Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||||||||||
Over de dromen in Gerard Reves De avonden
| |||||||||||||||
1 Droomanalyse als ‘rebuswerk’Van Zwedens analyse is gebaseerd op Freuds Traumdeutung uit 1900: dromen worden daarin beschouwd als vervullingen van onbewuste wensen. De ‘droomcensuur’ zorgt er echter voor dat die onbewuste wensen (de latente droominhoud) niet direkt naar het bewustzijn kunnen doordringen. Ze worden vervormd tot de manifeste droominhoud - datgene wat de dromer zich herinnert. Het is niet toevallig dat Van Zweden (1975/76, 342) in verband hiermee spreekt van ‘vertalen’ van ‘manifeste’ naar ‘latente droominhoud’: ook al waarschuwt hij voor het interpreteren van dromen volgens een vaste ‘symbolenleer’, de praktijk van zijn analy- | |||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||
se wordt juist daardoor gekenmerkt. Het wemelt er van de fallussen, incestueuze verlangens en castratieangst, waarbij uitsluitend naar de Freudiaanse woordenboekbetekenis wordt gekeken en niet naar de context van de roman. Zo staat er over de angst die een centrale rol in de dromen van Frits speelt: In de regel moet men angst in dromen toeschrijven aan verboden wensen, die vrees voor bestraffing oproepen. Het is natuurlijk onmogelijk om in dit verband het zwaargeladen woord ‘incest’ te vermijden. Het hevige verlangen van Frits van Egters naar de kindertijd houdt ook in een verlangen naar het ‘bij de moeder zijn’. (Van Zweden 1975/76, 350) Er wordt niet nader ingegaan op de specifieke angst in deze specifieke droom met de erbij behorende context, maar er worden vaststaande betekenissen ‘vertaald’: angst staat voor verdrongen wensen, hier incest. Daarbij valt misschien nog iets te zeggen voor het ‘hevige verlangen van Frits van Egters naar de kindertijd’, maar de incesteuze verlangens worden op geen enkele manier uit de roman afgeleid en komen uitsluitend voor rekening van de Freudiaanse psychoanalyse. Van Zweden weet waar hij moet uitkomen: de ‘geheime code’ die hij wil aantonen staat van te voren vast - ‘rebuswerk’ dus (cf. Van het Reve 1979, 21). Bij een incestueus verlangen hoort volgens Freud dat de zoon zich tegen de vader keert. Dit verband probeert Van Zweden tot stand te brengen via de vierde droom. Deze droom ‘moet’ volgens Van Zweden gekoppeld worden aan de voorafgaande avond, waarop vader Van Egters over een boek gebogen Frits erop wijst dat de rechten van de graven Van Egters uit 1384 dateren: Dit merkwaardige treffen tussen vader en zoon is zo met al zijn vezels verbonden met de droom, dat het wel een verplaatst gedeelte ervan lijkt. (Van Zweden 1975/76, 348) Na vergelijking kom ik op drie ‘vezels’: Frits wordt door een man (1) met ‘kijk’ geroepen (2) en op iets gewezen (3). In de droom is dat een bloemperk, door zijn vader wordt Frits op een boek attent gemaakt. De samenhang die Van Zweden zo sterk beklemtoont (‘moeten’, ‘al zijn vezels’), zou men ook als ‘dagrest’ kunnen interpreteren, net zoals bijvoorbeeld de zingende kinderstemmen in de achtste droom. Maar de eigenlijke reden voor Van Zwedens nadruk op de samenhang tussen het ‘treffen’ en de droom is dan ook dat hij moet uitkomen bij het afwijzen van de vader respectievelijk de volwassen mannenwereld door Frits. Daartoe interpreteert Van Zweden ‘stukken’ in de zinsnede ‘bovendien zijn er geen stukken’, geuit door Frits in de droom over een leeg schaakbord, als ‘akten, documenten’. Dit laat Van Zweden op het ‘werk’ van Frits' vader slaan: hem zouden de stukken ontbreken en daarom zou zijn werk illusie zijn. Frits' vader staat vervolgens als ‘pars pro toto’ voor alle vaders, die wederom gelijk staan aan de volwassen mannen. Daarmee is Van Zweden beland waar hij moest uitkomen - Frits keert zich met ‘bovendien zijn er geen stukken’ tegen de volwassen mannenwereld (cf. 1975/76, 349). Van Zwedens argumentatie steunt daarbij voornamelijk op de mogelijke betekenis van ‘stukken’ als ‘akten’ - de droom zelf geeft geen enkele aanleiding tot deze interpretatie. Bovendien heeft de vader blijkbaar wel ‘stukken’ - degene die hij Frits heeft laten zien. Het blijft onduidelijk waarom ‘stukken’ zou moeten slaan | |||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||
op de poging van de vader zijn ‘voorgeslacht uit te pluizen’ (cf. Van Zweden 1975/76, 348). Bovendien is het nog de vraag of dat überhaupt dategene is wat de vader doet, want ook Frits is verrast: ‘“Waarmee heeft dat iets te maken?” dacht hij.’Ga naar eind4 Van Zweden probeert het door hem gelegde verband kracht bij te zetten door de volgende associaties: Het schaakbord als benodigdheid voor een ingewikkeld spel is het symbool voor de moeizame arbeid van zijn vader. Tegelijk correspondeert het in grootte en in kleur met het hek waar het tegenover staat. Er staat dat het bord ‘diagonaal gemeten, zeker twee manslengten groot’ is, wat een onbegrijpelijke mededeling is als de diagonale lijnen niet recht omhoog gaan. Dat betekent dat het bord niet op zijn kant staat, maar op een van zijn hoeken. Op een schaakbord dat op deze wijze is neergezet vormen de zwarte en witte velden verticale, aaneensluitende banen en dit komt overeen met de afwisseling van de donkere spijlen en het witte grind daarachter van het hek aan de overkant. Dat wil zeggen dat het schaakbord ook de uiterlijke verschijning heeft van een hek. Frits staat op de weg tussen twee toegangshekken in. Het ene verschaft hem toegang tot een buitengoed, het andere, het schaakbord, geeft toegang tot het buitengoed van de vader, waar deze als graaf Van Egters recht op meent te hebben, dat echter niet werkelijk bestaat, want er zijn geen ‘stukken’. (Van Zweden 1975/76, 348 e.v.) Waarom is de mededeling onbegrijpelijk als het schaakbord niet op een hoek staat? En als het wel zo is, waarom rept de scherp observerende Frits er dan niet van? Uiteindelijk: wat blijft er over van Van Zwedens twee-hekken-constructie als het hek net als het grind ook wit zou zijn? Heeft het onbewuste van Van Zweden soms uit ‘het zware hek’ (De avonden, 58) ‘het zwarte hek’ gemaakt? Het was uiteraard niet mijn bedoeling om met enkele voorbeelden van het ‘rebuswerk’ van Van Zweden het bestaan van incestueuze verlangens en andere hoekstenen van Freuds psychoanalyse aan te vechten. Ik twijfel er alleen aan of iedere droom, en al helemaal iedere droom uit De avonden, naar het Freudiaanse woordenboek toe ‘vertaald’ moet worden. Van Zweden zoekt in ieder geval niet naar argumenten voor het bestaan van de gesignaleerde onbewuste wensen in het boek, maar beschouwt ze a priori bij ieder mens, dus ook bij Frits van Egters en bij Gerard Reve als een feit. | |||||||||||||||
2 Methodische kanttekeningenVan Zweden verantwoordt zijn keuze voor Freuds droomtheorie als theoretisch kader nergens. Dat is om twee redenen opmerkelijk: wat de roman betreft, constateert Van Zweden namelijk op het einde dat hij vier van de elf dromen buiten beschouwing heeft gelaten omdat er in de romantekst te weinig materiaal voorhanden [is] om een interpretatie, die enige samenhang vertoont, mogelijk te maken. (1975/76, 363) Als een bepaalde methode bij meer dan eenderde van het object van onderzoek - de dromen uit De avonden dus - niets oplevert, zou de vraag kunnen rijzen of dit zoeklicht wel een goede keuze is. Ten tweede zou men kunnen verwachten dat Van | |||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||
Zweden verwijst naar concurrerende droomtheorieën of naar de bestaande kritiek op Freud - maar ook dat is niet het geval.Ga naar eind5 Neemt men daar nog de analysepraktijk van Van Zweden bij, dan ontkomt men niet aan de indruk dat hij Freuds droomanalyse ontologiseert in plaats van haar als heuristisch instrument te gebruiken - een verwijt dat in een breder sociologisch-feministisch kader met betrekking tot Freuds hele theoretische bouwwerk te horen valt.Ga naar eind6 Het is hier niet de aangewezen plek om de bestaande kritiek op Freud uitgebreid de revue te laten passeren. Ik zal me beperken tot enkele kanttekeningen bij Freuds droomanalyse voor zover die voor de interpretatie van de dromen uit De avonden relevant zijn. Volgens W. Schönau is een van de meest omstreden punten de opvatting dat een droom altijd de vervulling van een of meerdere onbewuste wensen is.Ga naar eind7 Deze vraag heeft ook een belangrijke rol gespeeld in het schisma tussen Freud enerzijds en zijn oorspronkelijke volgelingen Jung, Silberer en Adler anderzijds. Zij zagen de droom niet alleen als ‘Wunscherfüllung’, zij begrepen hem niet causaal als ‘Resultante vorausgegangener psychischer Inhalte’ (Jung z.j., 99), maar vooral finaal, waardoor de droom ‘einen ihm eigentümlichen Sinn und Zweck im aktuellen psychischen Geschehen’ krijgt (cf. Jung z.j., 100). Wat de interpretatie van dromen betreft, heeft dit verschil in visie volgens Jung de volgende implicaties: Die kausale Betrachtungsweise tendiert, ihrer Natur entsprechend, zur Eindeutigkeit, d.h. zu festen Symbolbedeutungen. Die finale Betrachtungsweise dagegen sieht im veränderten Traumbild den Ausdruck einer veränderten psychologischen Situation. Sie kennt keine festen Symbolbedeutungen. Von ihrem Standpunkt aus sind die Traumbilder an sich wichtig, indem sie nämlich in sich selber die Bedeutung tragen, um derentwillen sie im Traum überhaupt auftreten. (Jung z.j., 106) Erich Fromm gaat nog een stap verder en ontkent het metafysische aspect dat hij bij Jung meent te zien: Ich stimme mit ihm darin überein, daß wir in unserem Schlaf oft weiser und anständiger sind als in unserem wachen Dasein. Jung erklärt dieses Phänomen mit der Annahme einer uns transzendierenden Offenbarungsquelle, während ich glaube, daß das, was wir im Schlaf denken, unser Denken ist [...]. (Fromm 1982, 15) Beiden leggen het accent dus op het finale aspect van dromen - de heuristische waarde van deze opvatting zal in de volgende analyse van dromen uit De avonden worden onderzocht. De hier voorgestelde aanpak probeert psychoanalytische a priori's te vermijden. Omdat dromen in literatuur onderdeel uitmaken van een literair produkt, lijkt het me voor de interpretatie ervan vruchtbaarder dat de analyse allereerst op literair terrein zal plaatsvinden. Daarbij kan men van psychoanalytische zoeklichten op die punten gebruik maken, waar het anders duister blijft. Met andere woorden: twee uitersten dienen in mijn ogen vermeden te worden. Enerzijds de opvatting dat één bepaalde vorm van psychoanalyse a priori het enige adequate analyse-instrument voor het onderzoek naar dromen in literaire teksten is - zoals ik bij het artikel van Van Zweden uit 1975/76 heb laten zien. De tegenhanger van deze psychoanalytische verabsolutering is de opvatting dat men voor de analyse van | |||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||
dromen in literatuur alleen literaire analysemodellen nodig heeft. Door de specifieke kenmerken van literaire dromen en daarmee samenhangende interpretatieproblemen te negeren worden dromen op hetzelfde vlak geplaatst als intertextuele verwijzingen naar de Griekse mythologie.Ga naar eind8 Daardoor geeft de onderzoeker bij voorbaat een heuristisch instrument uit handen dat wel degelijk vruchtbaar kan blijken. Welk instrument dat is en welke problemen daarmee op te lossen zijn, moet per geval worden bekeken.Ga naar eind9 | |||||||||||||||
3 De eerste droom in De avondenOm te beginnen zal ik de heuristische waarde van het geschetste uitgangspunt onderzoeken aan de hand van de eerste droom uit De avonden. De reden voor deze keuze ligt hierin dat Van Zweden heeft gesteld dat een interpretatie van deze droom ‘die enige samenhang vertoont’ onmogelijk zou zijn (cf. Van Zweden 1975/76, 363). Als uitgangspunt kies ik de ‘man met de bolhoed’ uit die droom, die in het begin alleen door Frits wordt opgemerkt en dan doodvalt, waardoor Frits en de anderen met een lijk zitten ‘opgescheept’, zoals Frits het formuleert, (cf. De avonden, 7v.) De droom vertoont overeenkomsten met de tiende droom, waarin twee mannen Frits een pak brengen dat een dode bevat: ook dan zit Frits weer thuis met een lijk. Daarbij wordt nog een interessant detail vermeld: het pak is ‘ongeveer zo lang als hijzelf’ (De avonden, 175), wat erop zou kunnen wijzen dat hij zelf de dode is. Deze gedachte wordt ondersteund door de derde en de negende droom erbij te betrekken, waarin het element van de spiegel expliciet wordt genoemd: Het dier zou hem doden, maar hij kreeg bij de aanblik van het oog, dat nu zo groot was, dat hij er zich in kon spiegelen, een gevoel van voldoening: het was hem onverschillig. (De avonden, 42v.) Men zou dus kunnen stellen dat de dromen Frits een spiegel voorhouden. Dezelfde functie die op het vlak van het bewuste bij Frits door echte spiegels zo vaak wordt vervuld, vervult op het vlak van het onbewuste de droom. Frits kan zichzelf bekijken, wat vaak verrassende inzichten oplevert: Na het tandenpoetsen liet hij zijn onderbroek zakken en bekeek, de scheerspiegel tussen de benen houdend, zijn kruis en, met de vrije hand een dij opzij trekkend, de aarsopening. ‘Erg onsmakelijk,’ mompelde hij. ‘Als je het op een foto zo van onderen zag, zou je het niet geloven, dat het een stuk van een mens is. Ach, ach.’ (De avonden, 152) Steeds weer gebruikt Frits spiegels om zichzelf scherp te observeren. Eén keer in het verhaal schrijft hij iets in Spiegelschrift en dat is: ‘Frits’ (De avonden, 196). Een spiegel verandert dus ook wat erin te zien is: net als een spiegel de zo geschreven naam als gewone naam kan laten zien, zo kan de spiegel - van het onbewuste - | |||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||
Frits als dode voorstellen. Het spiegel-element zou ook kunnen verklaren, waarom Frits eerst als enige de man met de bolhoed in de droom ziet, want hij is uiteindelijk degene die in de spiegel van zijn onbewuste kijkt. De overeenkomsten tussen de eerste en de tweede droom wijzen ook die kant uit: Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. (De avonden, 7) Frits merkt dus weer als enige of in ieder geval als eerste het rare verschijnsel op, en in de hier geschetste context krijgen de ‘stervende’ beuk en de twee doden een gemeenschappelijke betekenis, waarbij de elementen ‘spiegelbeeld’, ‘Frits’, en ‘dood’ met elkaar worden verbonden. Aan de figuur van de man met de bolhoed kunnen nog een aantal andere betekenissen worden gekoppeld: ‘Een gezellige gek, dat is prachtig. Ken je niet die man met een hoge hoed, die door de binnenstad loopt?’ ‘Nee,’ zei Viktor. [...] ‘Ik wist er niets van, dat die man gek was. De kinderen pesten hem vaak. Ik kwam eens een keer door de Alkmaarsestraat en daar gooiden ze hem met aardappelen. Ik kwam langs hem en hij zei: meneer, ik ben een beroemd zanger, maar ze waarderen je pas, als je tussen zes planken ligt.’ (De avonden, 88v.) Ook op de man met de bolhoed in de droom wordt pas gelet als hij dood is, en het getal ‘zes’ keert terug in de zes dragers. Maar wat betekent deze man voor Frits? Onmiddellijk na dit verhaal vertelt Frits van een andere gek, die geloofde een groot violist te zijn, wiens vrouw uit narigheid dood ging, waarop hij ‘volledig gek’ achterbleef. (De avonden, 89) Er zijn in deze verhalen drie verschillende elementen te ontwaren die allemaal bij Frits een belangrijke rol spelen: a) ontbrekende waardering en daarmee samenhangend het gevoel van mislukking - vanwege zijn falen op school heeft ook Frits daar last van. Op het schoolfeest probeert hij te vermijden dat men hem naar zijn bezigheden vraagt en hij stelt zichzelf voor als ‘“De mislukte.”’ (cf. De avonden, 35w.) Als hij later Viktor het verhaal van zijn schooltijd vertelt, is hij bang hem te vervelen: ‘Als het je verveelt, moet je het zeggen [...]. Het interesseert je? [...] Ik hou je toch niet op, wel?’ (De avonden, 127) b) eenzaamheid. Eenzaamheid is voor Frits een van de ergste dingen, zoals bijvoorbeeld wanneer men alleen buiten moet blijven staan als de vrienden de bioscoop inlopen (cf. De avonden, 168). Nog erger is eenzaamheid in het licht van de dood: | |||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||
‘Als een van de bestuurders van deze auto's een fout maakt,’ dacht hij, ‘en ik word doodgereden, zal het bericht thuis verdriet brengen, groot misbaar. Gesteld, dat er geen ouders zijn, dan zal het een treurige mededeling voor de familie zijn. Maar als er ook geen familie is, wie zal het zich dan aantrekken? Wie?’ Hij kreeg pijn in de borst en voelde in zijn ogen tranen opkomen. Hij keek achterom. ‘Het achterlicht brandt,’ zei hij bij zichzelf. De schemering viel in. (De avonden, 27) Interessant is dat Frits ook speelt met de angst om alleen achter te blijven. Hoewel hij doodsbang is de trein te missen gaat hij vlak voor het vertrek nog even naar de wc: Dan dacht ik: de trein gaat weg, hij gaat weg. Als ik nog twintig tellen blijf staan, kom ik niet meer op tijd terug. Dan, tegelijk, verdriet hebben, dat je ouders in angst wachten. Ik wilde terug, maar ik kon niet. Ik moest in de pisbak blijven staan, terwijl ik allang klaar was. Nog tien tellen, nog vijf. (De avonden, 169) Dezelfde verlammende uitwerking van angst vindt men ook in de droom: ‘“Ik kan niets doen,” dacht hij, “ik kan niets doen.”’ (De avonden, 8) c) de aantrekkingskracht van abnormaal gedrag, van gekte: ‘een gezellige gek, dat is prachtig’ (De avonden, 88) correspondeert met een door Frits zelf geregisseerd scenario waarin hij gek wordt en dat hij met de woorden laat eindigen: ‘En dan fijn naar de inrichting.’ (De avonden, 63) Men zou daarin een behoefte kunnen zien zich aan de alledaagse normen te onttrekken, maar er zit ook een verband tussen de aantrekkingskracht van gekte en de angst voor eenzaamheid: in de door Frits vertelde verhalen zijn die twee synoniem. Wellicht gaat het daarbij om dezelfde cirkel als bij het naar de wc gaan vlak voor het vertrek van de trein: Frits wordt aangetrokken door hetgene waarvoor hij bang is. Ook het volgende fragment verwijst naar de man met de bolhoed, en dan in het bijzonder naar Frits' angst dat diens lijk van buiten gaaf is, ‘maar van binnen is het een dunne, gele brei’. (De avonden, 8) ‘Voorwaarts,’ dacht Frits, ‘er doorheen.’ ‘Maar dat is een heel interessante ziekte,’ zei hij. ‘De mensen, die daaraan doodgaan, zijn helemaal opgeblazen van het water. Een en al sap. En als ze dood zijn, springt het weefsel stuk en loopt het er uit. Dat moet een ontzettende stank zijn. Ik hoorde laatst, dat ze een dode vrouw - suikerziekte - die moesten ze van drie hoog de trap af dragen. Een nauwe trap. En de kist was lek.’ (De avonden, 166) Dit is een typisch voorbeeld van de verhalen die Frits en zijn vrienden elkaar voortdurend over dood, ziekte en kaalhoofdigheid vertellen. Op die manier legt de droom een verband met een van de zich steeds herhalende rituelen van Frits. Behalve de onsmakelijke dode kan men in dat verband ook de ‘kale’ man noemen en het radiotoestel dat door het hele verhaal heen aan- en uitgeschakeld wordt, want: ‘Muziek, dat helpt.’ (cf. De avonden, 7) De verwijzing naar het ‘helpende’ karakter van muziek respectievelijk het radiotoestel in de droom geeft daarbij een mogelijke verklaring voor ai deze rituelen: angst in bedwang houden. In de droom gebeurt echter nog meer, waardoor juist deze functie van de rituelen tot onderwerp van de droom wordt: | |||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||
‘Er is geen mens,’ dacht hij, ‘in het hele huis is niemand; wat moet ik doen? Muziek, dat helpt.’ Hij boog zich over de kist heen naar het radiotoestel [...]. (De avonden, 7) Maar op dat moment beweegt de hand van de dode: ‘Ik moet me niet bewegen,’ dacht hij, ‘anders gebeurt het.’ De hand zakte langzaam weer neer. (De avonden, 8) Frits denkt door niet te bewegen de angst - of beter ‘het’ - in bedwang te kunnen houden. Voorlopig helpt dat ook, want de hand zakt weer. Maar tegelijkertijd valt aan de droom ook het statische karakter van de rituelen af te lezen: als ‘leven’ alleen nog uit rituelen bestaat, leidt dat tot de reductie van ‘leven’ tot een pas op de plaats, tot niet te mogen bewegen. Dan is, om met Frits te spreken, ‘alles hetzelfde.’ (De avonden, 161) Aan het einde van het volgende droomfragment wordt precies dezelfde onmogelijkheid te bewegen of te handelen nog eens aangehaald: ‘“Ik kan niets doen,” dacht hij, “ik kan niets doen.”’ (De avonden, 8). Maar nu is het perspectief veranderd, want de hand van de dode nadert de hals van een van de dragers van de lijkkist: de droom laat Frits duidelijk zien dat Frits ‘het’ niet in bedwang kan houden door zelf als het ware te verstenen, ‘het’ gebeurt ook als hij niet beweegt of schreeuwt. Integendeel: door niet te schreeuwen, door zijn zelf opgelegde bewegingloosheid maakt Frits ‘het’ pas mogelijk. Op dit punt zou men alle tot nu toe geschetste lijnen kunnen samenvoegen: het onbewuste, de droom houdt Frits een spiegel voor, waarin hij als dode verschijnt. Dood, omdat hij zijn leven tot een aaneenschakeling van rituelen heeft gemaakt. De droom laat zien dat de angst die Frits door herhalingen, door niet te bewegen denkt de baas te kunnen zijn, op die manier niet te bedwingen is. Uit de cirkel van aantrekkingskracht en angst kan Frits door de enscenering van rituelen niet ontsnappen. | |||||||||||||||
4 Een ‘finale’ interpretatie van de dromen in De avondenAfsluitend zal ik aan de hand van enkele voorbeelden laten zien dat de interpretatie van de eerste droom als basis kan dienen voor een algemene interpretatie van de dromen in De avonden. Als men tegen de geschetste achtergrond naar de zevende droom (De avonden, 108v.) kijkt, dan treft men daar een aantal elementen aan die nu bekend voorkomen. Frits zit in een auto die alleen steeds harder kan gaan, waardoor hij niet in staat is het verschrikkelijke te keren en het komt inderdaad tot een ongeluk. In de volgende scene gaat de ongedeerde Frits bij twee op de weg liggende autobussen kijken: Toen hij dichterbij kwam, zag hij, dat onder een van de bussen mensen bekneld lagen: hun darmen waren op verschillende plaatsen uit hun lichaam geperst. Hun ogen puilden zo ver uit dat ze over hun gezicht hingen. Hij werd misselijk. (De avonden, 109) Op Frits' vraag of niemand deze mensen gaat helpen, zegt een chauffeur: ‘Vindt | |||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||
u dat werkelijk nodig?’ (ibid.). De droom confronteert Frits met het ‘niet-kunnen-bewegen’ en de dubbelzinnige vraag of Frits het nodig vindt daar verandering in aan te brengen. Niemand luistert naar Frits, die de mensen onder de bus weg wil halen. Wanneer hij na ‘uren lang’ redeneren eindelijk vijftien man bij elkaar heeft, denkt hij: ‘Nu heb ik geen kracht meer’. ‘Hij kon zich nauwelijks bukken’Ga naar eind10 en de vijftien anderen helpen de mensen onder de bus: ‘Darmen en ogen trokken langzaam weer volledig in het lichaam’ (ibid.). De beperking van Frits' vermogen te bewegen vertoont een zekere overeenkomst met zowel de situatie van de ‘beknelden’ onder de bus alsook met de verstarring uit de eerste droom. Frits moet wederom in een droom onder ogen zien dat hij ‘niet(s) kan bewegen’ en ‘vast’ zit. De droom gaat echter nog verder en eindigt als volgt: ‘Het is nu ook geen weer om op reis te gaan,’ zei de chauffeur in het blauwe pak. (De avonden, 109) Deze zin kan men in verband brengen met een verhaal dat in de roman enkele bladzijden verder door Jaap wordt verteld. Daarin gaat het over Jaaps neven Dolf en Ab, die bij hun jaarlijkse fietstocht naar de Ardennen nooit verder kwamen dan Blaricum: Als het slecht weer was, konden ze niet weg en als het goed weer was ook niet, want het kon slecht worden. (De avonden, 118) De cirkel van angst waarin Frits gevangen zit en waardoor hij blijft steken in het eindeloos herhalen van rituelen die de angst voor dood, ziekte en eenzaamheid moeten bezweren, wordt hier in een notedop geformuleerd. Overgeheveld naar de droom zou men kunnen stellen dat Frits zijn eigen levenssituatie wordt voorgehouden. Daarbij belichaamt de chauffeur als het ware de stem van het onbewuste: hij vraagt Frits of hij aan het ‘vastzitten’ iets wil veranderen. Tegelijkertijd staat de chauffeur voor het inzicht dat het Frits zelf is die zijn leven tot passen op de plaats reduceert, zoals de twee neefjes bij hun fietstocht. De dromen komen steeds weer op hetzelfde neer: in iedere droom vindt men elementen die ernaar verwijzen dat Frits ‘geen enkele kant meer op kan’. Zo eindigt bijvoorbeeld in de vierde droom de achtervolging van Frits door een stoomwals, waarbij zijn voorsprong steeds kleiner wordt, aan het einde van een keldertrap (De avonden, 59). In de negende droom zit Frits in een lekke kano die helemaal vol water is gelopen en waarmee hij ‘nauwelijks vooruit’ komt terwijl een vloedgolf ter hoogte van een huis nadert (De avonden, 153). Het meest direkt wordt de cirkel van angst waarin Frits zit opgesloten gesymboliseerd in de vijfde droom. Daar springt Frits, op de vlucht voor winkeljuffrouwen, uiteindelijk op een rijdende trein: Hij wist naar binnen te klimmen en ging in een lege coupé zitten. De trein ging in een cirkel rijden en kreeg een angstwekkende vaart. (De avonden, 74) In de droom komt Frits dus bijna letterlijk terecht in een cirkel van angst: het spiegelbeeld van zijn eigen leven wordt hem in de roman met veel nadruk voorgehouden. Als men de weg terug aflegt dan ligt aan de verwikkelingen en de vlucht | |||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||
in de droom de behoefte van Frits om te ‘wateren’ ten grondslag. (De avonden, 73vv.) Die behoefte moet hij echter onderdrukken omdat in het warenhuis waar hij zich bevindt nergens een wc te ontdekken valt. Hetzelfde motief komt elders in de roman terug wanneer Frits op bezoek is bij Maurits: ‘Kan ik ergens pissen?’ vroeg Frits. ‘Niet zo hard,’ zei Maurits, ‘nee, je kan de gang niet uit. Dat maakt te veel lawaai.’ (De avonden, 105) Vervolgens prikkelt Frits tijdens de geritualiseerde ‘zitting’ met zijn vragen de sadistische fantasie van Maurits en vraagt zich af hoe ver hij daarbij kan gaan: [Maurits] sprong op, kwam vlak voor Frits staan en boog zich een ogenblik over hem heen. ‘Inderdaad,’ dacht deze, ‘ik ben te ver gegaan.’ Hij verroerde zich niet. ‘Toen ik een jaar of drie was,’ zei hij bij zichzelf, ‘toen deed ik mijn handen voor mijn gezicht als ik bang was en dan riep ik: ik ben er niet. Dat vertelt mijn moeder tenminste altijd. Ik moet blijven zitten. Me niet vreesachtig tonen.’ (De avonden, 107) Het verband dat men via het niet kunnen ‘wateren’ tussen de vijfde droom en deze passage kan leggen, wordt versterkt door een aantal elementen die ook in de dromen steeds weer terugkomen: het geritualiseerde verstarren in bewegingloosheid uit angst en het geritualiseerde opzoeken van angst. De analyse van de dromen in De avonden leidt tot de conclusie dat Reve in zijn roman een complex web spint tussen droom en werkelijkheid.Ga naar eind11 De dromen in De avonden zijn als literaire dromen geconstrueerd, wat niet alleen uit hun structurele integratie in de roman blijkt, maar bijvoorbeeld ook uit de genre-allusies die Reve in de dromen heeft verwerkt. Zo is het springen op een rijdende trein in de vijfde droom (zie boven) schatplichtig aan de film. Daarnaast zou men nog het sprookje en de egyptische mythologie als ‘literaire’ elementen van de dromen kunnen noemen, waarnaar wordt verwezen door respectievelijk in de derde droom de witte zwaan en de witte kroonblaadjes die boven de rivier tot een sneeuwstorm worden (De avonden, 42v.) en in de laatste droom door de man met de vossekop (De avonden, 186 et passim). De (literaire) droombeelden hebben daarbij echter ook een specifieke functie op psychologisch vlak: zij houden Frits een spiegel voor. Daarin kan hij niet alleen zijn opgeslotenheid in een cirkel van angst herkennen, maar ook de mate waarmee hij de cirkel van angst zelf door rituelen in stand houdt. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||
|
|