Geuns, Pol en Potgieter gericht aan Bakhuizen van den Brink. In die brieven stond duidelijk dat de vier afstand deden van hun redacteurschap, zonder voorbehoud. Hiermee wilde Jonckbloet zijn handelswijze omtrent de redactie van De Gids verdedigen, en ook Potgieters argumenten weerleggen.Ga naar eind39 Er was sprake van een patstelling, een situatie waarin het contract tussen uitgever en redacteuren uitkomst bood. In artikel 10 werd bepaald dat bij geschillen in laatste instantie drie arbiters een beslissing namen.Ga naar eind40 In feite waren er in dit geschil drie partijen: Van Kampen, Jonckbloet en Potgieter cum suis, waarbij Van Kampen en Jonckbloet het in die zin met elkaar eens waren dat de vier ex-redacteuren geen rechten meer hadden. Er werd niet een commissie van drie arbiters benoemd, maar met instemming van allen werd één bemiddelaar om raad gevraagd: Jacob Geel te Leiden. Alle drie gingen ze in deze dagen bij hem aan huis de zaak bespreken: 23 oktober Potgieter en Jonckbloet, na elkaar op dezelfde avond, en dus onmiddellijk na hun ontmoeting in Amsterdam, en 24 oktober Van Kampen.Ga naar eind41 Jonckbloet was al eens eerder bij Geel geweest. Bezoeken over en weer en brieven in deze dagen hebben elkaar steeds gekruisd. Geel zette eerst een paar uitgangspunten voorop: De Gids moest blijven bestaan, en zonder redactie ging het niet. De redactie vulde hij verder in: liefst zoveel mogelijk vroegere leden, bij voorkeur zeven, waaronder er een het secretariaat voerde. Voor deze laatste functie beval hij Jonckbloet aan die volgens hem capabel was en tijd had.Ga naar eind42 De vier ex-redacteuren konden zich niet in dit advies vinden en schreven een brief aan Jonckbloet.Ga naar eind43 De strekking van dit schrijven zal zijn geweest dat zij vieren niet vruchtbaar met hem zouden kunnen samenwerken. Na nog eens Geel gesproken te hebben, trok Jonckbloet zijn conclusie en gaf hij zijn positie op. Hij overhandigde gereedliggende kopij aan de vier oud-redactieleden.Ga naar eind44 Hieronder bevonden zich het stuk van Bakhuizen van den Brink over Warenar van Hooft, dat meteen geplaatst werd en een stuk van Jonckbloet zelf dat de vier afkraakten, maar toch ook plaatsten.Ga naar eind45 Van Kampen gaf ook toe door de zaak formeel niet op de spits te drijven, maar de vier oud-redacteuren te accepteren. Er restten nog slechts enkele dagen om het novembernummer vol te krijgen en de vier overwerkten zich hierbij haast.Ga naar eind46 Het valt op dat de artikelen van deze aflevering, ook die in de Boekbeoordeelingen en het Album, op een na, ondertekend zijn.Ga naar eind47 Het lijkt erop dat de redactie in haar geheel nog niet die standvastigheid had om weer onder de vlag van De Gids te werken, maar de individuele auteurs de eigen verantwoordelijkheid liet dragen. Pol formuleerde tevens enkele nieuwe regels om het secretariaat weer vlot te trekken.Ga naar eind48
Nog altijd zorgde de anonimiteit waarin de redactie van De Gids werkte ervoor dat het grote publiek van deze redactiewisselingen niet op de hoogte kwam. De breuk in het voorjaar in de hechte vriendschap van Potgieter en Bakhuizen van den Brink werd alleen onder directe vrienden besproken en de aanleiding was blijkbaar zo'n taboe, dat die in brieven slechts in bedekte termen ter sprake kwam. Potgieter meldde toen wel zijn leed over de breuk aan zijn vriend Helvetius van den Bergh, met wie hij voor zijn doen tamelijk vrij correspondeerde. Maar Potgieter was zo duister | |
[pagina 134]
| |
in zijn ontboezeming, misschien ook om Toussaint te beschermen, dat Helvetius van den Bergh de ernst wel voelde maar het rechte er niet van begreep.Ga naar eind49 De vlucht van Bakhuizen van den Brink naar België in oktober kon natuurlijk niet onopgemerkt blijven, integendeel was geruchtmakend te noemen. Potgieter ontving openlijke spontane reacties van medeleven op deze wending in de gebeurtenissen. Helvetius van den Bergh begreep er nu meer van: ‘Ja Potgieter! Ik erken met u, dat een vriend meer dan dood voor ons kan zijn. Ik gevoel dat het lot van VdBrink u in vele opzigten nog smartelijker moet vallen, dan het afsterven van den geliefden vriend waarover gij zoo innig treurt.’Ga naar eind50 Ook Jacob Geel betreurde de ‘onzedelijke afdwaling’ van Bakhuizen van den Brink, vooral omdat die voor de wetenschap een zwaar verlies betekende.Ga naar eind51 N. Beets schreef het nieuws ontsteld aan J.P. Hasebroek en beklaagde zoals velen Bakhuizens verloofde Toussaint.Ga naar eind52 Het lijkt alsof Bakhuizen zelf zich pas in België realiseerde welke catastrofe hij over zich afgeroepen had. | |
De redactie zonder Bakhuizen van den BrinkEind oktober 1843 was dan de redactiecrisis bezworen. Meteen na deze afloop mengde Geel zich nog in de redactie en het beleid van De Gids.Ga naar eind53 Geel zag dat samenwerking tussen de vier heringetreden redacteuren en Bakhuizen van den Brink niet mogelijk was. Met andere woorden, redeneerde hij, wanneer Bakhuizen enigszins gerehabiliteerd uit het buitenland zou terugkeren, zou hij, bij consequent handelen van de huidige redactieleden, uit die redactie geweerd blijven. En die consequentie vond Geel onaanvaardbaar. Geel beschouwde Bakhuizen als ‘de ziel’ van De Gids, als ‘de man, die wist wat hij wilde, die de wetenschap, in alle hare rigtingen, niet uit het oog verloor, en die een criterium der verschijnselen bezat in zijne onbegrijpelijk ruime en diepe kennis, vereenigd met een scherp oordeel, en met wijsgeerige beginselen, die hem vast deden staan, waar menigeen weifelt en wankelt [...]’. Geel waarschuwde de redactie dat, wanneer zij ervan blijk gaf inderdaad de zo hooggewaardeerde Bakhuizen bij terugkomst te weren, hij, Geel, er persoonlijk voor zou zorgen dat de Leidse medewerking aan De Gids zou stoppen. En dan zou hij sterk bevorderen dat Bakhuizen in Leiden een toonaangevend tijdschrift kreeg. Aan de ene kant bewees Geel met deze pressie dat hij De Gids de beste kracht toewenste, aan de andere kant is duidelijk dat Geel zo'n neutraal raadsman en bemiddelaar in feite niet was. Hij stond geheel aan de kant van Bakhuizen van den Brink als wetenschapsman en ideeënleider. Daarbij scheidde hij diens wetenschappelijke inbreng volledig van zijn persoonlijke leven. In de volgende jaren zou Geel, samen met J. Bake, beiden tegelijk mentor en vriend van Bakhuizen, Bakhuizen onvoorwaardelijk en onophoudelijk steunen, niet alleen mentaal, maar ook financieel. Van een spoedige terugkeer naar Nederland was echter geen sprake en in zoverre was het dreigement van Geel aan de redactie van De Gids loos. De redactie van De Gids accepteerde Bakhuizen als medewerker, zoals ze eerder al aangegeven had te zullen doen. Potgieter hield zich principieel en correspondeerde twee jaar niet met Bakhuizen.Ga naar eind54
Minstens zo onvoorwaardelijk en onophoudelijk als Geel en Bake bleef Toussaint achter Bakhuizen van den Brink staan, ondanks de grote druk die op haar uitgeoefend werd de verloving te beëindigen.Ga naar eind55 Eind december 1843 kwam zij voor Bak- | |
[pagina 135]
| |
huizen op in een brief aan de redactie van De Gids.Ga naar eind56 Zij verdedigde het standpunt dat hij nooit de redactie formeel verlaten had en verklaarde dat hij zichzelf ook als redacteur was blijven beschouwen. Vervolgens klonk haar vraag: ‘Of UWEd gezind zijt de regten van V:D: Brink op de mederedactie te erkennen?’ Maar deze brief kwam als mosterd na de maaltijd. Het antwoord van de redactie is niet bekend, maar zal zeker afhoudend geweest zijn. De redactie had al uitbreiding gevonden in de personen B. ter Haar en P.J. Veth.Ga naar eind57 Toussaint onthield De Gids twee jaar lang bijdragen van haar hand. | |
Samenvatting van de Van Vloten-Verwey-interpratieDe dood van Bakhuizen van den Brink in 1865 was aanleiding voor toenmalige literatoren de kwestie 1843 eens onder de loep te nemen. Probleem was dat de zaak door gebrek aan beschikbare gegevens moeilijk te onderzoeken was. Gidsredacteur Vissering kreeg via De Jonge van Potgieter concrete informatie, die echter verder binnenskamers bleef. De overige documenten die ik bij mijn reconstructie gebruikt heb, waren in particuliere handen, vooral in Potgieters persoonlijke archief en dus niet raadpleegbaar. Betrokkenen zullen Toussaint die nog in leven was, hebben willen sparen. In deze leemte trad J. van Vloten, in 1843 medewerker van De Gids, met twee stukken geplaatst in zijn eigen tijdschrift De Levensbode [1865], waarin hij terugblikte op zijn samenwerking met Bakhuizen en Potgieter.Ga naar eind58 Daarbij plaatste hij zichzelf in het prisma van de ruzie tussen Bakhuizen van den Brink en Potgieter. Kort gezegd kwam hij met de volgende mededelingen. Eind 1842, begin 1843 schreef Van Vloten voor De Gids, op uitnodiging van Bakhuizen van den Brink, een recensie op Het leven van Jezus, kritisch verdedigd tegen Dr. D.F. Strauss, door F.C. de Greuve. Maart 1843 was het eerste deel van deze lijvige bespreking gereed. Van Vloten verdedigde de moderne, Hegeliaanse visie van Strauss en weerlegde de kritische aantekeningen van de traditionele De Greuve. Blijkens een letterlijk geciteerde brief van Bakhuizen aan Van VlotenGa naar eind59 was Bakhuizen verheugd over Van Vlotens onorthodoxe aanpak, al vond hij dat Van Vloten wat te veel op de persoon gespeeld had. Bakhuizen vroeg scherpe uitdrukkingen nog wat te verzachten, of de recensie te ondertekenen.Ga naar eind60 Later zou volgens Van Vloten Bakhuizen verzachting of ondertekening toch niet meer nodig gevonden hebben. De beoordeling werd in vier afleveringen geplaatst, in augustus tot en met november 1843. De beslissing om het stuk van Van Vloten op te nemen, viel nog onder verantwoordelijkheid van de ‘ongedeelde’ redactie, de eerste drie delen verschenen onder het redacteurschap van Bakhuizen alleen. Toen het vierde deel op stapel stond, waren juist de vier oudredacteuren terug in de redactie. Op dat moment zou, nog steeds volgens de lezing van Van Vloten, de redactie, onder leiding van Potgieter, hem de keuze voorgelegd hebben de beoordeling te ondertekenen of een aantekening eraan toegevoegd zien dat de ‘redactie zich van alle verantwoording voor [zijne] kettersche stellingen ontsloeg’.Ga naar eind61 Van Vloten koos voor ondertekening. Uit deze opstelling van de redactie zou volgens Van Vloten overduidelijk blijken dat De Gids bij ontstentenis van Bakhuizen en onder leiding van Potgieter zijn theologische voortrekkerspositie prijsgaf voor een meer behoudende richting. A. Verwey combineerde in 1903Ga naar eind62 Van Vlotens verhaal met een brief van Geel aan Bakhuizen van den Brink van maart 1844,Ga naar eind63 die hij in handen gekregen had. | |
[pagina 136]
| |
Daarin zei Geel te vrezen dat De Gids ‘dienares wierd van de tegenwerkende piëtistische opinie’, nu Bakhuizen geen invloed meer op de redactie had. Dit woord ‘piëtistisch’ vergrootte Verwey tot een al langer bestaande theologische tegenstelling tussen Bakhuizen van den Brink en Potgieter, waarbij de eerste stond voor een ‘wetenschappelijke’ aanpak en Potgieter een meer ‘gemoedelijke’ houding zou hebben.Ga naar eind64 Deze tegenstelling zou een situatie geschapen hebben die vroeg om problemen. De recensie van Van Vloten was dat probleem, dat uiteindelijk tot de breuk tussen de twee redacteuren geleid zou hebben. | |
Kritiek op de Van Vloten-Verwey-interpretatieVerwey is lange tijd in zijn interpretatie gevolgd, ondanks goed gedocumenteerde kritiek van Bakhuizenbiograaf S. Muller Fz. een kleine twee jaar later.Ga naar eind65 Behalve de ene brief van Geel die Verwey gebruikte, waren de laatste decennia vele documenten raadpleegbaar geworden omdat ze, na overlijden van betrokken personen, overgedragen waren aan openbare instellingen. Muller betoogde dat Verwey de brief van Geel uit zijn verband had gerukt en kwam, in grote lijnen, het dichtste bij de reconstructie zoals ik die hier gemaakt heb. Zonder te beschikken over de brief van De Jonge aan Vissering, concludeerde Muller ook dat de oorzaak van de redactiebreuk in het voorjaar 1843 lag in een persoonlijk geschil tussen Bakhuizen en Potgieter om de roekeloze levensstijl van Bakhuizen van den Brink. Niet duidelijk is waarom de interpretatie van Verwey zolang gevolgd werd en de nauwgezette studie van Muller nauwelijks aangehaald werd. Misschien dat het gezag dat Verwey in deze tijd opgebouwd had als literator-essayist daar debet aan was.
Behalve dat er vele documenten en daarmee nieuwe feiten naar boven waren gekomen, moeten we het waarheidsgehalte van het verhaal van Van Vloten toetsen en vervolgens ook de redenering van Verwey kritisch bekijken. Bij lezing van de artikelen van Van Vloten valt op dat zijn relaas eenzijdig is, in die zin dat hij zaken sterk op zichzelf betrekt. In de contemporaine documenten komt de naam van Van Vloten niet een maal voor, ook niet op plaatsen waar dat sterk te verwachten was, bijvoorbeeld in de bemiddelingsbrieven van Geel. Van Vloten staat in zijn artikelen verre van neutraal tussen Bakhuizen van den Brink en Potgieter. Hij adoreert Bakhuizen erin als zijn ideale leermeester, terwijl hij rancuneus ten opzichte van Potgieter staat omdat Potgieter hem later het medewerkerschap aan De Gids ontzegd heeft na meerdere moeilijkheden.Ga naar eind66 Met andere woorden, Van Vloten heeft de sterke neiging zo te redeneren dat hijzelf en Bakhuizen gunstig naar voren komen en Potgieter in een ongunstig daglicht gesteld wordt. De brief van Bakhuizen die hij citeert interpreteert hij in deze richting, maar hij ziet onvoldoende dat Bakhuizen tactische openingen liet met betrekking tot de ondertekening van zijn recensie. We zagen hiervoor al dat in de novemberaflevering praktisch alle stukken getekend zijn, niet alleen Van Vloten is gevraagd dit te doen. Voorts is er uit de tijd rond het Potgieter-Bakhuizenconflict in april 1843 geen enkele bevestiging dat er een theologische richtingen-kwestie tussen de twee in het vuur lag. Sterker, we kunnen ons afvragen of Potgieter wel conservatisme verweten kon worden. Binnen de redactie lag de taakverdeling min of meer vast: Bakhuizen verzorgde de wetenschappelijke theologie en er is geen geval bekend van bemoeienis door Potgieter op dat gebied. Op een theologische kwestie lag ook geen taboe, terwijl er zeker van een | |
[pagina 137]
| |
taboe sprake was gezien de achterhoudendheid waarmee Potgieter en anderen zich over het conflict uitten. Theologisch verschil van inzicht zou eerder aanleiding gegeven hebben tot een openlijk wetenschappelijk dispuut dan tot een persoonlijke breuk tussen redacteuren.
Verwey maakte in zijn artikel belangrijke argumentatiefouten. Ten eerste toetste hij het relaas van Van Vloten niet aan andere gegevens. Ten tweede plaatste hij een opmerking van Geel over een meer piëtistische richting van De Gids na het vertrek van Bakhuizen naar voren in de tijd: problemen rond de nieuwere theologische opvattingen zouden al eerder gespeeld hebben. Lezing van Geels brief laat zien dat deze van mening was dat die verandering in richting van De Gids juist door de afwezigheid van Bakhuizen ontstaan was. Omdat Bakhuizen binnen de redactie van De Gids al jaren de leiding had over deze wetenschap, zonder inmenging van Potgieter of anderen, ontstond er na zijn vertrek een theologisch vacuüm. Volgens Geel in zijn brief, kreeg dit vacuüm een meer piëtistische invulling. Vanuit de aanname echter van reeds langer bestaande conflicten op theologisch gebied, ziet Verwey met de recensie van Van Vloten het incident ontstaan dat haast onvermijdelijk komen moest.Ga naar eind67 Op deze wijze redeneert hij naar zijn conclusie toe. Zonder ondersteunende argumenten en zonder verder onderzoek verbindt hij vermeende theologische verschillen in de redactie, Van Vlotens recensie, de brief van Geel en de breuk tussen Bakhuizen en Potgieter met elkaar. Zo komt hij tot de machtspreuk dat ‘zonder vrees voor tegenspraak [kan] worden vastgesteld dat de vraag of er tusschen Bakhuizens uittreden en die recensie [van Van Vloten] verband bestond door dien brief [van Geel] bevestigend beantwoord wordt’.Ga naar eind68 Met een onjuiste premisse, eenzijdige gevolgtrekkingen en zonder verder bewijs kunnen we de redenering van Verwey over het geschil Bakhuizen - Potgieter voorjaar 1843 terzijde schuiven. | |
BesluitTot versterking van mijn interpretatie, - dat de redactiebreuk begon met een geschil om het privéleven van Bakhuizen van den Brink, - geldt dat alle documenten die daarvoor gebruikt zijn direct in relatie staan tot de kwestie. Het zijn òf contemporaine documenten, zoals brieven en rechtbankstukken, òf getuigenissen van direct aan het conflict deelnemende personages, zoals de woorden van Potgieter in de weergave van De Jonge aan Vissering. Zulke documenten hebben mijns inziens een grotere bewijskracht dan het verhaal van Van Vloten, die er goed beschouwd niet bij was, en de schijn-logische redeneringen van Verwey. |
|