Nederlandse Letterkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stand van zaken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dige aandacht van neerlandici voor interdisciplinair en contextgebonden onderzoek wijst er niet op dat deze wijze van beperking erg in de mode is. En de evidente opleving in de aandacht voor literatuurgeschiedschrijving noopt onderzoekers tot reflectie op bijvoorbeeld Modernisme en Postmodernisme, concepten waaraan duizelingwekkend grote bibliografieën plakken. Premisse moet zijn dat elke selectie uit deze informatie willekeurig is. In een flinke boekhandel als Blackwell's of London kan men voor de kasten ‘Literary Theory’ gaan staan om daaruit elk vijftigste boek te lezen. De aldus willekeurig selecterende lezer zal zich een beeld vormen van de opvattingen en ontwikkelingen in de literatuurwetenschap van de afgelopen 100 jaar. Wij geloven niet dat iemand aannemelijk kan maken dat dit beeld wezenlijk afwijkt van dat van een hypothetische lezer die ook elke keer die 49 andere boeken heeft gelezen. Met andere woorden: ook wie zijn informatie enkel uit de academische boekhandel of de universiteitsbibliotheek haalt, zal zich moeten verzoenen met het feit dat het onmogelijk is de kwaliteit van informatie hiërarchisch te ordenen. Wat dat betreft is het verschil tussen Blackwell's en Internet zo groot niet meer. Ook wie gelooft dat het merendeel van de Internet-informatie op het ogenblik relatief kwaliteitsarm en onwetenschappelijk is, doet er onverstandig aan daaraan de consequentie te verbinden dat het medium onbruikbaar is. Gebruik van Internet impliceert namelijk niet alleen dat de hoeveelheid geboden informatie vergroot wordt. Het biedt de mogelijkheid op een beredeneerde en zelf gekozen manier met informatie (ook niet-electronische) om te gaan. Wat kan de letterkundige nú, ondanks alle nog bestaande tekortkomingen van het medium, met Internet doen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II Internet als encyclopedieDe meest voor de hand liggende functie van het net is de encyclopedische. Er zijn twee eenvoudige manieren om systematisch op Internet te navigeren. De eerste maakt gebruik van overzichtsmenu's. In Yahoo (1)Ga naar eind2 bijvoorbeeld kan men kiezen tussen categorieën als ‘Arts’, ‘Humanities’, ‘Philosophy’ etcetera. Gaat men zoeken in een of meer van deze categorieën, dan vindt men slechts die webpagina's die de selectie van de samenstellers van het betreffende menu hebben overleefd. Een andere methode is minder hiërarchisch en maakt gebruik van zoekfuncties. Dit zijn programma's die razendsnel miljoenen web-pagina's doorzoeken op elk denkbaar zoekwoord. Een zoekopdracht levert ongeordend de internet-adressen en korte beschrijvingen op van pagina's waarop het zoekwoord (of een variatie erop) voorkomt. Het belang of nut van de zoekresultaten is in deze methode ter beoordeling van de gebruiker. Daar staat tegenover dat de resultaten completer zijn dan wat men via de menu's krijgt. Voorbeelden van deze tweede methode zijn Lycos (2) en Alta-Vista (3).Ga naar eind3 Maar hoe werkt de praktijk? Laten we, als klein voorbeeld, aannemen dat we willen weten of J. van Oudshoorn in zijn Berlijnse tijd op de hoogte kan zijn geweest van het gedachtengoed van de antroposoof Rudolf Steiner. Ons is geen verwijzing van Van Oudshoorn naar Steiners werk bekend en de vraag is dus: wat heeft Steiner gedaan dat zich mogelijkerwijs binnen het gezichtsveld van Van Oudshoorn afspeelde? De zoekwoordencombinatie Steiner/Berlijn leidt onder meer naar ‘Distribution of lectures by city’ (4) en van daaruit blijkt bovendien een volledig overzicht van de titels van al Steiners lezingen beschikbaar te zijn (5). We zijn nog geen vijf minuten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder en betrekkelijk goed gefundeerd (dat wil zeggen: onder verwijzing naar statistieken) kunnen we opmerken dat het Van Oudshoorn tijdens zijn verblijf in Berlijn moeilijk kan zijn ontgaan dat er een zekere Rudolf Steiner voortdurend lezingen hield. Getroosten we ons nog een paar minuutjes moeite meer, dan hebben we, dankzij een pagina met een grote hoeveelheid samenvattingen van Steiners teksten en lezingen, ook nog een indruk van wat Steiner precies vertelde, daar in Berlijn. Dit encyclopedische voorbeeld is op zichzelf niet zeer bijzonder (wie niet om snelheid maalt, zou met behulp van gedrukte teksten, bio- en bibliografieën in dit geval tot dezelfde conclusies kunnen komen), maar het is bruikbaar om er enkele goede en slechte eigenschappen van Internet aan te demonstreren. Het zoekwoord ‘Steiner’ levert honderden treffers op. Dat hoeft niet te verbazen want Steiner heeft, ook nu nog, een groot gevolg. Een deel daarvan blijkt een electronische uitlaatklep voor zijn bewondering te hebben gevonden. Het is een eigenaardigheid van Internet waarvan de gebruiker zich terdege bewust zal moeten zijn: het wemelt er van de anonieme dilettanten. We werken dus niet met ‘gewone’ encyclopedische informatie en een strenge selectie is noodzakelijk. We kunnen onze toevlucht nemen tot enkele van de vertrouwde criteria. Wanneer, ergens in het gevonden www-adres, de letters ‘ac’ of ‘edu’ voorkomen, is de pagina afkomstig van een universiteit, al moet men er rekening mee houden dat ook studenten toegang hebben tot het universiteitsnetwerk. En soms vermeldt een pagina dat de geboden informatie eerder gepubliceerd is in een boek, waarvan we de uitgever misschien kunnen taxeren. Toch doen deze criteria in de context van het gigantische informatiedepot dat Internet is, wat vreemd aan. Of beter: ze zijn inproductief. We hebben inderdaad te maken met in veel opzichten ‘glibberige’ informatie. Maar die valt niet adequaat te ontginnen als ze behandeld wordt met een te grote voorzichtigheid. Zolang de publicitaire cultuur onder wetenschappers nog niet dermate veranderd is, dat artikelen en proefschriften (ook) electronisch verschonen, kunnen niet dezelfde criteria gelden die nu met betrekking tot de gedrukte vakpers worden gehanteerd. Welke criteria gelden dan wel? In afwachting van nieuwe, pragmatische strategieën en criteria stellen we voorlopig vast dat Internet niet het walhalla is voor de lezer. Alles wat men aantreft, en wat vergeleken bij het boek van bijzondere waarde is, is slechts een begin, een leidraad. Zo kan er betrekkelijk risicoloos gebruikt gemaakt worden van ‘kale’ informatie. Op dit moment is het in veel gevallen lonend om een zoekprogramma de vraag te stellen: wat is er aan feitelijke gegevens te vinden? In ons voorbeeldje leidde die vraag tot het besef dat er ergens ter wereld iemand zo vriendelijk is geweest om van alle 4941 (!) lezingen van Steiner de tijd en plaats van handeling alsmede de titel in te tikken. En bovendien is er later weer een ander geweest die deze informatie gekoppeld heeft aan het werk van een derde: de man of vrouw die van veel van Steiners lezingen en publicaties samenvattingen heeft gemaakt. Wat zou het aardig zijn wanneer dergelijke gegevens over Couperus, ook een fervent publiek spreker, beschikbaar zouden zijn... Bijvoorbeeld op de (nu doodlopende) website van het Constantijn Huygens Instituut (31). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III Internet als bibliotheek 1: electronische tekstenWe kunnen ons niet alleen met min of meer encyclopedische vragen tot Internet wenden, maar ook is het ontzaglijke netwerk van schakelingen achter ons beeld- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scherm te beschouwen als bibliotheek. Wat heeft deze bibliotheek te bieden aan onmiddellijk beschikbare primaire teksten; aan edities? De Engelstalige literatuur is verreweg het best vertegenwoordigd, dat hoeft geen verbazing te wekken. De voertaal van Internet is immers grotendeels het Engels. Maar dat er ook in het Duits en het Frans interessante zaken te beleven zijn, kan de Neerlandistiek tot inspirane dienen. Zo is er in Nantes sinds kort een ‘Centre d'édition de textes électroniques’ dat via zijn homepage (6) onder meer een editie van Crétien de Troyes ter beschikking stelt. Ook anderen bieden edities aan van Franstalige literatuur. Er zijn poëzie-bloemlezingen - een goede, met zoekfunctie, is Poésie Française (7) -, edities van OEuvres complètes en afzonderlijke dichtbundels. De meeste van deze teksten worden, in tegenstelling tot die van Crétien de Troyes, niet als wetenschappelijke edities gepresenteerd. Soms is de herkomst ervan zelfs onduidelijk. Als wij de wat sellamele gegevens op de betreffende pagina's goed interpreteren, is L'Association des bibliophiles Universels (8) de aanbieder van teksten van Mallarmé (9). Net zomin als bijvoorbeeld de editeurs van Baudelaire (10), kunnen zij zich meten met organisaties als in Nederland het Constantijn Huygens Instituut. Over de beschikbare leestekst van Les fleurs du mal wordt bijvoorbeeld medegedeeld: ‘Texte ascii de la collection lanfranc préparé en 1991 d'après l'édition Calmann Lévy (1868)’. Het is onduidelijk wie dit mededeelt, zoals ook niet wordt medegedeeld wie er verantwoordelijk is voor het typwerk. Hoewel bij onduidelijkheden als deze vraagtekens kunnen worden geplaatst, rechtvaardigt dat zeker geen terughoudendheid. Een middagje enigszins slordig zoeken leverde ons een prachtbibliotheek aan Franse poëzie op: gerubriceerd, van alle denkbare indexen voorzien en op alle denkbare manieren geordend. Voorwaar, het is beter dan niets. Voor het Engelse taalgebiedGa naar eind4 beperken we ons tot één voorbeeld uit het uitgebreide corpus. Maar het betreft dan ook een zeer nuttige toepassing: Columbia University biedt de zogenaamde Bartleby Library aan (14). Het menu, met overkoepelende zoekfunctie, biedt niet alleen toegang tot Arthur Quiller-Couch's The Oxford Book of English Verse 1250-1900, maar ook tot edities van Dickinson, Fitzgerald, Fowler, Keats, Lawrence, Shelley, Whitman, Yeats en anderen. Wie in dit rijtje de namen van Robert Lowell en Seamus Heany mist, dient zich te realiseren dat het copyright verspreiding van teksten 75 jaar lang in de weg staat. Om diezelfde reden biedt Columbia University van Eliot wèl een essay als ‘Tradition and the individual talent’ en dichtwerk als ‘Prufrock’ aan, maar niet The Waste Land. Maar gelukkig: 1922+75=1997. De publicatie is binnenkort te verwachten. De bruikbaarheid van deze tekst-sites staat buiten kijf. Wie bijvoorbeeld in een oeuvre een mooie dragende metafoor op het spoor meent te zijn, kan binnen enkele minuten een goed overzicht krijgen van vergelijkbare gevallen in de wereldliteratuur. Het Romantische achterland van Kloos kan zeer wel globaal in kaart gebracht worden door in zijn werk frequent voorkomende woorden te vertalen en aan de Bartleby-zoekfunctie op The Oxford Book of English Verse voor te leggen. De hypothese die je zo zou kunnen opstellen over de manier waarop Kloos zijn voorbeelden recipieerde, stoelt op een hoeveelheid feitelijke overeenkomsten die al snel groter is dan de lijst associaties van een behoorlijk belezen neerlandicus of anglist. Wat is er nu aan Nederlandse gedigitaliseerde teksten te vinden? De vrijwilligers die bijdragen aan de pagina ‘Laurens Jz. Coster’, die een overzicht biedt van Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landstalige literatuur in electronische edities (15), hebben in de afgelopen jaren veel werk verzet. Een aantal teksten is via deze door Marc Oostendorp beheerde pagina te bereiken. Hoewel het prille, op het Amerikaanse ‘Project Gutenberg’ (16) geïnspireerde, initiatief niet genoeg te prijzen is, zou actievere bemoeienis van de academische gebruiker, die natuurlijk specifieke eisen stelt aan bronnen en edities, de bruikbaarheid ervan ten goede kunnen komen. Van Van Ostaijen zijn er bijvoorbeeld, naast een bloemlezing van zijn werk die ook toegang biedt tot een aantal commentaren (17), pagina's uit Bezette stad te zien. Het gaat om grafische files: op het scherm verschijnen plaatjes. Het zijn onvolmaakte reproducties van wat er op papier staat waarmee geen tekstbewerkingen uitgevoerd kunnen worden. Er is natuurlijk helemaal niets op tegen dat het er is, maar de neerlandicus zal eerder geïnteresseerd zijn in zo volledig mogelijke, doorzoekbare en misschien zelfs geannoteerde gedigitaliseerde teksten. Een greep uit de Nederlandse bronnen: de volledige tekst van Max Havelaar is te vinden bij het Online Book Initiative (18); van Piet Paaltjens zijn onder meer Snikken en grimlachjes, Immortellen en de verschillende voorwoorden op deze uitgaven beschikbaar (op de Coster-pagina); Van Ostaijens Nagelaten gedichten worden door het tijdschrift De brakke hond via Coster aangeboden en vooral dienen de resultaten genoemd te worden van een college aan de vakgroep Alfa-informatica van de RUG: een goede en geannoteerde editie van verhalen uit de Camera obscura, ook te raadplegen via de Coster-pagina. Het Groningse initiatief is vooral te prijzen omdat het laat zien hoe de academische wereld kan bijdragen aan de oplossing van het probleem dat we ook naar aanleiding van het Franse tekstaanbod constateerden: de aanbieders leggen lang niet altijd editie-technische verantwoording af en het materiaal zou derhalve onbetrouwbaar genoemd kunnen worden. We benadrukken nogmaals dat dit in deze fase van de ontwikkeling van Internet geen reden kan zijn voor besliste terughoudendheid. Niet alleen zijn er talrijke toepassingen denkbaar met desnoods iets minder betrouwbare electronische versies, en bovendien: bij uitstek terzake kundige bemoeienis van wetenschappelijke tekstediteurs kan de beschikbare en nog te vervaardigen electronische edities wèl betrouwbaar maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV Internet als bibliotheek 2: electronische tijdschriften en discussielijstenEen andere bron voor een ander soort onderzoek, wordt gevormd door de teksten die eerder op het net dan elders te vinden zijn. Het nieuwe primaire werk dat electronisch verschijnt lijkt op dit moment slechts zelden de moeite waard, maar letterkundige bijdragen aan de verschillende zogenaamde E-zines (electronic magazines) kunnen zonder meer serieus genomen worden. Een van de relatief bekendste is Postmodern culture (19). Het is een samenwerkingsverband tussen de North Carolina State University, de Oxford University Press, en de University of Virginia's Institute for Advanced Technology in the Humanities. Het tijdschrift wordt zowel via E-mail als op het net verspreid, en het overleeft ook de traditionele academische criteria moeiteloos: de redactieraad is gewichtig (Marjorie Perloff, bell hooks, William Spanos); de contribuanten hebben naam (o.a. Charles Bernstein, Robert Perelman, J.L Lemke); en nu en dan bundelt Oxford University Press een selectie van de bijdragen in een heus boek. Andere electronische tijdschriften die meer zijn dan een afvalbak voor wat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
papieren circuit niet haalt, zijn Cultronix en Bad Subjects, te vinden op de voortreffelijke ‘English Server’ van Carnegie Mellon University (20), en een van de vroegste E-zines: CTheory (21). Romanticism on the Net is ook zeker het vermelden waard (22). Naast artikelen biedt het onder meer een waslijst aan ‘Related sites’ en ‘Calls for papers’. De aanwezigheid op het net van medewerkers van dergelijke tijdschriften kan ook op een andere manier uitgebuit worden, namelijk via de zogenaamde discussielijsten. Over bijna elk denkbaar onderwerp bestaan dergelijke wereldwijde forums, vaak gerelateerd aan tijdschriften (van Romanticism on the Net, bijvoorbeeld, is niet goed te zeggen of het een tijdschrift of een discussielijst is). Deze lijsten stellen de deelnemer in staat zijn vragen te stellen aan honderden deskundigen en geïnteresseerden tegelijk. Onze praktijk leert dat, wanneer je zo'n vraag maar naïef en zonder omhaal van geleerdheid formuleert, er binnen een halve dag naast volstrekt onbruikbare ook ter zake kundige antwoorden terugkomen. Het fenomeen discussielijst is een waardevolle toevoeging op ons instrumentarium: misschien gaat er niets boven het wellevende intellectuele verkeer binnen de Alma Mater, maar discussielijsten maken de wereld groter. In Nederland heeft Ben Salemans met zijn informatiebulletin Neder-L (23) een goed begin gemaakt. Het merendeel van de geboden informatie bestaat uit mededelingen, aankondigingen en tijdschriftoverzichten. Maar ook bijdragen met langere adem zijn gesignaleerd en dankzij de snelle verspreiding via E-mail vervult het ook de functie van discussielijst.Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V Internet als bibliotheek 3: logistiekDe ongeordendheid en hiërarchieloosheid van Internet, die ook als punten van kritiek gelden, kunnen als voordeel ingezet worden. Wie nu in het bntl naar ‘Postmodernisme’ zoekt, krijgt verwijzingen naar slechts enkele tientallen artikelen die, uiteraard, alle betrekking hebben op Nederlandse literatuur. De cd-roms van het mla (bestanden die overigens ook op Internet thuishoren) leveren al veel meer op, maar beperken zich nog steeds tot de literatuur. Wie op het net gaat zoeken, kan in combinatie met het woord Postmodernisme tal van specificerende termen op verschillende zoekfuncties loslaten. De op het eerste gezicht onoverzichtelijke en duizelingwekkende hoeveelheid heterogene die het enkele zoekwoord ‘Postmodernisme’ oplevert, kan op allerlei wijzen worden ingeperkt: de combinatie ‘Postmodernism + literature’ ligt voor de hand, maar een tochtje langs de talrijke pagina's die Postmodernisme benaderen vanuit niet-letterkundige disciplines bieden invalshoeken die een zeer belangrijke aanvulling kunnen bieden op de bestaande visies. Met ere dienen hier als voorbeeld van bibliografische logistiek de ontzagwekkende ‘Voice of the Shuttle-pages’ genoemd te worden van Alan Liu (24). Dit menu, dat louter naar externe pagina's verwijst, is een uitstekend bibliografisch uitgangspunt voor wie vanuit een breed perspectief wil zoeken naar literatuurwetenschappelijke en filosofische informatie. Men kan er teksten vinden van Aristoteles tot en met Baudrillard; samenvattingen en beoordelingen van Max Weber tot en met Stanley Fish. Dergelijke pagina's vormen bij uitstek de consequentie van de populariteit van wat Cultural Studies is gaan heten, en maken daarvan ook de kracht uit. Het probleem van het enorme teveel aan informatie, standpunten en publicaties - een probleem dat optreedt wanneer men zich richt op een breed terrein als dat van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Postmodernisme’ - is onoplosbaar. Maar het gebruik van pagina's als die van Liu heeft een aantal belangrijke voordelen, vergeleken bij de tocht naar een bibliotheek of het raadplegen van een cd-rom. In de eerste plaats kan met behulp van Internet veel sneller een beredeneerde inperking van het totaal van gevonden titels gemaakt worden. Ten tweede: deze inperking wordt gemaakt ten opzichte van een veel groter corpus teksten. De ‘pakkans’, om het zo te zeggen, wordt door Internet dus groter. De willekeur, in de derde plaats, die ten grondslag ligt aan de inperking is niet groter dan de willekeur die heeft geleid tot de selectieve bibliografie in een willekeurig gedrukt boek of cd-rom, maar wel anders. Je hebt 'm zelf bedacht, wat geen onbelangrijk voordeel is. Bloed, zweet en tranen maken een bibliografie werkelijk niet beter. De neerlandicus is erbij gebaat wanneer ook de specifieke informatie die de Nederlandse letterkunde produceert op Internet is aangesloten. De neerlandistische bijdrage aan deze logistiek van letterkundige informatie is nog bescheiden. Het is typerend dat we voor goed uitgeruste sites wèl in bijvoorbeeld Madison, WI (25) en Wenen (26) terecht kunnen, maar dat de letterenfaculteiten hier ten lande slechts op Internet aanwezig zijn met pagina's waar afdelingen of clubs hun eigen waar tentoonstellen in homepage-winkels. De afdeling Renaissance van de Utrechtse vakgroep Nederlands (27) biedt op haar pagina biografietjes van medewerkers, beknopte schetsen van lopend onderzoek en titelbeschrijvingen van enkele recente publicaties. Het is een lovenswaardig initiatief, al zijn de mogelijkheden niet voldoende uitgebuit: er zijn geen links met externe bronnen, de genoemde personen kunnen niet onmiddellijk gemaild worden, publicaties worden genoemd maar zijn niet beschikbaar. De Leidense vakgroep Nederlands is verder gevorderd: haar pagina biedt links naar een Huygens-editie en naar het project ‘Theatrum Biblicum’ (28). Er is dus een begin, en men kan enthousiast nadenken over de mogelijkheden van de langzaam groeiende Nederlandse Onderzoeks Databank (29), die wellicht een goed overzicht gaat geven van onderzoek, maar specifieker dan de al beschikbare globale meerjarenplannen van de verschillende onderzoeksinstituten en met directe verbindingen met buitenlandse. Ongetwijfeld gaat deze dienst het interdisciplinaire verkeer aanmerkelijk vergemakkelijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI Enkele aanbevelingenDe letterkundige neerlandistiek kan Internet als encyclopedie, noch als bibliotheek, noch als logistiek instrument ongebruikt laten. Maar voordat dit vanzelfsprekend kan zijn, moeten we onszelf de taak opleggen ook de resultaten (secundaire literatuur) en objecten (teksten) van òns vak op het net vertegenwoordigd te doen zijn. Voor wat betreft de letterkundige resultaten zijn wij van mening dat ernaar gestreefd zou moeten worden vooral statistische gegevens op Internet beschikbaar te stellen. Daarbij denken we overigens ook aan de archieven van Stichting Speurwerk, en aan Mekka dat natuurlijk geen jaarboek, maar een constant veranderende website zou moeten zijn. Voorts zouden tenminste de samenvattingen van alle letterkundige dissertaties op het net thuishoren, evenals de tijdschriftenoverzichten (waarmee Neder-L al is begonnen). En het Lettekundig Museum, natuurlijk - zijn Vlaamse pendant, het AMVC, is al op Internet aanwezig (30). Wij achten het uiteindelijk ook wenselijk dat wetenschappelijke artikelen via het net worden aangeboden, desnoods wat later dan in de papieren edities. Het heeft ook De groene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdammer immers niet merkbaar geschaad dat het de oude nummers grotendeels op Internet plaatst: waarom zou aflevering 1 van Nederlandse Letterkunde niet electronisch beschikbaar worden gemaakt op het ogenblik dat nummer 2 verschenen is? Eventuele copyright-problemen, die ook een rol zullen speien bij de digitalisering van historisch-kritische edities,Ga naar eind6 zijn te omzeilen door universitaire ‘abonnementen’ op pagina's mogelijk te maken. Pica is een Nederlands voorbeeld van een bedrijf dat hiermee heeft geëxperimenteerd, evenals de Nederlandse Onderzoeks Databank. Bij het beschikbaar stellen van gedigitaliseerde primaire teksten, onze objecten, is uiteraard een belangrijke rol weggelegd voor de editie-techniek. Natuurlijk is diegene die dergelijke teksten raadpleegt bij deskundige bemoeienis met het aanbieden van teksten gebaat, maar ook de discipline van de tekstbezorging zèlf, met name door de mogelijkheid van voortdurende aanvulling en correctie die het medium biedt. De gebruikersvriendelijkheid van Internet zou daardoor naar ons oordeel niet alleen een kosmetische, maar ook een wezenlijke verbetering van de Monumenta Literaria Neerlandica kunnen zijn. Een deel van de voordelen wordt tot op zekere hoogte onder ogen gezien: de cd-rom is inmiddels in kringen van tekstediteurs geen onbekend medium meer. Zo spreekt Marita Mathijsen (enigszins sceptisch) de verwachting uit dat ‘in de toekomst een lezer in zekere zin zelf editeur kan spelen doordat hij zijn tekst niet meer op papier en gedrukt in huis krijgt, maar als een cd-rom die hij af kan speien’.Ga naar eind7 Mathijsen onderkent twee voordelen van de electronische tekst, al heeft het er alle schijn van dat dit schoorvoetend gebeurt: 1. de gebruiker ervan kan met behulp van zoekfuncties de beschikbare bestanden op de gewenste manier ontsluiten; en 2. cd-rom biedt de mogelijkheid van hypertekst, een ‘meerdimensionale’ tekst die de gebruiker onder meer in staat stelt dezelfde informatie op verschillende plaatsen op te roepen. Er is echter meer mogelijk. De cd-rom wordt verspreid op dezelfde manier als een boek en heeft dientengevolge dezelfde, in editietechnisch opzicht relevante, beperking. Is het plaatje eenmaal aangeschaft, blijft de erop opgeslagen informatie eeuwig hetzelfde. Fouten kunnen, zonder (dure) heruitgave, niet worden verbeterd en leemten blijven bestaan. Wie teksteditie serieus neemt, kan zich deze beperking eigenlijk niet laten opleggen. Alleen al de door Sötemann en Van Vliet in 1979 geformuleerde eis, dat een historisch-kritische editie ‘een zo compleet mogelijke bibliografie van secundaire literatuur’ moet bevatten,Ga naar eind8 maakt het gebruik van Internet - niet alleen als hulpmiddel voor de samenstellers, maar ook als medium voor de (dynamische) editie - noodzakelijk. Het lijkt niet meer dan een open deur: was de historisch-kritische editie van dichter X een website geweest in plaats van twee of drie loodzware boeken, dan zouden de druk- of zetfouten, waarop recensent Y wees, inmiddels zijn verbeterd en dan zou die onlangs gevonden variant keurig zijn toegevoegd. Maar het is een open deur die slechts aan de zijlijn wordt ingetrapt. De editeurs zèlf willen van Internet nog niets weten. Mathijsen, bijvoorbeeld, bespreekt de mogelijkheden van het medium niet en het Constantijn Huygens Instituut (31) blijkt Internet voor niets anders te gebruiken dan voor een opsomming van de projecten en de Postadressen (géén E-mail) van de medewerkers. Hoewel Internet de kwaliteit van edities ten goede kan en moet komen, is in dit stadium al te grote nadruk op de betrouwbaarheid van de teksten niet opportuun. Hoe meer teksten er op het net verschijnen, en hoe efficiënter de zoekfunctie, des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te beter. Marc van Oostendorp, beheerder van de Costa-site, deelt mee dat er op dit moment alleen vrijwilligers aan zijn project bijdragen en dat er geen geld is om ‘mooie zoekdiensten op te zetten’. Hij probeert de financiële problemen zo goed mogelijk te ondervangen door de ‘lezers’ uit te nodigen teksten beschikbaar te stellen op zijn pagina (men kan teksten sturen naar coster@dds.nl). In afwachting van structurele bemoeienis met de beschikbaarstelling van electronische teksten van professionele editeurs, kunnen we alvast denken in kleinere projecten. Zo wordt in Utrecht op dit moment een begin gemaakt met een collectief project dat poëticale uitspraken van Nederlandse dichters verzamelt; een via de Coster-pagina's te bereiken, electronisch alternatief voor bekende citatenboeken als die van Gibson (Franse dichters) en Polheim (Romantici). Vanzelfsprekend kan de electronische bibliotheek niet systematisch worden gevuld door middel van dit soon incidentele inspanningen, die volkomen willekeurig selecteren uit de grote hoeveelheid beschikbare gedrukte teksten. Maar ‘selectie’ en ‘willekeur’ zijn in de context van Internet eigenlijk slecht gekozen woorden. Laat de willekeur maar eens woekeren.
Bertram Mourits en Thomas Vaessens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde web-pagina's:
|
|