Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||
[1996/4]Schatgraven in Niemandsland
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||
p. 22). Hoofdbezwaar van Daalders resumé is echter zijn zelf beleden gemis aan affiniteit, dat weer een gevolg was van onvoldoende achtergrondkennis. Met instemming citeert hij Knuttel-Fabius, waar deze de wereld van het achttiendeeeuwse Nederlandse kinderboek aanmerkt als een broedplaats van ‘valse moraal, cynische, zenuwschokkende verhalen, vaak doortrokken van het vergif der sentimentaliteit uit de tijd van de Werther- en Julia-romans’, dat alles overgoten door een ijselijke braafheid, ‘de eeuwige zucht om te leren en te bedillen’ naast een ‘absoluut gemis aan humor en kinderlijke uitgelatenheid’. Daalders conclusie ligt voor de hand: ‘Uit de 17de en een belangrijk deel der 18de eeuw is niets van betekenis te voorschijn gekomen: langdradigheid en prekerij bederven de sfeer’ (p. 54-55). Tegen dit vonnis, waaraan op den duur zelfs Van Alphen niet ontsnapte, leek geen beroep mogelijk. Daarvoor was eerst een algemene herwaardering van de achttiende-eeuwse literatuur, speciaal van de pedagogische Verlichting, nodig. Pas sinds de jaren tachtig constateren we geleidelijkaan een klimaatverandering. Min of meer parallel aan de verbreding (sommigen zullen zeggen: de vervaging) van het literaire spectrum met specifieke deelgebieden als populair proza, ‘koloniale’ en vrouwenliteratuur ontstaat zo ook een hernieuwde aandacht voor het historische kinderboek, die in 1989 een voorlopig hoogtepunt gevonden heeft in de publikatie van De hele Bibelebontse Berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Hoewel aan dit goed ogende boek een hele reeks van auteurs hun medewerking verleende, bleef het toch misschien juist daardoor een wat ongelijkmatig werk, waarbij vooral het negentiende-eeuwse kinderboek absoluut niet uit de verf kwam. Dat is een constatering, geen verwijt! Want voor een enigszins aan de tegenwoordige eisen beantwoordend overzicht van de belangrijkste figuren (auteurs, illustratoren en uitgevers), genres en niet te vergeten de kinderboeken zelf ontbreekt het nu eenmaal aan de nodige voorstudies. En zonder bio-bibliografisch veldwerk blijft elke literatuurgeschiedenis een fantoom. De kritiek heeft dan ook niet nagelaten te wijzen op dit fundamenteel manco van De hele Bibelebontse berg die, althans voor wat de negentiende (en twintigste eeuw) aangaat, geen bruikbaar alternatief leverde voor Daalders ouderwetse overzicht van namen en titels. Ik weet niet in hoeverre een echo van deze bezwaren is doorgedrongen tot de neerlandistiek. Opvallend is wel dat De hele Bibelebontse berg bij mijn weten in geen enkel neerlandistisch tijdschrift besproken is, wat misschien symptomatisch mag heten voor de eerder aangewezen blinde vlek op dit punt. Men begrijpt dat ik daarom met enige gretigheid op het verzoek van de redactie inga om hier een en ander te melden over het achttiende-eeuwse Nederlandse kinderboek als probleem en opgave voor de neerlandistiek. Het zal geen reprise worden van mijn universitaire afscheidsrede, al heeft het daarmee natuurlijk wel te maken. Directe aanleiding tot dit vertoog is de voltooiing van de Bibliografie van Nederlandse School- en Kinderboeken 1700-1800 (BNK), waaraan mijn vrouw en ik sinds de jaren tachtig met grote intervallen hebben gewerkt en die naar het thans uitziet eind 1996 zal verschijnen.Ga naar eind2 Daarmee zou Nederland in een keer beschikken over iets wat in Frankrijk en Engeland nog op geen stukken na voorhanden is: een in principe volledig overzicht van de Nederlandstalige produktie op dit gebied in deze periode. Om hoeveel en wat voor soort werken gaat het hier? Hoe zijn ze opgespoord? Tot welke nieuwe inzichten leidt die inventarisatie? En vooral: wat voor belang heeft dit alles voor de neerlandistiek? | ||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||
2 Opzet en samenstelling van de Bibliografie van Nederlandse School- en Kinderboeken 1700-1800Die eerste vraag naar de kwantiteit lijkt, nu de BNK gereed is (voor zover een bibliografie ooit klaar kàn zijn) het gemakkelijkst te beantwoorden. Het gaat bij elkaar om ruim 1700 Nederlandstalige publikaties, binnen onze landsgrenzen verschenen tussen 1700 en 1801.Ga naar eind3 Zulke getallen zeggen op zichzelf natuurlijk weinig, maar ze krijgen enig reliëf als men bedenkt dat Buisman voor de hele periode 1600-1815 ‘slechts’ 2604 romans, verhalenbundels en andere vormen van populair proza heeft aangetroffen,Ga naar eind4 terwijl Landwehr over de nog langere periode 1542-1813 in totaal 918 Nederlandse emblematabundels registreert.Ga naar eind5 De tijdgenoot heeft in elk geval die explosie van kinderboeken in het laatste kwart van de achttiende eeuw met verbazing en soms ook met ergernis aanschouwd. Het werd echt te gek: iedereen die een pen kon hanteren ging kinderboeken schrijven. Zo publiceerde een zekere Meindert Houtkamp, theologisch student te Utrecht, aldaar in 1780 een klein bundeltje: Vrugten van eene Uitspanning op 't Land, voor Kinderen. Ik heb het boekje zelf tot dusver niet kunnen traceren, maar het werd kort na verschijnen gerecenseerd in de Nederduitsche Dicht- en Toneelkundige Bibliotheek (Amsteldam 1781, p. 108). Terloops: dat zo'n literair tijdschrift voor volwassenen zich met kinderpoëzie occupeerde mag als zodanig reeds opmerkelijk heten. Echter ook de veel gelezen Vaderlandsche Letter-Oefeningen bespraken sinds de oprichting in 1761 incidenteel Nederlandse school- en kinderboeken; vanaf 1778 zelfs met sterk toenemende frekwentie. Maar hoor nu die anonieme recensent van de Nederduitsche Dicht- en Toneelkundige Bibliotheek als hij - goed twee jaar na Van Alphens primeur - de Vrugten van eene Uitspanning op 't Land onder ogen krijgt: ‘wij hoopen, dat men eindlijk eens zal begrijpen, dat men nu voor eene Eeuw Kindergedichten genoeg heeft, en wenschen dat de Heer Houtkamp, het hek (zoo men zegt) mag sluiten.’ Houtkamp hekkesluiter? Het lijkt er niet op! De grote stroom begon toen juist op gang te komen. Korter volgend nog op Van Alphens succesbundeltje ligt de publikatie in 1779 van de Proeve over de opvoeding door Betje Wolff. Geen boek voor kinderen ditmaal maar voor hun moeders. Niettemin rekende deze auteur, die de achttiende eeuw uitriep tot een eeuw ‘waarin men voornamelijk voor kinderen schrijft’ (p. 19), al bij voorbaat op een gevoel van verzadiging bij lastige knorrepotten: ‘“lieve Hemel! al weer van Kinderen”! Ja van Kinderen, Nero. Verveelt het U? ga heen.’ (p. 4). Van Alphen, zo wordt uit de BNK wel duidelijk, was een ware trendsetter, die op alle manieren schaamteloos geplunderd en nagevolgd werd. Kampioen-plagiator was zijn stadgenoot Pieter 't Hoen met zijn in hetzelfde jaar 1778 gepubliceerde Nieuwe Proeve van klijne Gedigten voor Kinderen, zogenaamd uitgegeven omdat vader 't Hoen het gejengel van zijn zoontje om ‘meer Van Alphen-versjes’ niet langer kon uithouden en toen zelf maar aan het kinderdichten sloeg. Doller nog met de Van Alphen-imitatie maakte het Jan Jordens. Terwijl Mr. Hieronymus uit zijn kindergedichten bewust alle godsdienstige leerstelligheid had geweerd, werd zijn bewonderaar Jordens erdoor op het onzalige idee gebracht om in dezelfde trant een bundeltje berijmde gebeden Voor Kinderen (Amsterdam 1782) samen te stellen. Ook hier gold het excuus dat de kinderen er zogenaamd zelf om gevraagd hadden: ‘Men heeft ook gemerkt, wanneer de kleine snappers het een of ander vaersje [van Van Alphen] lazen of opzeiden, hoe genegen zij dikwijls waren om op dezelfde wijze ook te bidden.’ (voorbericht). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||
Toch vormt de kinderpoëzie met 89 nrs. niet eens de grootste van de 24 verschillende rubrieken waaruit de BNKbestaat. Liefst 37 edities komen daarvan op naam van Van Alphen, hetgeen wel zijn dominante plaats in deze sector illustreert. Buiten de reeds genoemde kinderdichters komen we hier bekende namen tegen als Joh. le Francq van Berkhey, J. Hazeu Cz., Hendrik Riemsnyder, Betje Wolff en Aagje Deken. Maar er zitten ook echte verrassingen onder zoals de vaak herdrukte Vaderlandsche Kermisvreugd (Dordrecht 1782) door Roelof Arends met de sublieme prentjes van K.F. Bendorp en het even aardige vervolg Vaderlandsche Kindervreugd (Amsterdam 1794). Gedichten voor kinderen vinden we overigens soms ook in Abecedaria (J.H. Swildens), prentenboeken (Hendrik Numan), emblematabundels (Jan Luyken), mengelwerken, almanakken, geschenken en nieuwjaarsgiften (J.F. Martinet), schoolboeken en vooral in werken van zedenkundige of godsdienstige aard, die elk weer in een aparte groep zijn ondergebracht, overeenkomstig de genologische indeling van de BNK. Het zal niet verwonderen dat daarbij de rubrieken
Afbeelding 1: [‘De Gochelaar’] Uit: Vaderlandsche Kermisvreugd, Vertoond In Acht Kunstplaaten, Geteekend En Gegraveerd Door K.F. Bendorp, Met Toepasselijke Vaersjes Door R. Arends. Dordrecht, H. de Haas en Compagnie, z.j. [1782]. 8o. (privé-collectie Nijmegen).
Afbeelding 2: [‘Sint Nikolaas’] Uit: Vaderlandsche Kindervreugd, vertoond in agt Kunstplaaten, met toepaslyke Gedichtjes. Amsterdam, Kuiper, van Vliet en ten Brink, 1794. 8o. (UB Leiden 1074 H 15).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||
godsdienstonderwijs (286 nrs.) en Nederlandse taal (207 nrs.) verreweg het omvangrijkst blijken. Bijbelse geschiedenis komt met 142 nrs. op een goede derde plaats. Binnen elk genre treffen we ouderwets en hoogst modern vlak naast elkaar aan. Terwijl de verlichte theologie al duidelijk haar stempel op het godsdienstonderwijs had gedrukt, kwam bijvoorbeeld ds. W.L. Krieger (een vriend van Van Alphen) in 1786 nog aanzetten met een heruitgave van Willem Saldenus' Kinderschool uit 1668. Het ook voor die tijd reeds hopeloos ouderwetse vragenboekje vergde volgens De Recensent jrg. I (1787), p. 114, ‘de maag van eenen kaapschen buffel om behoorlyk verteerd te konnen worden.’ Verreweg de meeste titels uit de BNKbetreffen boeken voor instructie en onderwijs. Schoolboeken dus, waarbij men niet alleen moet denken aan klassikaal onderricht op een of andere openbare instelling maar ook aan boeken voor particulier huisonderwijs door een goeverneur of door de ouders (meestal de vader) van de kinderen zelf. Bij dergelijke leerboeken valt het niet altijd uit te maken of ze nu in eerste instantie bestemd waren voor de meester zelf of dat de kinderen ieder over een eigen exemplaar beschikten. Hoe dikker en duurder het boek, hoe kleiner de kans dat kinderen ze eigenhandig gehanteerd hebben. Vandaar dat in enkele twijfelgevallen een titel uit de BNK wordt voorafgegaan door de aanduiding m (= marginaal). In elk geval zijn de meeste boeken die tot 1778 voor kinderen geschreven zijn leerboeken of catechismussen en om die reden is daarover ook meer in kerkelijkeof overheidsarchieven te vinden dan over de kinderboeken in engere zin. Zo heeft Smeur in 1960 een dissertatie gewijd aan de oude Nederlandse rekenboeken,Ga naar eind6 terwijl Riemens in 1919 een nog altijd nuttig overzicht leverde van de Franse leer-Afbeelding 3: Uit: De Nieuwe Lorre Kinder Almanach, Voor het Schrikkeljaar 1760. s'Gravenhage, Pieter Servaas, 1760. oblong 8o. (enig bekend exemplaar Gemeentebibliotheek Rotterdam, sign. 1407 H 13).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||
boekjes die hier in omloop waren. In recente tijd zijn daar nog de publikaties van E.P. de Booy over het onderwijs in Utrecht en het proefschrift van Loonen over Engelse instructieboeken bijgekomen. Het is echter zeker niet zo dat vóór Van Alphen het kinderboekenlandschap woest en ledig was, zoals altijd wordt beweerd. Want buiten de talloze schooluitgaven, die dikwijls nog uit de vorige eeuw stamden (het rekenboekje van Bartjens!), bestonden er ook ruimschoots vóór 1778 al diverse prentenboeken en almanakken ‘voor het divertissement van de jonge Jeugd’, zoals De Nieuwe Lorre Kinder Almanack (1760) en de sinds 1761 bij dezelfde uitgever Pieter Servaes te 's-Gravenhage uitgegeven St. Nicolaas Almanach. Hoe komt het dan dat Daalder en zijn voorgangers daarover nooit geschreven hebben? De reden is dat ze zulke boeken nooit gezien hebben, omdat ze zo extreem zeldzaam zijn. En daarmee kom ik meteen aan onze tweede vraag, die van de zoekwegen. | ||||||||||||||||||||||
3 Op zoek naar het oude kinderboek: een circuit van verzamelaarsHet samenstellen van een bibliografie is altijd een tamelijk ondankbaar karwei. Hellinga heeft in een ‘in memoriam-Maria Elizabeth Kronenberg’ met fijn gevoel dit onontkoombare lot van de bibliograaf aangeduid. Wat eens het levenswerk was van twee mensen: de Nederlandsche Bibliografie van 1500 tot 1540, vervaagde in het wetenschappelijk jargon eerst tot ‘Nijhoff-Kronenberg’ om daarna verder te verschrompelen tot de simpele lettercombinatie NK. Men hoeft daarover niet zielig te doen. Maar het tekent de kloof die dikwijls bestaat tussen bibliograaf en gebruiker. Voor de meeste bibliografen volstaat een speurtocht in openbare bibliotheken en collecties. Om een bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken uit de achttiende eeuw te kunnen samenstellen moesten de makers echter eerst op het verzamelpad. Alle grote kinderboekencollecties bleken tot voor kort in particuliere handen te zijn geweest of waren dat nog steeds. Daaronder ook verreweg de belangrijkste, die van Mr. C.F. van Veen (1912-1981) te Warder.Ga naar eind7 Aan Amerikaanse universiteiten is research op het gebied van de literatuurgeschiedenis niet denkbaar zonder nauw kontakt met particuliere verzamelaars. Ook onze kunsthistorici hebben sinds lang geleerd om rekening te houden met kunsthandel en veilingwezen. ‘Collecting - schreef de bekende Engelse kinderboekverzamelaar Peter Opie - is not just a matter of buying, or even of finding, it is [a matter] of recognising, of being able to see - and thereafter make others see - what is interesting and what is rubbish.’Ga naar eind8 De gemiddelde neerlandicus echter staat dikwijls nog volkomen vreemd tegenover het circuit van boekverzamelaars. Hij beschouwt deze lieden, en soms niet ten onrechte, als onverbeterlijke dilettanten zonder wetenschappelijke discipline. Intussen moesten wij daar toch terecht om boeken te zien. Voor schoolboeken bestaat onder verzamelaars weinig belangstelling, des te meer echter voor het kinderboek in engere zin, zeker wanneer die aantrekkelijk geïllustreerd zijn. Het gevolg is dat juist de zeldzaamste categorie - de prentenboeken - waar bibliotheken vroeger geen oog voor hadden en thans geen geld meer voor hebben op drift is geraakt. Zo bevond zich De nieuwe en vermaaklijke Kinderen Bogaard (4e druk!, Amsterdam, Wed. J. van Egmond, 1794) tot 1962 nog in de privé-collectie van Jan Borms te 's-Gravenhage. Sindsdien spoorloos!Ga naar eind9 Datzelfde geldt voor de 18e-eeuwse prentjesalmanakken van Houtgraaf en de oudste ABC-boekjes uit het bezit van Mr. C.F. van Veen. Ze zijn bij de veiling van diens Nederlandse kinderboeken in 1982 allemaal naar onbekende oorden geëmigreerd. En de vroegste | ||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||
Nederlandse vertaling van een klassieker als de Geschiedenis van den Prins Lee Boo (1799)Ga naar eind10 heb ik zelfs nooit ergens kunnen traceren. Gelukkig bezit het Haagse gemeentearchief een (incomplete) set van de St. Nicolaas Almanach, maar van zijn voorganger, de (Nieuwe) Lorre Almanack voor Kinderen (1761), resteert maar een enkel exemplaar in latere band. In de BNK worden titels zonder vindplaats met een asterisk (*) aangeduid. Het zijn er helaas maar al te veel. Reeds tweemaal gebruikte ik in verband met oude kinderboeken het door antiquaren zo lichtvaardig gehanteerde woord ‘zeldzaam’. Natuurlijk zijn thans bijna alle achttiende-eeuwse boeken zeldzaam in de zin van schaars. Maar echt zeldzaam en gezocht zijn vooral die kleine fragiele kinderboekjes, waarvan dikwijls nog maar een enkel specimen voorhanden is. Toch zie je soms zo'n gewaand unicum in vier of vijf verschillende catalogi opduiken. Misleidende frekwentie, want het betreft dikwijls een en hetzelfde exemplaar dat van de ene particuliere verzameling naar de andere verhuist. Om die interne verschuiving zichtbaar te maken hebben wij van elk exemplaar zoveel mogelijk de herkomst nagegaan, de eventuele eigendomsmerken en de aanwezigheid in vroegere collecties vermeld. Zo rijst uit deze bibliografie min of meer vanzelf het beeld op van de grote verzamelaars van dit soort kleine documenten uit heden en verleden: van de absolute pionier Gerrit van Rijn (1846-1912) tot het tegenwoordige antiquariaat Forum, dat een substantieel deel van de collectie-Van Veen heeft verworven. Door de snel voortgaande automatisering is de speurtocht in openbare bibliotheken naar oude Nederlandse kinderboeken ontegenzeggelijk vergemakkelijkt. Van de andere kant zijn die nietige boekjes door ditzelfde proces van hercatalogisering soms ook uit het zicht verdwenen en men kan slechts hopen dat de Short-Title Catalogue Netherlands voor de achttiende eeuw (waaraan thans begonnen wordt) ze weer tevoorschijn zal brengen. Dan nog betreft het natuurlijk uitsluitend het boekenbezit van de grote wetenschappelijke bibliotheken, niet dat van de juist op dit gebied onmisbare particuliere verzamelaars. | ||||||||||||||||||||||
4 Nieuwe gegevens - maar ook nieuwe inzichten?Welke nieuwe inzichten biedt ons de Bibliografie van Nederlandse School- en Kinderboeken 1700-1800? Vooropgesteld zij dat het samenstellen van een bibliografie een heel andere bezigheid vormt dan het interpreteren van de daarin besloten gegevens. Men zou kunnen zeggen: dat is andermans taak, wij hebben slechts het materiaal daarvoor aangedragen. Toch blijft het verleidelijk om alvast enige voorzichtige conclusies te trekken, zoals in het voorafgaande ook hier en daar reeds gedaan is. De getalsmatige verhouding tussen schoolboek en kinderboek-in-engere-zin of die tussen nieuw en herdruk worden hier voor het eerst goed duidelijk. Verder kan de stormachtige groei van het boekenbestand in beide sectoren nu beter in kaart worden gebracht, terwijl tevens het toenemend of soms juist afnemend percentage van vertalingen uit het Latijn, Frans, Duits en Engels zichtbaar wordt. Welke schrijvers op kinderboekengebied het meest actief waren, wat voor aandeel predikanten, schoolmeesters en vooral vrouwen in die hele ontwikkeling hadden, welke uitgevers de markt beheersten, hoe duur de boeken waren -het valt allemaal, zij het niet zonder enig voorbehoud (gezien de lacunes in het bewaard gebleven materiaal) uit deze zakelijke inventarisatie af te leiden. Statistieken en grafieken kunnen dit voortaan nauwkeurig in beeld brengen. Zelf bepaal ik mij nu tot twee majeure conclusies. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||
Wat opvalt is allereerst de enorme diversiteit, de rijke schakering van genres en onderwerpen. Achttiende-eeuwse kinderboeken bestrijken werkelijk elk gebied: van godsdienst tot gymnastiek, van ABC tot zwemonderricht. Op voorhand zou men misschien veel sprookjesboeken verwachten maar die vormen relatief slechts een kleine groep. Voor de mannen van de Verlichting begon alle ontwikkeling met goed, dat is redelijk en logisch denken. Maar niet iedereen was daartoe bekwaam of geneigd. Vrouwen bijvoorbeeld werden verondersteld moeite te hebben met aaneengeschakeld denken. Voor hen publiceerde Philippine Knigge in 1789 haar Versuch einer Logic für Frauenzimmer. Ook kinderen echter dienden van jongsaf geschoold te worden in deze redeneerkunde. De Duitse pedagoog Karl Philipp Moritz hielp hen op weg. Zijn boekje werd eveneens in het Nederlands vertaald als Proeve eener korte beöeffenende Redeneerkunde voor de Jeugd; Ook gedeeltelijk voor Onderwijzers en Denkers. (Amsterdam, M. Schalekamp, 1789). Gouverneur Straalman leert hierin zijn pupil Frederik aan de hand van zeven prenten naar Daniel Chodowiecki ‘de groote Konst van order en verdeeling, van vergelyking en onderscheiding waarop het gantsche geluk van den Mensch gegrond is.’ Een jaar later reeds kwam H. van Waerdenburg voor de dag met een Katechismus der beschouwende Redenkunde, voor mijne ongeleerde en jonge Landgenooten (Rotterdam, Johannes Pols, 1790). Ook verscheen er een door prof. Carolus Boers uit het Duits vertaalde Dichtkundige Godgeleerdheid voor Kinderen, die in 1791 zelfs een tweede druk beleefde, en - ander uiterste - een voor kinderen bewerkt tekenboek met renaissancistische modellen van Annibale Carracci. In sommige gevallen past enige twijfel over de werkelijke gebruikers. Zeker is dat auteurs zowel als uitgevers, eenmaal het nieuwe lezerspotentieel ontdekt hebbend, hun produkten graag voorzagen van het keurmerk: ‘voor de jeugd’. Maar even onbetwistbaar is dat achttiende-eeuwse opvoeders van hun pupillen veel durfden eisen. Als leek op velerlei gebied durf ik toch wel zeggen dat de moeilijkheidsgraad van het toenmalige kinderboek aanzienlijk hoger lag dan mijn eigen kinderen ooit onder ogen hebben gehad. Encyclopedische kennis scoort hoog, eigen onderzoek en zelfwerkzaamheid worden uitdrukkelijk gestimuleerd. Op seksueel gebied doet men allesbehalve kinderachtig. En wat dat moralisme betreft waaraan Daalder zich zo ergerde: als zoiets een gebrek is dan geldt het voor alle literatuur uit de achttiende eeuw, die echter naar eigen maatstaf beoordeeld moet worden. Peter Watson heeft daarover in The Observer van 25 juni 1995 enkele verstandige dingen gezegd naar aanleiding van een veilingcatalogus van Engelse kinderboeken uit het bezit van Marjorie Moon.Ga naar eind11 Zijn artikel draagt de programmatische titel ‘Taking a high moral tone’ en de recensent bestrijdt onder die kop het dikwijls gehoorde geluid dat achttiende- en negentiende-eeuwse kinderboeken door hun belerend karakter alleen maar afkeuring verdienen. Integendeel, aldus Watson, ‘So many of the titles in this collection show how eager the Victorians were, not simply to entertain their children, but to improve, instruct and educate them, to inculcate a high moral tone, [they] show that middle-class Victorians were concerned - obsessed even - to ensure that children were educated properly, in facts and a moral sense, too.’ Wat hier gezegd wordt over Engelse ouders uit de Victoriaanse tijd geldt evenzeer voor de verlichte burgers uit onze achttiende eeuw. Zij namen hun jeugdig publiek serieus en het succes van zo menig kinderboekschrijver bewijst dat hij of zij voor die tijd de juiste toon aansloeg. Een tweede punt dat - naast de grote verscheidenheid van genres en onderwer- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||
pen - bij die Nederlandse school- en kinderboeken uit de achttiende eeuw onmiddellijk opvalt is het internationele karakter van het lectuuraanbod. Schrijvers en uitgevers kiezen uit de omringende taalgebieden alles wat in hun kraam te pas komt, daarbij niet gehinderd door enig kopijrecht. Als een buitenlands kinderboek eenmaal succes heeft wordt het onmiddellijk in het Nederlands vertaald of bewerkt. Het omgekeerde komt om begrijpelijke reden minder voor. Ook Van Alphen speelde voor zijn Kleine Gedigten voor Kinderen leentjebuur bij twee Duitse voorgangers: Burmann en Weisse. Lutherse predikanten, Franse en Engelse schoolmeesters introduceren of vertalen hier leerboekjes uit het land van herkomst. Uitgevers als H.C.A. Thieme te Zutphen, zelf van Duitse origine, en Willem Houtgraaf te Amsterdam zetten met behulp van hun buitenlandse kontakten een heel fonds van vertaalde kinderboeken op. Het makkelijkst gaat dat als het origineel weinig tekst en veel platen bevat. Prentenboeken lenen zich bij uitstek voor een internationale markt. Soms wordt daarmee trouwens al van begin af rekening gehouden door onderschriften in twee of meer talen. Thieme spant wat dat betreft de kroon door de publicatie vanaf 1798 van een Nieuw Printenboek voor Kinderen, behelzende: Onderwerpen uit het Ryk der Natuur, der Wetenschappen, Kunsten en Ambachten naauwkeurig afgebeeld, en in vyf Taalen, bevattelyk, beschreeven. Die vijf talen waren: het Nederlands, Duits, Frans, Engels en Italiaans. Het werk, dat in afleveringen verscheen, was een gedeeltelijke vertaling/bewerking van Friedrich Justin Bertuch's beroemde Bilderbuch für Kinder, Weimar 1790-1830, 12 dln. met 1185 handgekleurde kopergravures. Maar Thieme (of degenen die onder zijn directie werkten) putten voor dit Nieuw Prentenboek ook uit andere bronnen. Hoe nu de relatie tussen deze Zutphense uitgave en haar Duitse (en Franse) modellen precies is moet nog nader worden onderzocht. Soortgelijke vragen laten zich bij haast elk achttiendeeeuws kinderboek stellen, te beginnen met het groot en klein ABC. Wie zich met achttiende-eeuwse kinderboeken bezighoudt wordt onvermijdelijk comparatist. Ook binnen de neerlandistiek wordt tegenwoordig graag de wenselijkheid naar voren gebracht van internationalisering. Men wil de eigen literatuur en de publikaties daarover graag voor een zo breed mogelijk internationaal forum presenteren, omdat anders - bij een betrekkelijk klein taalgebied - het gevaar dreigt van intellectuele inteelt. Het kinderboekenlandschap van de achttiende eeuw vormt bij uitstek een terrein zonder andere grenzen dan die tussen lezers en analfabeten. | ||||||||||||||||||||||
5 Een nieuwe uitdaging voor de neerlandistiekTenslotte de moeilijkste vraag: wat voor belang heeft dit alles voor de neerlandistiek? Een onbevredigend antwoord op dit punt zou mijn hele voorafgaande betoog, althans hier, overbodig maken. Misschien is de vraag onduidelijk gesteld, zolang men niet weet of niet meer weet wat nu precies de neerlandistiek inhoudt. Voor beoefenaars van de Nederlandse taalgeschiedenis lijkt het belang van deze BNK evident. In een nog niet zo ver verleden heeft het duo Knol-Maas onder auspiciën van het toenmalige ZWO een bibliografie van Nederlandse taalkunde vervaardigd. Het tweede van de drie delen bestrijkt de periode 1698-1800. Vergeleken met deze proeve van inventarisatie bevat de nieuwe BNK ongeveer het drievoudige, nu in de vorm van uitgebreide titel- en inhoudsbeschrijvingen met toelichting. Het gaat dan om boekjes voor spelling, leesonderricht, schrijfonderwijs, het opstellen van brieven, grammaticale kennis en het gebruik van spreekwoorden. Voor de geschieden is van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||
het onderwijs in de moedertaal levert de BNK een schat aan materiaal, maar het is ver moedelijk niet het soort informatie waar lezers van het tijdschrift Nederlandse letterkunde op zitten te wachten. Voor de literatuurhistorici onder ons blijft er echter genoeg over. De sector kinderpoëzie, waarover al gesproken is, wordt geflankeerd door een aanmerkelijk aantal verhalenbundels, mengelwerkjes, toneelstukken en kindertijdschriften. Hun belang ligt zelden in de pakkende stijl of originele gedachte, al zijn deze kinderboekjes naar het uiterlijk dikwijls buitengewoon attractief. Zelden is er door drukkers en illustratoren zo voorbeeldig werk afgeleverd voor kinderen. En wie denkt dat er vóór Theo van Hoytema's Uilen-geluk, 1895, (dat niet eens een echt kinderboek is) in Nederland alleen maar inferieure kinderboeken zijn geproduceerd weet niet waarover hij spreekt.Ga naar eind12 Ik wijs er ook op dat laat-achttien-de-eeuwse kinderboeken en speciaal kinderalmanakken als eerste gestoken werden in een uitgeversband, toen een nieuw fenomeen. Het belang van het achttiende-eeuwse kinderboek voor de neerlandistiek ligt echter niet alleen in dit esthetisch of boekhistorisch aspect. Evenmin in het feit dat men sommige ontwikkelingen in de ‘grote’ literatuur - bijvoorbeeld de opkomst van het sentimentalisme, het vaderlands gevoelGa naar eind13 of de huiselijkheidscultus - hier op micro-niveau kan terugvinden. Waar het om gaat is in te zien dat deze achttien-de-eeuwse school- en kinderboeken in hun totaliteit een compleet europees cultuurbeeld reflecteren: zowel de pedagogische Verlichting van Locke, Rousseau, de Duitse filantropijnen, Martinet, De Perponcher enzovoort, als de meer behoudsgezinde tegenkrachten. ‘Reflecteren’ is misschien nog te passief uitgedrukt. Het achttiende-eeuwse kinderboek fungeert dikwijls als katalysator en wegwijzer naar een nieuwe maatschappij, waarin de jeugdige lezers spelenderwijs worden binnengeleid. Zo'n alomvattende, de hele samenleving rakende ontwikkeling mag ook de literairhistoricus niet onverschillig laten. De vraag wordt dan niet langer: wat heeft een neerlandicus aan die oude kinderboeken, maar: welke bijdrage kan de neerlandistiek leveren aan het interdisciplinaire onderzoek van deze vergeten schatten uit het verleden? | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||
|
|