Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
De lotgevallen van een vaderlandslievende zelfmoordenaar
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
was de nobele held bedoeld als deugdvoorbeeld en diens zelfmoord zou dus strikt genomen, als alle andere nobele daden, navolgenswaardig zijn. | ||||||||||||||||||||||
Cato de onkreukbareEén van de in Nederlandse ogen edelmoedige zelfmoordenaars was Marcus Porcius Cato ofwel Cato van Utica. Cato was een Romeins senator en overtuigd republikein uit de eerste eeuw voor Christus. Hij stond bekend om zijn onomkoopbaarheid en keerde zich tegen de politieke ambities van Julius Caesar. Toen zijn verzet vergeefs bleek, besloot hij te sterven, liever dan de Romeinse libera res publica ten onder te zien gaan (volgens sommigen, volgens anderen om niet in handen van de vijand te vallen).Ga naar eind8 Plutarchus verhaalt dat Cato vlak vóór zijn dood Plato's Phaedo, over de onsterfelijkheid van de ziel, las. Daar komt een passage over zelfmoord in voor, waarin gezegd wordt, dat de mens de hem door de goden toegewezen post (het leven) niet mag verlaten, zomin als een soldaat zijn post mag verlaten.Ga naar eind9 Cato zelf was echter een aanhanger van de Stoa, de filosofische leer die onder bepaalde omstandigheden zelfmoord toestaat. Van Cato als toneelheld bestaan er, voorzover mij bekend, geen zeventiende-eeuwse Nederlandse voorbeelden. Wel trad hij bij gelegenheid in gedichten op als ‘symbool van de goede bestuurder’, waarbij de nadruk viel op zijn onkreukbaarheid.Ga naar eind10 Niet zonder betekenis is echter dat, met name na de Vrede van Munster (1648), de context waarin hij als zodanig verschijnt, die van ‘de vrijheid’ is.Ga naar eind11 Wellicht was het die associatie met onze in de Tachtigjarige Oorlog bevochten vrijheid, die Cato de mogelijkheid bood uit te groeien tot de vrijheids- en vaderlandslievende held die velen in de achttiende eeuw in hem zagen. In Nederlands perspectief zijn dan vrijheid en vaderland onverbrekelijk met elkaar verbonden en is elke inspanning voor de vrijheid een uiting van liefde voor het vaderland.Ga naar eind12 Of zoals Cornelis van Hoogeveen het formuleerde, met Cato als lichtend voorbeeld: Maer wie moet niet de deugd en vrijheidliefde prijzen
Van eenen Cato, die 't eenhoofdige Gezag,
(Wijl hem 's Lands heil en nut op 't sterkst aen't harte lag:)
En alle dwing'landij met kracht zocht af te weren?
Och, mogt elk Batavier dien pligt van Cato leren,
En, in het hevigst woên van buitenlandsch geweld,
Heldhaftig voor 't belang der Vrijheid gaen te veld!
Dit oogmerk heeft de Kunst vooräl in dees Tooneelen,
Dus leert ge, ô Landgenoot! uw pligten, onder't spelen.Ga naar eind13
| ||||||||||||||||||||||
De Cato's van Addison en DeschampsOver Cato verschenen in Nederland aan het begin van de achttiende eeuw twee treurspelen, beide vertalingen. Het eerste, uit 1715, was Cato, of de ondergang der Roomsche vryheid, een treurspel van Hermanus Angelkot de jonge,Ga naar eind14 naar Cato (1713) van Joseph Addison. Vijf jaar later gaf Pieter Langendijk Julius Cezar, en Kato uit, naar Caton d'Utique (1715) van F.M.C. Deschamps. Vooral het eerste stuk genoot bij ons in de eerste helft van de achttiende eeuw een zekere populariteit: het werd na zijn verschijnen decennia lang vrijwel jaarlijks opgevoerd. Het is | ||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||
ook deze Cato die een voorname rol speelt in de discussie die zich ontspint over de vraag of een zelfmoordenaar als Cato wel de deugdheld is, die de treurspeldichters van hem maakten. Beide stukken lezend is het nu, bijna drie eeuwen later, moeilijk voor te stellen dat deze Cato's gezien werden als modelvoorbeelden van vrijheids- en vaderlandsliefde. In Addisons Cato worden de titelheld deze deugden in alle toonaarden toegeschreven door zijn kinderen (Marcus, Portius en Marcia) en zijn aanhangers (Juba, Lucius), maar zijn feitelijk gedrag is nogal passief: veel woorden, weinig daden. Wanneer bijvoorbeeld Marcus tegenover de verrader Syphax en diens mannen komt te staan, gaat Cato hem niet zelf bijstaan, maar stuurt hij Portius om te zien of ‘zich uw broeder als een braaf Romein betoon’ (IV, 8). Marcus blijkt gesneuveld te zijn in het treffen met Syphax. Cato's rouwklacht bij Marcus' lijk is daarom (en ook in het licht van zijn latere zelfmoord) niet erg overtuigend (IV, 12): Hoe heerlyk is de dood als hy door heldendeugd
Met roem verkreegen word! [...]
Hoe jammer is't dat wy maar éénmaal kunnen sterven
Ten dienst van 't Vaderland.
Aan het eind van het stuk adviseert hij anderen wat hij zelf weigert te doen: te vluchten. Nota bene op het moment dat hij stervende is, vraagt hij of allen een goed heenkomen hebben gevonden: ‘Of ben ik ook in staat om hen nog hulp te geeven?/ Laat my, zo lang ik leef, toch voor myn vrienden leeven’ (V, 10). Hij is dus zelf niet gaan kijken of alles in orde was en deze wens is eigenlijk betekenisloos, want hij heeft nauwelijks meer te leven en hij weet dat. De indruk die Cato maakt is er een van defaïtisme en levensmoeheid. Waar de anderen Ceasar willen bevechten danwel vrede met hem sluiten (in de vergadering van ‘raaden’ in het tweede bedrijf), wil Cato tijd rekken, [...] op dat men daardoor winn'
Eén dag, zo dierbaar, eer we ons laaten overheeren.
Wie moet één uur, één dag van Vryheid, niet waardeeren
Voor duizend Eeuwen van een lichte slaaverny.
Op de ontdekking van verraad in eigen gelederen stelt hij wel een voorbeeld door enkele verraders (niet eens de echte aanstokers) te laten executeren (III, 3), maar uiteindelijk bekent hij: ‘Het dagligt, Lucius, zal my eerlang verveelen,/ Ik ben de waereld moe: ze is snood in allen deelen’ (IV, 7). Het vijfde bedrijf opent met Cato die Phaedo zit te lezen. Hij delibereert. Hij besluit zelfmoord te plegen. De twijfel slaat toe aan het slot van het stuk. Te laat. Zich afvragend of hij wel juist gehandeld heeft in de ogen der goden, sterft hij. Lucius spreekt in zijn slotclaus (V, 10) de hoopvolle verwachting uit dat ‘dit agtbaar Lyk’ de achterblijvenden ‘voor de gramschap dekken [zal]/ Van Caesar’. Hoe, is niet duidelijk. Waarschuwend heft hij de vingen ‘Dit zy 't oneenig en 't oproerig volk tot leer,/ In stad of staatsbewind, zo wel voor kleine, als grooten’, want zie eens, ‘in wat elend ons twedragt heeft gestooten’. Deze boodschap had (of kreeg) in het Engeland van toen een actuele lading: zij werd opgevat als een verwijzing | ||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||
naar de felle machtsstrijd die in die jaren regering en hof teisterde. In Deschamps' Julius Cezar, en Kato laat Cato zich vooral van zijn republikeinse kant zien. Zo wijst hij een aanbod van Caesar om het burgemeesterschap van Rome met hem te delen, van de hand omdat die functie alleen ‘een gift van 't volk is en den Raad’ kan zijn, niet van Caesar (III, 3). Zijn afkeer van alleenheersers en koningen steekt hij niet onder stoelen of banken. Wanneer hij er achter komt dat de koningin der Parthen, Arsene, aan wier hof hij vertoeft, eigenlijk zijn dochter Porcia is, roept hij uit: ‘Ben ik de vader van een koninginne? ô smaad!/ Ik, die de koningen en dwingelanden haat’ (I, 4; op deze smaad komt hij in IV, 1 nog twee keer terug). Zijn republikeinse inborst wordt nog eens extra gekrenkt, wanneer Porcia hem vertelt dat ze met Caesar wil trouwen: ze beminnen elkaar. Hoe kan zijn dochter zo'n man liefhebben? ‘Moet ik nog weeten, dat haar zulk een vlam regeert?/ Dat ze in haar ziel het beeld van dien tiran zou drukken?’ (IV, 2). Deschamps' Cato is een onverzettelijk man. Al zijn doen en laten wordt bepaald door zijn overtuiging dat ‘een braaf Romein, door't recht, de dwinglandy/ Der vorsten temmen moet’ (I, 4). Hij eist daarom van Porcia dat ze haar liefde voor Caesar opgeeft: ‘Toon ieder, dat gy zyt uit Katoos stam gedaald,/ Die op de liefde, en op den hoogmoed, zegepraalt’. Hij is onvermurwbaar, wanneer ze hem tot andere gedachten probeert te brengen: ‘Ach! vader! vader! [...]/ Kunt gy geen braaf Romein, en mensch met eenen, wezen?’ (IV, 2). Even onvermurwbaar toont hij zich onder Caesars pogingen hem tot vrede over te halen. Geen woord gelooft hij van diens beloften: ‘Tirannen kunnen ligt een ydele uitvlucht vinden:/ Maar altyd strydt hun woord met 't geen zy onderwinden’ (III, 3). Cato's eind ziet er bij Deschamps heel anders uit dan bij Addison. Moegestreden in het gevecht tegen de verrader Farnaces, moeten Cato en zijn mannen het ook nog opnemen tegen Caesars leger. Wanneer Cato zich ‘onophoudelyk van 's vyands volk omringt’ ziet, weet hij dat een nederlaag onvermijdelijk is en doorsteekt hij zich (V, 5): Laat ons de glorie nu beneemen aan dien snooden,
Dien dwingland, dat hy my beschermd heeft of doen dooden!
'k Heb alles tot den dienst der Vryheid aangewend.
Laat ons omzichtig zyn, tot aan ons levensend.
Stervend wordt hij door zijn lijfwacht bij Porcia gebracht, die met hem de dood wil kiezen. Hij spoort haar echter aan de fakkel over te nemen (V, 6): Dat Rome, zo het u ziet aan een held verbinden,
In uwen bruidegom mag zyn verlosser vinden.
Dat ik in u herleef. Dat myn gerechten haat,
Die u beziele, den tiran te duchten staat.
Deze woorden hebben eigenlijk de functie van een voorspelling, want de historische Porcia trouwde met Brutus, die twee jaar later Caesar zou vermoorden. | ||||||||||||||||||||||
Op de bres voor vrijheid en vaderlandIn het gedicht waarmee hij zijn treurspel opdraagt aan de Amsterdamse burge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||
meester Nicolaas Witsen, beschrijft Angelkot Cato weliswaar niet uitdrukkelijk als positieve held, maar door te verwijzen naar Witsens bijdrage aan ‘Hollands Vryheid’ legt hij indirect een verband tussen onze vrijheid en Cato.Ga naar eind15
Titelgravure bij Pieter Langendijk, Julius Cezar, en Kato (1720). De gravure bevat echter twee elementen die doen vermoeden dat zij wellicht bij Angelkots Cato (1715) hoort. Ten eerste de titel linksboven, ten tweede de stoel waar Cato in zit. In Angelkots treurspel wordt Cato namelijk (in V,10) stervende ‘in een armstoel op het Tooneel gebracht’. (Eigen ex.; foto: Iman Heystek.)
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||
Op zijn beurt lijkt Langendijk, in zijn opdracht bij Julius Cezar, en Kato, wat dubbelhartig. Enerzijds beschrijft hij Cato als een held die ‘Het vaderland aan zyne deugd verbond’ en ‘yv'rig voor de vryheid heeft gestreên;/ De vryheid, die nog leefde toen hy leefde’, aan de andere kant zegt hij ook dat Cato, door zelfmoord te plegen, ‘Rome liet ten prooij der dwinglandyë’. Maar, voorspelt Langendijk, gerechtigheid zal geschieden, Brutus zal Caesar vermoorden ‘Ter wraake van 't gestorte burgerbloed’, weliswaar pas twee jaar later en niet in het stuk zelf, maar toch...: ‘Des Hemels straf wordt somtyds traag bevonden/ Maar treedt in 't eind tirannen in 't gemoed’.Ga naar eind16 Met deze rechtvaardiging ontslaat Langendijk zich van de eventuele plicht een oordeel uit te spreken over het feit dat Cato door zelfmoord te plegen Rome aan zijn lot overliet. Govert van Mater, in zijn lofdicht op Langendijks vertaling,Ga naar eind17 ziet Cato echter onomwonden als martelaar voor de vrijheid: Komt vryheid minnaars ziet den braaven Kato sterven,
Die liever 't leven dan de vryheid wilde derven,
Die hy tot in zyn dood zo kloek heeft voorgestaan.
Hij meent dat Cato de dood verkoos boven een leven in slavernij (onderdanigheid). Deze interpretatie stelt hem in staat een vergelijking te trekken met onze eigen vrijheidsstrijd, de Tachtigjarige Oorlog: ô Vaderlanders! denkt aan 't dierbaar heldenbloed
't Geen uitgestort is voor de vryheid, zo vol moed,
Door Katoos zonder tal.
De op zijn minst merkwaardige conclusie die uit deze regels is te trekken, namelijk dat in de Tachtigjarige Oorlog tallozen zelfmoord gepleegd zouden hebben ten behoeve van ons vaderland, ziet Van Mater gemakshalve over het hoofd. Voor hem is Cato een held, uit wiens ‘noodlot zelfs den Batavier kan leeren,/ Hoe hoog, hoe dierbaar hy de vryheid moet waardeeren’, die ‘naast den Godsdienst [...]/ De sterkste grondzuil is van 't lieve vaderland’. Overigens stroken Langendijks en Van Maters visies op Cato niet erg met die van de oorspronkelijke auteur, Deschamps. Langendijk nam diens ‘Préface’ integraal en zonder commentaar in zijn voorrede op. Deschamps meende dat Cato, ‘[g]ebooren in een hoogmoedig Gemeenebest, [...] den haat tot de alleenheersching met de liefde tot de vryheid te gelyk ingezogen’ had. Vandaar zijn verzet tegen Caesar. Maar Deschamps meende ook dat ‘indien hy onder een opperhoofdige regeering gebooren waare’, Cato wellicht eenzelfde ‘achting voor de onderwerping’ gehad zou hebben. Zijn conclusie is nogal onverwacht: ‘het voorbeeld van Kato, die zich opoffert voor de onafhanklykheid, behoort ons aan te moedigen om 't leven tot dienst en bescherming van onze Koningen te besteeden’.Ga naar eind18 En dat terwijl Cato in het stuk zelf zich buitengewoon anti-monarchistisch uitlaat! De parallellen die Angelkot, Langendijk en Van Mater trekken, maken van Cato een symbool van vrijheid en daarmee van onze eigen vrijheidsstrijd. Het is die associatie, die het hart van het Nederlands publiek sneller moet doen kloppen en doen beseffen wat het heeft: een eigen vrije republiek. Of zoals een andere treurspeldichter, Roeland van Leuve, het zei: ‘elk weet ook hoe veel een Vrye-Volks | ||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||
Regering, van een Vorstelyke of een Opperhoofdelyke Magt verschild, en hoe waardig een algemeene Vryheit de Burgeren te waardeeren hebben’.Ga naar eind19 Zo vormen aanvankelijk vrijheid en vaderland de sleutelwoorden in het oordeel over Cato. In Cato's Rome was zijn daad een eervolle daad, die wij dus ook als zodanig konden of moesten opvatten. Dat zijn daad in strijd was met het christelijk geloof was vooralsnog ondergeschikt aan het denkbeeld dat het nobel was te sterven voor vrijheid en vaderland.Ga naar eind20 | ||||||||||||||||||||||
Het zaad van de twijfelIn De Hollandsche spectator van Justus van Effen verschijnt in 1733 een brief ‘over de Theatrale Zelfsmoord’. De auteur, die zich John Philodemus noemt, heeft het niet over de vraag of zelfmoord op het toneel vertoond mag worden, maar over de vraag of de toneelzelfmoord op zich te billijken is. Zelfmoord, zegt hij, mag bij de heidenen als een loffelijke daad gegolden hebben, ‘maar de Christelyke Godsdienst verbied ons, geweldige handen aan ons zelven te leggen’. Wij christenen moeten ons onderwerpen aan de ‘alwyze Voorzienigheid’: het uur van onze dood is alleen God bekend en wij mogen daar niet aan tornen.Ga naar eind21 Philodemus bestrijdt vervolgens de stoïsche opvatting, dat men zelfmoord mag plegen ten behoeve van het vaderland, danwel om niet in handen van de vijand te vallen en dat zo'n zelfmoord eervol zou zijn: ‘De edelmoedigheid [...] by de Heidenen zo hoog geroemt is in dit stuk lafhertigheid en wanhoop. Wat kan lafhertiger weezen, dan, in plaats van te stryden tot de laatste droppel bloeds, zig zelven uit vrees voor erger, van 't leven te berooven en alzoo de vlugt te neemen’. Dus ‘wat kan ‘er ongerymder zyn, dan de zelfsmoord, opentlyk op het Tooneel, als een blyk van edelmoedigheid te vertoonen?’Ga naar eind22 Hoogstens, zegt hij, kun je eventueel doen wat Addison had gedaan en Cato verbeelden ‘als twyffelende, na dat hy zig gestooken had, of hy wel gedaan had, of hy niet te haastig geweest was, en alzoo tegen de Goden gezondigt had. Op dusdanige wyze kan men de Zelfsmoord ook zonder aanstoot voorstellen, dewyl zulks aan de Toehoorders gelegentheid genoeg geeft, om dat stuk kortelyk te bedenken, en de strydigheid tegen de Christelyke Zedeleere in dezelve te bespeuren’.Ga naar eind23 Deze concessie lijkt meer, om zo te zeggen, een doekje voor het bloeden, want het kwaad is geschied: Cato's beeld is bezoedeld, zijn daad is die van een lafaard en een heiden en zijn twijfel dient slechts om het christelijke publiek daarop attent te maken. In zijn antwoord aan Philodemus betoogt Van Effen dat de zelfmoord van een booswicht onmogelijk als navolgenswaardig opgevat kan worden, omdat die booswicht in feite ‘de wraak des Hemels uitvoert’. Een edelmoedige zelfmoord door een christen zou het publiek inderdaad op verkeerde gedachten kunnen brengen, maar bij zo'n zelfmoord door een heiden weet de (christelijke) toeschouwer maar al te goed dat het om een dwaling gaat. Van Effen ziet daarom geen reden zelfmoorden van booswichten en heidenen van het toneel te bannen.Ga naar eind24
Het besef dat Cato's daad niet zonder meer als moreel goed opgevat kan worden en verdediging behoeft, vinden we in 1738 in het blad De algemeene [...] schatkamer, in een vertoog ‘Over de dood van Cato; en het boek dat hy las voor hy zig zelfs om 't leeven bragt’.Ga naar eind25 Het oordeel van de anonieme vertoogschrijver over Cato zelf is ondubbelzinnig. Hij beschrijft hem nadrukkelijk als een man die stierf | ||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||
‘als een offerhande voor de vryheid van Rome’ en een ‘Patriot’Ga naar eind26 en Addisons treurspel als een stuk dat in staat was ‘traanen, uit de oogen van de beminnelyke kunne te trekken, dewyl zy een oud Man, voor de vryheid van zyn Vaderland zien sterven’Ga naar eind27. Cato, aldus deze schrijver, was een stoïcijn met een grote belangstelling voor Plato, wat niet betekende dat hij het ook eens was met diens filosofie. Als stoïcijn kón hij bijvoorbeeld niet instemmen met Plato's verbod op zelfmoord. Cato's lectuur van Phaedo had dus niets te maken met zijn twijfel. Die twijfel had Addison erin gebracht als waarschuwing, ‘als een bewaar-middel en teegen-gift, teegens het navolgen van deeze daad; op dat het niet zou schynen dat hy de zelf moord aanmoedigde’.Ga naar eind28 Het ‘byzonder gevoelen’ van de vertoogschrijver is dat, ‘niet teegenstaande alle de cierelyke lofreedenen, die de Poëeten en Reedenaars, over de dood van Cato, gemaakt hebben’, Cato zelfmoord pleegde uit ‘perzoneele haat, en afkeer teegen Caesar’. Zijn erkenning dat Cato gedreven werd door persoonlijke motieven plus ‘een zekere eergierigheid’, weerhoudt de schrijver er niet van nogal pardoes te stellen dat Cato handelde uit ‘liefde tot zyn Vaderland’.Ga naar eind29 Eigenlijk was het een politieke zet: uit een dode Cato zou Caesar minder politieke munt kunnen slaan dan uit een levende Cato in gevangenschap. Ten slotte rechtvaardigt de Schatkamer-schrijver de zelfmoord door, net als Langendijk, te verwijzen naar de toekomst, de gerechtigheid ‘after the fact’. Cato's dood, zegt hij, greep het volk, dat hem vereerde, zo aan dat diens zelfmoord niet alleen een vlek op Caesars overwinningsblazoen was,Ga naar eind30 maar ook de kiem was van het latere verzet tegen Caesar, dat uitmondde in zijn vermoording door Brutus. Terwijl de motieven voor de edelmoedige zelfmoord worden herleid tot lafheid, eerzucht en persoonlijke gevoelens, lijkt men echter nog niet bereid Cato als deugdheld op te geven. Zijn zelfmoord blijft edelmoedig, zij het onder bepaalde voorwaarden: men moet beseffen dat hij een heiden was en men moet zijn twijfel ter harte nemen. Toch was het onvermijdelijk dat de aanval op die argumenten waarmee het bestaan van edelmoedige zelfmoord bepleit werd, gevolgen voor Cato zou hebben. Afwijzing van die argumenten betekende dat men op zoek moest naar andere. De Schatkamer-schrijver had al een poging gedaan door Cato's zelfmoord als een politieke daad af te schilderen. | ||||||||||||||||||||||
Vlucht uit het strijdperkTwintig jaar na het vertoog in de Algemeene schatkamer, in 1759, komt Cato's zelfmoord weer ter sprake, ditmaal in De philanthrope. Daarin bespreekt een zekere T.S.Ga naar eind31 het vaderlandslievende gehalte van enkele Romeinse treurspelhelden, onder wie Cato: ‘De Treurspeldichters [...] hebben, om de liefde tot het Vaderland in ons gemoed in te drukken, voorwerpen verkoozen, die mogelyk meerder zucht tot ydele glorie, dan liefde tot het Vaderland gehad hebben. Cato wordt denkelyk met geen ander inzicht ten toneele gevoerd, dan om zyne voetstappen, zo de nood eens aan den man kwam, te betreeden’.Ga naar eind32 Daar kan T.S. zich niet in vinden, zoals al uit zijn ironische toon blijkt. Cato deed wat hij deed omdat hij wist dat hij zou verliezen en wanhopig was, ‘laatende het Vaderland het Vaderland, en de vryheid ten prooi van Caesar’.Ga naar eind33 Maar anders dan Langendijk en de anonieme Schatkamer-schrijver ziet T.S. geen rechtvaardiging achteraf van Cato's daad. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||
Het gaat niet aan, aldus T.S., Cato voor te stellen ‘naar het onberedeneerd denkbeeld, dat wy van Romeinsche helden ons voorstellen, als lieden, die van een andere gemoedsgesteldheid waren dan wy zyn’, want dat waren ze niet. Net als u en ik zou een Romein er de voorkeur aan gegeven hebben ‘lange jaaren met zyne goede vrienden te leeven, dan met of voor hun te sterven’.Ga naar eind34 Cato was een mens met zwakheden en zijn daad was ‘eerder het gevolg van hardnekkige koppigheid dan van zuivre liefde voor de vryheid’, want in dat laatste geval had Cato moeten strijden tot het bittere einde. De conclusie van T.S. is onverbiddelijk: ‘de vryheid kan door de zelfmoord van haaren voorstander niet herleeven’ en ‘uit het gedrag van Cato is niet meerder te leeren, dan uit dat van een Koopman, die zo lang, als het hem mooglyk is geweest, de boel in orde gehouden heeft, schoon hy zag dat hy dagelyks achter uit teerde, doch eindelyk uit desperatie zich verhangt, om na zyn dood de schulden door den desolaaten boedelkamer te doen vereffenen’.Ga naar eind35 Uiteraard lokte een zo scherpe aanval een reactie uit. Een paar nummers later publiceert De philanthrope een brief van een dame, die zich achter de letters K.G. verschuilt. Zij haalt het aloude argument uit de kast, dat men stukken die in oude tijden spelen, niet moet beoordelen ‘volgens de tegenwoordige gemoedsgesteldheyd der menschen’. Dus moet je niet ‘de denkbeelden van een Heiden, met die eens Christens mengen; en [...] uyt dat gehotte mengelmoes beweeren, dat die Heiden eerder uyt wanhoop, als voor 't Vaderland gesneuveld is’.Ga naar eind36 Het was deze redenatie die Angelkot c.s. in staat gesteld had Cato als held te zien: had hij niet als Romein gehandeld naar Romeinse zeden? Alles goed en wel, laat De philanthrope weer een paar nummers later T.S. zeggen, maar: ‘Het geen in het eene land goed is, en met de Godsdienst overeen komt, is dikwyls in het andere kwaat, en daar tegen strydig. Wat voordeel zoude het ons zyn, als wy met de heerlykste bewysredenen op ons Tooneel vertoonen zagen het nut, dat men in Turkyen uit het trouwen van meer dan eene vrouw gelooft voort te komen?’Ga naar eind37 Mevrouw K.G. en meneer T.S. komen er niet uit. Hun opvattingen, de traditionele van de een en de moderne van de ander, zijn onverenigbaar. Maar hoewel Cato deerlijk gehavend uit deze briefwisseling is gekomen, is hij zijn heldenstatus nog niet helemaal kwijt. In de jaren zestig is bijvoorbeeld een auteur van het blad De denker er nog van overtuigd dat de dood van (Addisons) Cato ‘een voorwerp van verwondering en eerbied’ is, een voorbeeld van ‘liefde voor de Deugd, voor de Vryheid, voor de Wetten en Rechten van een vry Volk’.Ga naar eind38 | ||||||||||||||||||||||
FinaleDe jaren zeventig breken aan. De tijden veranderen. Cato's einde is nabij. Al die Romeinse helden en andere on-Nederlandse toneelpersonages als koningen, prinsessen en veldheren met hun on-Nederlandse, vaak heidense zeden en gewoonten lijken hun beste tijd gehad te hebben. De voorbeeldfunctie van dergelijk toneel komt onder druk te staan: ‘Heidenen, 't is waar, moeten als Heidenen spreeken en doen: maar moet men juist zyne voorbeelden uit de Heidenen neemen?’Ga naar eind39 Het antwoord op deze vraag luidt natuurlijk dat men zijn voorbeelden beter kan ontlenen aan christenen, dat wil zeggen aan de eigen cultuur, de eigen zeden en gewoonten. Aandacht voor de eigen cultuur betekende ook aandacht voor een ander soort | ||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||
personages, voor gewone mensen. De kloof die in dit opzicht begint te gapen tussen het traditionele treurspel en de moderne wensen wordt treffend beschreven in de Nederduitsche [...] bibliotheek. ‘Men moest’, schrijft daar een zekere N. over het toneel van de voorgaande decennia, ‘dan nimmer de rampen van onze Medeburgeren vertoonen, die in ons te meerder medelijden verwekken, naar maate ze ons in zeden en houding gelijker zijn! wij Burgers van een' vrijen Staat moesten niets ten Tooneele zien verschijnen dan heerschzuchtige Monarchen, onttroonde Koningen, verdrukte Vorsten, enz. die wij te vergeefs in ons Vaderland zouden zoeken? en een ongelukkig Koopman, en zoo veele andere en treffende Voorwerpen, die wij in den Schouwburg kunnen leeren onderschraagen, en, uit den Schouwburg komende, dikmaals ontmoeten, en wezenlijk van dienst kunnen zijn, moesten wij daarvan verbannen? waarlijk, dit is wat onnatuurlijk!’Ga naar eind40 Dat betekent niet, dat niet-Nederlandse onderwerpen uit den boze zijn, maar vooral dat een ander soort personages gewenst is. Aandacht voor de eigen cultuur betekende ook aandacht voor de eigen geschiedenis. En voor eigen helden. Geen buitenlanders meer die onze geschiedenis moesten symboliseren, maar mannen en vrouwen die daar daadwerkelijk een rol in gespeeld hadden. Joost van den Vondels Gysbreght van Aemstel (1637), Reinier Bontius' Beleg en ontzet der stad Leiden (1645), en het treurspel van Claas Bruin over De dood van Willem den Eersten, prins van Oranje (1721), kregen in de jaren zeventig gezelschap van een snel groeiend aantal vaderlandse toneelstukken van Jan Fokke, Willem Haverkorn, Onno Zwier van Haren, Johanna Cornelia de Lannoy, Lucretia Wilhelmina van Merken, Jan Nomsz en Simon Rivier. Deze verschuiving van de aandacht had mede consequenties voor de ideeën over de edelmoedige zelfmoord van heidenen en dus voor Cato's status als held. In 1772 verschijnt in het blad De rhapsodist een vertoog onder de titel ‘De zelfmoord is eene uitwerksel van loutere krankzinnigheid’. De idee van de lofwaardige zelfmoord wordt daarin als een heidens verzinsel pertinent van de hand gewezen: ‘Daar is geen verheven, geen philosophische Zelf-moord, omdat ‘er geen verheven, geen philosophische wanhoop is; een Philosooph kan wanhoopig worden, maar hy houdt dan op Philosooph te zyn; hy kan zig ombrengen, maar hy moet eerst krankzinnig worden. Beuzelachtige onderscheiding der Ouden tusschen lafhartige en roemryke Zelf-moord! De grootste Helden hebben eene even sterke, misschien sterkere, begeerte om te leeven, als de gemeene geesten’. Zelfmoord is eenvoudigweg tegen de goddelijke voorzienigheid en de heidenen hebben ons in dit opzicht niets te zeggen: ‘Dat dan de groote naamen, de eerwaardige baarden ons niet langer begoochelen!’Ga naar eind41 Vooral die begeerte (drang) om te leven, zou op een groot en wijs man als Cato van toepassing moeten zijn, reden te meer om zijn daad ten scherpste af te keuren. Volgens de Rhapsodist-schrijver handelde Cato als iemand die van zijn zinnen beroofd was. Er is dus geen enkele denkbare reden om hem als held te beschouwen, integendeel: ‘De standvastigheid van Cato was uitgeput, de trotsheid beheerschte hem, de gemelykheid overweldigde zyn ziel, hy sloeg zyn dienaar de tanden uit den mond, hy verliet zyn Vaderland in den dringendsten nood, hy beroofde zig van alle gelegenheden om goed te doen, en hy stierf omdat hy dol was’.Ga naar eind42 Zo viel de vrijheids- en vaderlandslievende held, de ‘goede’ zelfmoordenaar, van zijn voetstuk en belandde hij, na eerst tot lafaard en egoïst verklaard te zijn, in het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||
dolhuis. Maar ook daar werd hij niet met rust gelaten. Hoe kon, vraagt iemand in 1777 zich in het blad De opmerker af, Addison die ‘deugdzaamen Cato, zyne eigene heerlyke lessen met eenen zelfmoord doen bevlekken’?Ga naar eind43 Hatelijker is een andere anonymus die, eveneens in 1777, in het tijdschrift Nederlandsche bibliotheek schrijft ‘dat WERTHER, in navolging van den eertijds [!] zoo hemelhoog gepreezenen held en wijsgeer CATO, zich zelven om hals brengt’.Ga naar eind44 Goethes Werther pleegde, zoals bekend, zelfmoord om een onbeantwoorde liefde. Dat was niet alleen in de ogen van achttiende-eeuwse Nederlanders een teken van slapheid,Ga naar eind45 dat zou het ook in de ogen van Cato geweest zijn. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||
|
|