In Literatuur 12 (1995) 6 stelt M.A. Schenkeveld- van der Dussen het probleem van het ontbreken van liefdeslyriek van vrouwen voor mannen in de zeventiende eeuw aan de orde. Het schijnt voor Nederlandse zeven tiende-eeuwse schrijfsters ‘not done’ om hun liefde voor een man in poëzie te verwoorden voordat ze getrouwd zijn, en dan nog wordt veeleer het huwelijk bezongen dan de passie. Hartstochtelijke lyriek van vrouwen is religieus van karakter, óf gericht aan andere vrouwen, óf onderdeel van een pastoraal literair spel. Verder in dit nummer: K. Beekman over Armando en Jan Cremer; H.H.J. de Leeuwe, ‘Het treurspel Scilla van Lukas Rotgans. Een stuk voor toneelspelers’ en Rob Delvigne, ‘Hermans oordeelt en veroordeeld. Een interview uit 1962’.
In Lust en gratie (47, 1995) is onder meer een biografisch georiënteerd essay van Joke Hermsen opgenomen over Betje Wolff en en Belle van Zuylen (‘De vrijplaats van de brief’).
Gert Jan de Vries levert in Maatstaf (1995, 5) een nieuwe documentaire bijdrage aan het onderzoek naar de literaire uitgeverijen. Hij bespreekt Van Oorschots exploitatie van Heijermans' toneelwerken (‘Voor de massa des volks’).
In nummer 7 van deze jaargang (1995, 7) gaan Ronald Spoor en Herman Verhaar tamelijk uitgebreid in op het epische gedicht De grijze dashond van Du Perron (1937). De titel van hun essay is: ‘Een keten van verbeelding’.
Hans Renders leverde aan het dubbelnummer (1995, 9/10) een biografische bijdrage over Hanlo (‘Jan Hanlo en de dood van Pieter Al’).
In Madoc 9 (1995) 2 beschrijft Eric Jas de carrière van de Vlaamse componist Guillaume Dufay. Eelco van Welie interviewt de Duitse mediëvist Arnold Angenendt. In ‘Over de hekel’ geeft Peter Raedts kritiek op de egocentrische trekken van Bernard van Clairvaux. Verder recensies van: Beatrijs, een middeleeuws Mariamirakel, vert. Willem Wilmink, inl. en ed. Theo Meder (Amsterdam 1995); Manuel Stoffers (red.), De middeleeuwse ideeënwereld, 1000-1300 (Hilversum 1995) en Esther Koch, Erwin Mantingh, Jos Stöver en Kaj van Vliet (red.), Over kaken, broodbanken en etstoelen. Sporen van middeleeuws Nederland(Utrecht 1995).
Nummer 3 van deze jaargang is grotendeels gewijd aan Nederland vóór Willibrord. Norbert Voorwinden schreef een artikel over orale dichtkunst in de Nederlanden voor en tijdens Willibrord (‘Dat hoorde ik zeggen...’). In ‘Over de hekel’ wordt Bonifatius aan de kaak gesteld als geschiedvervalser door Marco Mostert.
In het vierde nummer van Madoc (1995) 4 doen Carine van Rhijn en Mayke de Jong verslag van vier dagen Berlijn in het gezelschap van de Engelse mediëvist Ian Wood. Mariëlle Beukers wijdt n.a.v. de tweehonderdste geboortedag van de grondlegger van de Bibliotheca Rosenthaliana, Leeser Rosenthal, een artikel aan Hebreeuwse handschriften uit de middeleeuwen. Wybren Scheepsma schrijft over ‘Het kapittel van Windesheim en de zielzorg voor vrouwen’. Tenslotte doet Clara Strijbosch verslag van de werkzaamheden met het oog op het samenstellen van een bronnenrepertorium van het Middelnederlandse lied.