Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||
‘Mijn lieve joncfrouwe heeft mi gebeden iet te dichtene’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||
eigen ongelukkige liefde en de succesvolle liefdesgeschiedenis van de hoofdfiguren uit zijn roman.Ga naar eind4 Of de opdracht aan de dame in deze gevallen alleen literair spel is, kan moeilijk worden uitgemaakt. Bij DVH hebben we echter wat meer houvast: het acrostichon maakt het waarschijnlijk dat de dichter voor een bepaalde Margareta schreef. De opdracht aan deze dame is curieus: het tractaat over intiem-vrouwelijke zaken wordt dikwijls abrupt onderbroken door aansprekingen van de onbereikbare geliefde. Ik parafraseer een drietal passages. Vs. 204-210: er is geen dier dat nog sexuele gemeenschap heeft tijdens de zwangerschap, alleen vrouwen en merrier wel. Genade edele jonkvrouwe! Ik ken rust noch duur zolang ik uw mooie gezicht niet kan zien; ach, dat ik maar zo zelden bij u kan zijn! Vs. 221-234: sommige vrouwen last hebben van witte vloed en dat is heel vervelend voor ze. Ik wil nog een weinig over haar spreken, die ik meer bemin dan wie dan ook ter wereld: zij is de beste die ik ken, ik denk voortdurend aan haar. Vs. 567-575: als men een klein kind lang in de stralen van de maan zou houden, dan zou het jicht krijgen, die God hopelijk verre van mijn dame zal houden! Ik then haar nederig; zij zal me ervoor danken als ze verstandig is. Ik hoop dat mijn liefde voorspoedig zal zijn. Deze verwijzingen naar de geliefde van de dichter worden nog intrigerender als we de bron van de Middelnederlandse tekst in de beschouwing betrekken: De secretis mulierum, een werk dat ten onrechte werd toegeschreven aan Albertus Magnus.Ga naar eind5 De aanroepingen tot de vrouwe komen hier niet in voor: het Latijnse tractaat begint met de begroeting van een ‘in Christo socio et amico’ (metgezel en vriend in Christus) op wiens verzoek de auteur schrijft en bevat verschillende referenties aan ‘socii’ (metgezellen) en ‘fratres’ (broeders) (Thorndike 1955, 434 en Lemay 1992, 7 en 59). Op grond van onder meer deze tekstplaatsen lijkt het waarschijnlijk dat de tekst oorspronkelijk bedoeld was voor een mannelijk kloosterpubliek. Dat is minder verbazingwekkend dan het misschien in twintigste-eeuwse ogen lijkt: de transmissie van gynaecologische literatuur was in de Middeleeuwen in handen van de mannelijke monastieke cultuur (Green 1985). Her doel van De secretis mulierum zou dan kunnen zijn de monniken kennis to verschaffen over de voortplanting, niet alleen ten behoeve van hun algemene ontwikkeling, maar ook voor hun pastorale taken (Lemay 1992, 7-16). Her feit dat de tekst in de overgeleverde bronnen dikwijls vergezeld gaat van commentaren, wijst erop dat deze gebruikt is in het onderwijs (Thorndike 1955, Lemay 1978, 391-392). Eén van de commentatoren legt uit waarom het belangrijk is om kennis over de vrouw to hebben: ‘so that we might be able to provide a remedy for their infirmities, and so that in confessing them we might know how to give suitable penances for their sins’ (Lyon 1580, vert. Lemay 1992, 59). De tekst kan dus mannen van pas komen wanneer zij vrouwen de biecht afnemen. Samenvattend: de Latijnse tekst heeft gefunctioneerd in een milieu van mannelijke geestelijken (monniken, clerici, priesters). Toen het Latijnse tractaat in het Middelnederlands werd omgezet, werd kennis uit de wetenschappelijke traditie toegankelijk voor leken, in de vorm waarin nog steeds de meeste narratieve teksten gesteld waren: het proza werd omgezet in paarsgewijs rijmende verzen. En tegelijkertijd veranderde de geadresseerde van de tekst: van een mannelijke geestelijke naar een vrouwelijke geliefde. Dat maakt DVH geschikt om vanuit een gender-perspectief to beschouwen. Mijn uitgangspunt is daarbij telkens de Middelnederlandse tekst; bij de huidige stand van onderzoek is een vergelijking met de brontekst niet goed mogelijk.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||
Maakt het veel verschil of deze tekst door een vrouw of een man gelezen wordt? In bepaalde opzichten wel: de biologische sexe is één van de factoren die je levenservaring bepaalt en vanuit die levenservaring recipieer je een tekst. Juist bij een gynaecologische verhandeling lijkt de biologische sexe een relevant gegeven. Voor vrouwen geldt dat zij de tekst kunnen toetsen aan haar eigen ervaringen: bv. waar de tekst uitleg geeft over de menstruatie: dat een meisje gaat menstrueren als ze twaalf of dertien jaar oud is en dat de meeste vrouwen eens per maand menstrueren (vs. 78-111). De vraag of een Middeleeuwse lezeres haar eigen ervaring vergeleek met wat ze in de tekst las, is overigens moeilijk te beantwoorden. Wij zijn gewend om onze observaties als kennisbron te beschouwen, maar dat is niet de Middeleeuwse zienswijze: toen gold eerder een enorme autoriteit van geschriften als bron van alle kennis. Voor mannen die DVH lezen functioneert de tekst anders. Zoals de titel al belooft, gaat het om de verborgen geheimen van vrouwen: voor hen is het intrigerende lektuur. In dit verband is de volgende waarschuwing van de verteller opmerkelijk: God gheve hem den langhen ween,
Die dit onder dorpers bringhen sal,
Dat ic altoes dus nauwe hal;
Oec biddic mierer liever joncfrouwen,
Dat sijt niemanne en laete scouwen. (vs. 946-950)
(vertaling: God moge diegene straffen die deze stof onder onbeschaafde mensen zal brengen, die ik altijd zo zorgvuldig geheim hield. Ook verzoek ik mijn lieve jonkvrouwe dat ze het niemand laat zien). Het is dus niet de bedoeling dat deze stof algemeen bekend wordt. Iets soortgelijks komt voor in Den roseghaert vanden bevruchten vrouwen, een gynaecologische handleiding voor zwangere vrouwen en vroedvrouwen die in 1516 bij de Brusselse drukker Thomas van der Noot verschenen is. Van der Noot roept in het nawoord de gebruikers van het boekje op de inhoud ‘secretelijck’ te houden, ‘opdat niet en come in handen der vileynen’. Hij wil dan ook dat het boek uitsluitend te koop zal zijn in zijn eigen winkel, De Zeeridder te Brussel. Deze waarschuwingen laten zien dat de inhoud van de boekjes als pikant gevoeld werd, en de waarschuwingen zelf zullen het prikkelend effect alleen versterkt hebben (Pleij 1982, 29)Ga naar eind7 Bij de receptie van de tekst maakt het dus wel degelijk uit of degene die leest een vrouw of een man is.
‘Lezen als vrouw’ heeft binnen genderstudies een andere inhoud: het is een leesstrategie die vooral ontwikkeld is door Jonathan Culler en Judith Fetterley (zie ook Meijer 1993 en 1996). Achterliggende gedachte is dat lezen voor mannen iets anders is dan voor vrouwen. Door allerlei factoren bestaat de canon uit teksten die overwegend door mannelijke auteurs geschreven zijn. Een gevolg hiervan is dat lezende mannen zich vaak zullen herkennen in de visie en de gevoelens van mannelijke personages uit verhalende teksten. De manier waarop teksten zijn opgebouwd, werkt die identificatie in de hand. Voor vrouwen heeft dat de consequentie dat zij, als zij argeloos lezen, zich eveneens identificeren met mannelijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||
personages en daarmee met mannelijke gevoelens en fantasieën, die vrouwvijandig kunnen zijn. Wie bewust ‘als vrouw leest’ probeert juist de door de tekst gestuurde identificatie te doorbreken. In de medioneerlandistiek kan dit bijvoorbeeld betekenen dat een verhaal bewust wordt geïnterpreteerd vanuit het standpunt van een vrouwelijk personage, wat in principe niet voor de handliggend is doordat in deze verhalen dikwijls de hoofdrol is weggelegd voor een mannelijke held.Ga naar eind8 ‘Reading as a woman’, ‘lezen als vrouw’ in deze opvatting staat los van de biologische sexe van de lezeres of lezer: we kunnen het allemaal maar we moeten er wel ons best voor doen.
Ik heb geprobeerd DVH op deze manier te lezen en dan komen de volgende aspecten naar voren. De posities in de tekst zijn duidelijk verdeeld over de beide sexen. De auteur is een man, de geadresseerde is een vrouw. De man wil de vrouw beleren: hij overlaadt haar met kennis die gedragen wordt door mannelijke wetenschappers: Aristoteles, Plinius, Avicenna, Albertus Magnus, Galenus, Hippocrates, Razius en zo verder: het is een lange en imponerende rij van mannelijke autoriteiten. In dit verband is het ook opvallend dat de auteur bijzonder vaak aan zijn bronnen refereert, in formuleringen als: ‘nadien dat ict ghescreven vinde’ (vs. 273), ‘Plinius doet ons verstaen’ (vs. 296) en ‘Latijnsche boeke segghen alle’ (vs. 306). Uiteraard laten Middeleeuwse auteurs graag zien dat zij zich op gezaghebbende bronnen baseren, maar de frequentie is in DVH wel erg hoog. De auteur speelt niet alleen de rol van leraar, maar ook van verleider: hij schrijft op verzoek van zijn dame en hoopt op haar liefde als beloning: Dese redene es herde scone,
Die ie miere liever toene,
In wille niet van haer te loene
Dan hare minnen, alsic wel tone. (vs. 1349-1352)
Tegenover deze mannelijke auteur als leraar en verleider neemt de toegesproken dame, de opdrachtgeefster, een objectpositie in: zij wordt beleerd, zij wordt verleid. In het grootste gedeelte van de tekst blijft zij op afstand: zij is onbereikbaar, zij is ongenaakbaar. In de liefdesgeschiedenis tussen auteur en geadresseerde dame krijgen we alleen inzicht in zijn gevoelens: hij vertelt steeds weer hoe hij lijdt onder haar afstandelijkheid. Voor de geadresseerde dame biedt de tekst dus geen identificatiepunt. Zij moet zich juist in zijn standpunt verplaatsen en het voortdurend klagen over zijn lot moet haar vermurwen. Kenmerkend voor het vrouwbeeld uit DVH lijkt passiviteit te zijn: vrouwen zijn niet de dragers van de wetenschappelijke traditie, vrouwen nemen geen initiatief in de liefde. Maar dat is niet het hele verhaal. Op sommige punten voert de auteur vrouwen als autoriteit op: ‘Maer alle wive ghemeenlike/ Spreken, des ic hem volghe sekerlike’ (vs. 278-9);Ga naar eind9 ‘Ic hebbe wiven hoeren spreken’ (vs. 931).Ga naar eind10 Er worden dus ook wel vrouwen als bronnen, als zegsvrouwen opgevoerd. De formulering is hier van belang: enerzijds baseert de auteur zich op Latijnse boeken en wat hij geschreven vindt, maar hij hecht anderzijds waarde aan wat vrouwen zeggen. Er is een schriftelijke traditie die door mannen gedragen wordt, maar er is ook een mondelinge traditie: vrouwen spreken over zwangerschap en geboorte. In de woorden van Ria Jansen-Sieben: ‘De gynaecologie is duidelijk een gebied waar- | |||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||
over mannen schrijven, maar waar vrouwen weten en handelen’ (Jansen-Sieben 1985, 161). De verwijzingen naar vrouwen als informatiebron laten de fundamentele onzekerheid van de auteur ten opzichte van zijn onderwerp zien. Een andere vraag is welk beeld van de vrouwelijke sexe in DVH (als exponent van die mannelijke geleerdentraditie) gegeven wordt. De tekst presenteert vrouwen in een aantal opzichten als de gelijken van mannen. Opmerkelijk is bijvoorbeeld het (aan Galenus ontleende en in de Middeleeuwen algemeen verbreide) denkbeeld dat voor bevruchting twee soorten zaad nodig zijn: het vrouwelijke dat menstruum heet en het mannelijke, sperma (vs. 40-48).Ga naar eind11 Sprekend over onvruchtbaarheid vermeldt de auteur dat voor vrouwen en mannen geldt dat er geen bevruchting zal volgen indien zij teveel vocht in de blaas hebben tijdens de daad (vs. 1290-1294 en 1346-1348). Even verder is er nog een recept dat mannen en vrouwen bij onvruchtbaarheid kan helpen (vs. 1369-1378). Ik vond het opvallend dat in DVH als vanzelfsprekend rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat mannen onvruchtbaar kunnen zijn: nog niet zo heel lang geleden was het in Nederland zo dat bij ongewenste kinderloosheid de vruchtbaarheid van de man pas onderzocht werd, nadat de vrouw door de hele medische molen was geweest. Maar DVH draagt ook een andere boodschap uit: dat vrouwen inferieur en bovendien gevaarlijk zijn. Dat heeft alles te maken met de menstruatie. Juist bij de bespreking van het menstruum (het menstruatiebloed) refereert de tekst eraan dat vrouwen minder heet zijn dan mannen. Die formulering is niet zo neutraal als zij wellicht lijkt: dat vrouwen minder heet zijn, impliceert dat zij op biologische gronden minderwaardig zijn. De achtergrond hiervan is de leer van de temperamenten: volgens Aristoteles was de vrouw overwegend koud en vochtig en de man heet en droog. Aangezien hitte hoger gewaardeerd werd dan kou, was de logische gevolgtrekking dat vrouwen door haar biologische conditie inferieur zijn aan mannen.Ga naar eind12 In DVH wordt niet uitgeweid over dit verschil in temperament tussen mannen en vrouwen, maar precies daar waar de menstruatie aan de orde is, blijkt de hete man wel de maat van alle dingen: Aristotules doet ons verstaen
Dat menstruum comt sonder waen
Van spisen die onverduwet (onverteerd) blijft;
Hoert wat hi noch meer bescrijft
Dat die heetste wijfs couder zijn
Dan die couste man, seit dlattijn,
Ende want dwijf niet verduwen can
Hare spise ghelijc den man,
So blijft haer overtullech bloet
Dat telker maent baren moet. (vs. 86-95)
Omdat vrouwen niet zo heet zijn als mannen, zijn zij niet in staat het voedsel zo goed verteren als de man en daarom hebben vrouwen overtollig bloed: de menstruatie. Iets soortgelijks zien we in vs. 165-170: vrouwen zouden geen last van menstruatie hebben als ze maar net zo heet zouden zijn als de man: dan zouden zij ook sperma hebben. Met andere woorden: juist de omstandigheid dat vrouwen | |||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||
niet de goede hete complexie hebben zoals mannen, maakt dat er in haar een residu van de spijsvertering blijft: het menstruum. De gevolgen hiervan zijn verstrekkend: later in de tekst is er een aparte, zeer negatieve bespreking van de menstruatie (vs. 1524-1672). Ik vat dit gedeelte samen: menstruerende vrouwen kunnen vlekken op baby's maken door naar hen te kijken: via haar ogen verontreinigen zij de lucht en de lucht schaadt het kind. Ook kunnen menstruerende vrouwen vlekken op spiegels maken. Als een vrouw echter geen menstruum heeft, wordt haar lichaam niet gereinigd en hopen de slechte humores zich in haar op. Dat geldt vooral voor oude vrouwen, want zij hebben niet genoeg natuurlijke hitte meer. Menstruum is giftig: ‘Menstruum es herde quaet venijn’ (1580). Een hond kan er dol van worden. Een boom zou verdorren als men menstruum op de wortels zou leggen. Als men een schaamhaar van een vrouw zou nat maken met menstruum en zou begraven, dan zou er na een jaar een slang uit gegroeid zijn. Ook is het mogelijk een man zodanig te betoveren met menstruum, dat hij altijd de vrouw volgt. Omdat het schadelijk is voor vrouwen als zij niet menstrueren, volgen er enige recepten. Galenus heeft eens door aderlating een koningin genezen, die bijna gestorven was doordat ze niet menstrueerde. Menstruum is, om kort te gaan, een giftig goedje, want het is het residu van het spijsverteringsproces dat bij vrouwen niet helemaal goed verloopt, doordat zij niet heet genoeg zijn. Er is dus een sterke associatie tussen vrouwen en vergif, die verankerd is in haar fysiologie, haar natuur (Jacquart en Thomasset 1988, 71-78). Menstruerende vrouwen zijn gevaarlijk, maar nog gevaarlijker zijn oude vrouwen, in wie het gif zich ophoopt doordat zij niet meer menstrueren. De auteur geeft mannen dan ook het advies om geen gemeenschap te hebben met een vrouw die ongesteld is en, voegt hij er in één adem aan toe, ook goede vrouwen zullen in die periode niet met een man slapen (vs. 1509-1518).
Ik wil de tekst nog vanuit een derde invalshoek benaderen die meer aansluit bij gangbaar onderzoek in de medioneerlandistiek, maar die wel duidelijk verband houdt met het voorafgaande. Het gaat dan om het volgende: de auteur heeft de tekst opgedragen aan ‘mijn lieve joncfrouwe’: zijn geliefde. De vraag is nu of ook uit de tekst blijkt dat hij haar voor ogen had, bijvoorbeeld uit de manier waarop hij de onderwerpen behandelt.Ga naar eind13 Het gaat met andere woorden om de vraag of er een verschil is tussen de geadresseerde jonkvrouwe en het geïntendeerde publiek: is deze tekst alleen gericht tot haar, of tot vrouwen in het algemeen, of tot een gemengd publiek, of tot mannen? Ik stel vanuit deze invalshoek een paar passages aan de orde. Zo is er de vraag uit welke tekenen men kan opmaken of een zwangere vrouw een zoon of een dochter draagt. Eerst geeft de tekst een paar trucs die uitwijzen dat het een jongetje is, bijvoorbeeld: als iemand melk van de zwangere in kwestie op haar urine zou gieten: als de melk niet blijft drijven, is het een jongetje (vs. 1153-1155). Hoe vreemd wij de bestanddelen ook vinden, degene die kan beschikken over urine en moedermelk van een bepaalde vrouw, kan deze truc uitvoeren: de proef is dus in principe sexe-neutraal.Ga naar eind14 Van deze aanwijzingen is er eigenlijk maar één die een soort zelfhulp voor de zwangere vrouwen biedt: als zij pijn voelt aan haar rechterzijde is het een jongetje, als zij pijn voelt aan haar linkerzijde is het een meisje.Ga naar eind15 Bij het behandelen van de vraag hoe een vrouw kan weten of ze zwanger is (vs. | |||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||
1087-1125), geeft de auteur vooral kenmerken die door een vrouw kunnen worden waargenomen: als zij gemeenschap heeft gehad en ze heeft het vervolgens koud en verliest geen zaad: dan is ze zwanger. Andere duidelijke tekenen zijn: als ze opeens veel meer zin heeft in vrijen dan daarvoor en -een heel herkenbare- als ze opeens trek heeft in vremde spise (vs. 1119): dat is blijkbaar iets van alle tijden: veel zwangeren kunnen nog steeds met vuur vertellen over haar plotselinge liefde voor roomijsjes, augurken en chocola. Maar in dit gedeelte komt ook een element naar voren dat alleen door mannen kan worden waargenomen: als een man tijdens de daad voelt dat er heel hard aan zijn lid getrokken wordt, dan volgt er bevruchting... We zien hier dus dat de auteur zich plotseling -impliciet- tot mannen richt. Een opmerkelijke en vrij omvangrijke passage (vs. 823-945) richt zich exclusief tot vrouwen en begint met En docht u, vrouwe, niet mesdaen,
Ic soude u leeren, sonder waen,
Herde wel heefmoeder wesen. (vs. 823-825)
(vertaling: Als u het goed vindt, vrouwe, zal ik u zeker leren vroedvrouw te zijn). Dit is een van de schaarse plaatsen waar een vrouwelijke autoriteit genoemd wordt: Cleopatra.Ga naar eind16 Er volgt een opsomming van praktische ingrepen bij de geboorte van een kind. Deze handgrepen dient een vroedvrouw te verrichten als het kind niet goed ligt, bijvoorbeeld: als er eerst een handje komt, moet de vroedvrouw het kind een beetje terugduwen bij de schouders en het dan zo leggen dat het hoofd het eerste komt (vs. 865-873), en: als er meer dan één kind is en ze liggen elkaar in de weg, dan moet de vroedvrouw het ene kind opzij duwen en beide kinderen vervolgens één voor één geboren laten worden (vs. 902-907). Het zijn uitermate praktische adviezen. Zij zijn ontleend aan een wijdverbreide verhandeling over hulp bij de geboorte van Soranus, die in veel handschriften van De secretis mulierum is opgenomen, en blijkbaar ook in de bron van DVH.Ga naar eind17 Hoe het ook zij, de adviezen voor vroedvrouwen vormen een gedeelte van de tekst dat zich gericht is op een vrouwelijk publiek, zowel door de inhoud (lessen voor een aankomende vroedvrouw) als door de directe aanspreking van de vrouwe aan het begin van de passage (vs. 823, hierboven geciteerd). Soms richt de tekst zich ook tot mannen en vrouwen, zoals in vs. 1509-1518 (hiervoor geparafraseerd), waarin gepleit wordt voor onthouding tijdens de menstruatie: een waarschuwing voor mannen en een aanbeveling voor vrouwen. Maar er zijn ook enkele plaatsen waar de tekst alleen mannen aanspreekt, met andere woorden: waar er een verschil is tussen de geadresseerde opdrachtgeefster en het werkelijk geïntendeerde publiek. Waar de invloed van de maan op het menselijk gestel aan de orde is, is er een tamelijk duistere passage. Ik tracht te parafraseren: als de maan in het laatste stadium is, zijn verwondingen erg gevaarlijk. Een man wordt dikwijls ernstig gewond wanneer hij gemeenschap heeft met een vrouw en Als smans let tonrecht in gaet’ (vs. 550). Wat staat hier? De crux is de vorm tonrecht: penetreert de man haar onrechtmatig of op een verkeerde manier, dus: mag hij het niet of doet hij het onhandig? Hoe dan ook: als hij dat doet, berokkent een vrouw hem dikwijls schade met een ijzer daar in de buurt en verwondt de man ernstig zodat hij er veel pijn van heeft. Dit weten quade wive (vs. 555) goed en -voegt de auteur nog toe- als ik mijn Schepper niet zou vrezen zou | |||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||
ik er meer over vertellen dat ik nu verzwijg... (vs. 541-558).Ga naar eind18 Duidelijk op mannen gericht is ook het volgende: men moet de vrouw op de rechterzij laten liggen bij de gemeenschap, dan zal het kind een zoon worden, doordat dijn zaet (vs. 1261) naar de rechterzijde zal zakken. Tenslotte hebben alleen mannen iets aan dit advies: men kan beter sex hebben met blanke dan met zwarte vrouwen, want zij zijn wellustiger (vs. 1277-1285).Ga naar eind19 Ik kom tot de conclusie dat de tekst weliswaar expliciet aan een vrouw gericht is, maar dat er verschillende passages in voorkomen die of voor beide sexen of alleen voor mannen relevant zijn: het geïntendeerde publiek is blijkbaar breder dan alleen de geadresseerde lezeres.
De lyrische passages waarin de auteur zich tot zijn vrouwe richt, roepen nog een andere vraag op: als de tekst werkelijk bedoeld is als middel om de vrouw te verleiden, is die tekst daar dan een geschikt middel toe? De auteur lijkt zijn eigen glazen in te gooien waar hij betoogt dat de ontmaagding zeer pijnlijk kan zijn (1463-1472, 1478-1489). Maar elders pakt hij het handiger aan: onder aanroeping van de autoriteit van Galenus zegt hij dat niets zo goed is voor jonge vrouwen als dikwijls sex hebben: Ghi zult weten over waerheit
Dat ghenoeten jonghen wiven
Al te goet es, alse wi bescriven;
Want wi hebben dicke vernomen,
Alse jonghe wijf te mannen comen,
Dat si scoene werden ende herde vet,
Ende vroe [...]. (vs. 1710-1716)
Vrouwen profiteren er dus in alle opzichten van en bovendien als vrouwen haar wil niet ten uitvoer kunnen brengen, verkort dat vaak haar leven: jonge vrouwen die het zonder sex moeten stellen, zullen daar dikwijls aan sterven. Overigens volgt direct daarop dat het voor mannen niet goed als zij teveel sperma verliezen: dan verdrogen ze en ook dat kan dodelijk zijn. Blijkbaar is het gevaar dat loert dat vrouwen te weinig sex hebben en dat mannen teveel. Opmerkelijk is ook het laatste advies dat DVH geeft: een man moet met een vrouw spelen om haar lust op te voeren voordat hij met haar naar bed gaat: dat seggic u al over ware (vs. 1782). We zien hier dus weer een advies dat tot mannen gericht is, maar welke vrouw zou geen minnaar willen die zo'n instelling propageert?
Ik kom tot een besluit. Ik heb geprobeerd de tekst van DVH vanuit verschillende invalshoeken te belichten: de verschillende ervaringswerelden die mannen en vrouwen meenemen bij het lezen van teksten, de leesstrategie van ‘reading as a woman’ en de relatie tussen de geadresseerde vrouwe en het daadwerkelijk geïntendeerde publiek. Daarbij speelden steeds vragen mee als in hoeverre de manier van lezen beïnvloed kan zijn door de sexe van de lezer/es en hoe vrouwelijkheid en mannelijkheid verbeeld zijn. Een genderbewuste aanpak leidt tot vraagstellingen en resultaten die tamelijk nieuw zijn voor de medioneerlandistiek. Ingepast in historiserend onderzoek kan een poging tot beantwoording van zulke vragen bijdragen aan een vollediger beeld van de context van Middelnederlandse teksten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||
|
|