eigenaardig maakt is dat de oorspronkelijke opzet ervan door de actualiteit zelf achterhaald werd en zodoende getuigenis aflegt van de worsteling van Galbert om het aan de wisselende politieke omstandigheden aan te passen: dat hij daarin niet geslaagd is, maakt begrijpelijk dat de bron obscuur bleef, maar biedt hedendaagse historici een buitenkansje zich een beeld te vormen van de ‘Mentaliteit in de twaalfde eeuw en de benauwenis van Galbert van Brugge’. Demyttenaere ontrafelt op voorbeeldige wijze de kluwen van historische veranderingen waar Galbert in verstrikt raakte.
De naam van Peter Abelard (1079-1142) als geleerde doet misschien wel onder voor zijn faam als geliefde van Heloïse. Uitgaande van diens autobiografische Historia calamitatum mearum schetst Marco Mostert het rampspoedige leven van deze intellectueel om van daaruit de historische achtergronden te verkennen die de opkomst van de primair op wetenschapsbeoefening gerichte beroepsgroep van intellectuelen kan verklaren. Vervolgens werkt hij een parallel uit tussen de levenswijze van intellectuelen, die zich leergierig rondom een leraar scharen, en de bendes van adellijke jonge krijgers die indertijd belust op avontuur rondtrokken. Mostert stelt dat deze jongemannen uit dezelfde aristocratische families afkomstig waren, wat ook nog eens zou blijken uit het strijdbare karakter van de disputatio, het academische twistgesprek, waarin Abelard de onbetwiste kampioen was.
Frank Thuyns, pastoor van Helmond in de jaren 1432-1469, illustreert de spanning waar het om gaat in ‘Tussen twee werelden. Gedrag en loyaliteiten van parochiegeestelijken in Noord-Brabant, 1400-1570’. Hierin betoogt Arnoud-Jan Bijsterveld dat het feit dat deze parochiegeestelijke openlijk deelnam aan de dodewake voor zijn gestorven levensgezellin Elizabeth, aanstoot gaf en van hogerhand werd beboet. Een verhouding als deze werd doorgaans oogluikend toegestaan, zolang de openbare orde niet werd verstoord. De door kerkelijke rechtsdienaren uitgevaardigde boetes voor concubinaat waren niet zozeer bedoeld om het gedrag te corrigeren, maar hadden het karakter van een ‘verkapte belasting’. Uit de analyse van een reeks van opgetekende overtredingen, van dronkenschap tot plichtsverzuim, wordt duidelijk dat Brabantse pastoors heen en weer werden geslingerd tussen de klerikale idealen en de lekenpraktijk.
De kracht van deze bundel ligt in de vertaling van tamelijk abstracte historische noties en methoden (verschriftelijking, aristocratisering, mentaliteitsgeschiedenis, prosopografie enzovoort) naar individuele gevallen. Künzel noemt deze benadering in zijn nuttige inleiding over ‘Enige benaderingen van de middeleeuwse cultuur van West-Europa’ de ‘exemplarische methode’. Die inleiding ademt dezelfde bedachtzame geest die de gehele bundel voor een mediëvist-neerlandicus de moeite waard maakt, al ligt het hoofdaccent op een periode (tiende tot en met twaalfde eeuw) en een type bronnen (vooral Latijnse narratieve bronnen) waarmee deze niet dagelijks te maken heeft.
Erwin Mantingh