Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Ha! Een analyse!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0 IntroductieIn deze bijdrage richten we ons op het syllabe-gedrag van de Nederlandse ‘consonant’ h. Er bestaat wel enige literatuur over dit onderwerp, zowel uit de traditionele als uit de niet-lineaire hoek, maar ons uitgangspunt is dat deze literatuur toch niet de essentie van het gedrag van h heeft weten te vangen. Het onderzoeksresultaat dat we willen verdedigen is dat in (1):
We denken dat deze hypothese de mogelijkheid biedt om tot een verklaring te komen van (a) de merkwaardige fonotactische (distributionele) eigenschappen van de h, en (b) zijn gedrag in een aantal fonologische processen, met name vocaalreductie en glide-insertie. Om bij hypothese (1) uit te komen, is dit artikel als volgt opgezet. In sectie 1 wordt kort de syllabetheorie geschetst die als achtergrond zal worden aangenomen. Sectie 2 geeft een overzicht van de distributionele eigenschappen van h die uitleg behoeven; daarin zal eveneens worden aangetoond dat de huidige voorstellen voor inpassing van h in de syllabetheorie oninzichtelijk zijn. In sectie 3 komt dan ons specifieke voorstel voor de analyse van het gedrag van de h aan bod, waarin (1) de kern is van de analyse. Sectie 4 geeft, via een bespreking van vocaal-reductie- en glideinsertiefeiten, onafhankelijke evidentie voor de h-hypothese. Vervolgens laten we in sectie 5 zien op welke manier bepaalde aspecten van de voorstellen een rol spelen in de h-variant van de Nederlandse ‘chanted call’. Sectie 6 vat de voornaamste resultaten samen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De Nederlandse syllabeDe vorm van de Nederlandse syllabe kan geïllustreerd worden aan de hand van de feiten in (2):
De syllabe-streepjes in (2) zijn het resultaat van de syllabificatieprocedure geschetst in (3). Deze procedure is een versimpelde weergave van bevindingen over de syllabe, zoals die van Trommelen (1983), Kager & Zonneveld (1986), Kager (1989), Trommelen & Zonneveld (1989, 1995), en Zonneveld (1993).
Twee opmerkingen zijn verder nodig in relatie tot deze procedure. Ten eerste, als aanvulling op (3d): aan de rechterwoordrand komen rijmen voor die het maximum van twee posities overschrijden: zie bijvoorbeeld de feiten in (4). Dit is echter een eigenschap van woorden, en niet van syllabes, en hoe deze precies moeten worden verdisconteerd is voor de huidige discussie niet van direct belang.Ga naar voetnoot1
Ten tweede: de literatuur beschouwt de bipositionele rijm-conditie (3d) als een miminum en maximum tegelijkertijd. Het maximum zorgt minimaal voor descriptieve adequaatheid, maar zou heel goed een uitvloeisel van universele principes kunnen zijn. Het minimum daarentegen lijkt een taal-specifieke kwestie, en vindt zijn basis in observaties over klemtoon, met name de kwantiteitsgevoeligheid van het Nederlandse klemtoonsysteem (zie de literatuurverwijzingen eerder met betrekking tot de syllabe, en ook Van der Hulst 1984, Nouveau 1994). Beschouw daarvoor de distributie van hoofdklemtoon in woorden zoals in (5): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder dat we ook maar op de details van het Nederlandse woordklemtoonsysteem willen ingaan, laat (5) in ieder geval het volgende zien: als hoofdklemtoon niet-finaal is, kan hij op de tweede of derde lettergreep van rechts liggen. Maar het laatste is slechts mogelijk als de prefinale lettergreep open is, en niet als deze gesloten is. Feiten zoals *á-las-ka komen in het Nederlands niet voor. Dit pleit voor een kwantiteitsgevoelig systeem, waarbij een gesloten syllabe als zwaar telt, en een open syllabe als licht. Vervolgens betrekken we de data in (6) in de discussie.
Fonetisch hebben de voorbeelden in (6) een korte vocaal in de voorlaatste syllabe (in de orthografie uitgedrukt door de dubbelgespelde medeklinker). Met andere woorden, deze voorbeelden lijken een syllabe-opbouw te hebben als [li-brέ-to], enzovoort. Maar: deze korte klinkers in prefinale positie vangen altijd hoofdklemtoon. Feiten als *[lí-brɛ-to] ontbreken totaal in het Nederlands (cf. Van der Hulst 1984:227-228; 1985). Deze observatie suggereert sterk dat op fonologisch niveau de voorlaatste syllabes van de vormen in (6) wel degelijk als gesloten tellen. Deze aanname kan afgeleid worden door te eisen dat Nederlandse rijmen zowel maximaal als ook minimaal bipositioneel zijn.Ga naar voetnoot2 In sectie 2 zullen we laten zien dat distributionele eigenschappen van de h deze fonologische syllabificering van libretto-woorden verder ondersteunen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het syllabegedrag van hIn het bovengegeven syllabesysteem neemt h een aparte positie in: hij voldoet aan de observatie geformuleerd in (7):
Feiten die deze distributie illustreren staan gegeven in (8).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een filter als in (9) (zie bijvoorbeeld Kager & Zonneveld 1986:211) vangt de observatie in (7):
Maar dit is niet het hele verhaal met betrekking tot het syllabegedrag van h. De procedure in (3) laat woord-initieel een extrametrische s toe (zie (3c)): top en pier bestaan naast stop en spier (terwijl twee obstruenten geen onset mogen vormen (zie 3b)); troef en print bestaan naast stroef en sprint (terwijl normaliter onsets niet meer dan twee consonanten bevatten). Maar de h laat de toevoeging van deze extrametrische s niet toe (zie Trommelen 1983:112-113): geen enkel woord begint met de sequentie *sh-. Naast (9) hebben we dus ook de conditie in (10) nodig:
Maar (10) is nóg niet voldoende. Niet alleen is extrametrisch materiaal plus h uitgesloten, maar het is onmogelijk om h met welke consonant dan ook te verbinden in een onset. Dit kan worden uitgedrukt via het filter in (11), dat tevens het effect van (10) meeneemt:
De ietwat omslachtige formulering van filter (11) wordt ingegeven door de volgende overwegingen. Ten eerste kunnen niet onset-clusters per se worden uitgefilterd, omdat liefst het effect van (10) (waar het gaat over een extrametrisch segment) moet worden meegepakt. Dit extrametrische element wordt over het algemeen niet beschouwd als onderdeel van de initiële onset, maar van de eerste syllabe. Ten tweede kunnen niet consonant-sequenties als zodanig worden uitgefilterd, omdat deze woord-intern wel degelijk voorkomen (men-hir, al-hambra, etc.). En ten derde moet het filter ‘mirror-image’ (MI) zijn, omdat clusters met h moeten worden uitgesloten ongeacht de positie die h in het cluster inneemt.Ga naar voetnoot3 Dit laatste is vooral belangrijk als h een [-son]-element zou zijn (wat zijn stemloosheid suggereert): dan moet hij uitgesloten zijn als eerste lid in een mogelijk obstruent-sonorant cluster. Voor zover is te overzien, is (11) de beste generalisatie die gemaakt kan worden binnen de syllabetheorie in (3). De term ‘ietwat omslachtige formulering’ is eigenlijk een eufemisme: we hadden net zo goed ‘oninzichtelijk’ kunnen zeggen. Los van het feit dat er gerefereerd wordt naar segmenteel materiaal én structuurinformatie (wat al omslachtig is) suggereert de afkortingsconventie MI (net als andere bestaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de afkortingsconventies uit de standaardtheorie) eerder een gemiste dan een gemaakte generalisatie. Een alternatief zou zijn om (10) te handhaven, en om een aparte conditie te formuleren die er voor zorgt dat h met geen enkele andere consonant mag clusteren. Maar twee aparte condities zijn natuurlijk niet beter dan twee die op ongelukkige wijze zijn samengevat tot één. De distributionele eigenschappen van de h geven nog een onafhankelijk inzicht in een boven gemaakte fonologische bewering. Als de postvocalische consonanten in (6) fonologisch onsets van de laatste syllabe zouden zijn geweest, zouden we het bestaan van feiten van het type (geschreven) *libréhho voorspellen (analyse: [li-brέ-ho]). Dit soort woorden bestaat evident niet. Dit wordt automatisch verklaard als we aannemen dat woorden zoals librétto fonologisch een gesloten prefinale lettergreep bevatten, doordat de betrokken consonanten onderdeel uitmaken van het rijm van die lettergreep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 h-Het voorstel dat in deze sectie gedaan zal worden met betrekking tot de h, dat het vereiste inzicht lijkt te bevatten zonder omslachtigheid, kent twee aspecten. In de eerste plaats zal worden aangenomen dat h (altijd) rijm-initieel is. Hiermee kan het effect van conditie (9) gevangen worden, die (negatief) het voorkomen van h in coda's verbiedt. Formeel zou dit voorstel de vorm van een Alignment Constraint à la McCarthy & Prince (1993) kunnen hebben, zoals in (12a) onder. In de tweede plaats moet verzekerd worden dat h altijd het meest linkse element in een syllabe is; dit wordt uitgedrukt via de Alignment Constraint in (12b), die het (10)-(11)-paar vervangt. We zouden (12a) en (12b) samen kunnen klappen tot (12c).
Merk op dat woord-initieel *sh- wordt uitgesloten als wordt aangenomen dat de extrametrische s onderdeel uitmaakt van de eerste onset of onderdeel vormt van de eerste lettergreep; het alternatief is het aanhouden van (10) in de grammatica, naast (12). In termen van een templaat houdt dit voorstel in dat het Nederlandse rijm het volgende uiterlijk heeft:
Dit ziet er uit als een conceptuele verbetering ten opzichte van de omslachtige filters uit sectie 2. Niettemin geeft het templaat in (13) een zwakte aan, die eigenlijk niet in de grammatica zou moeten worden ingebracht: het bipositionele uiterlijk van het rijm staat nu op de helling (vergelijk (3d)). Een specifieke Nederlandse klank, h, is gebombardeerd tot (optioneel) derde lid. Als h deze kans krijgt, waarom een ander segment dan niet? Anders gezegd, waarom zou h wel mogen als onderdeel van het rijm, en p of k of η niet? Het allerliefst zouden we het bipositionele karakter van het Nederlandse rijm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helemaal niet ondergraven: daarvoor zijn de generalisaties met betrekking tot syllabestructuur en klemtoongedrag te aantrekkelijk. Anderzijds zou tóch (13) gehandhaafd moeten worden. Er moet dus een combinatie van beide gevonden worden, en dit kan, als de fonetische kant van de h in de beschouwing wordt betrokken. Een relatief uitgebreide fonetische beschrijving staat in Van den Berg (1978:38):
Een soortgelijke beschrijving vindt men in Zwaardemaker & Eykman (1928:43-45), die bovendien opmerkingen maken over de relatie tussen h en de er op volgende vocaal:
Cohen et al. (1961:40-42) noemen h ‘ongearticuleerd’; en Vieregge (1985:109) benoemt h als ‘een stiefkind onder de medeklinkers’ en beschrijft hem als ‘de stemloze tegenhanger van de erop volgende spraakklank’. Het laatste is een echo van de onderstaande passage uit Ladefoged (1975) over het Engels:
Er bestaat dus redelijk wat fonetische consensus over dit segment. Op grond van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze fonetische observaties zou een fonologische representatie van h(-rijmen) het uiterlijk van (17) kunnen hebben, waarin h wordt uitgebeeld, respectievelijk, als beginpunt van een gesloten syllabe, van een open syllabe, en van een syllabe met een tweeklank:
De topknopen in deze structuren staan voor Nucleus en (indien aanwezig) Coda; deze worden zelf (hier niet aangegeven) gedomineerd door de knoop Rijm. Stipjes staan steeds voor de hiërarchisch geordende feature-sets voor de betrokken klanken; lange klinkers bestaan uit één zo'n set voor beide delen, tweeklanken uit twee sets. Het basisidee voor de representatie van de h is de aanname van een opeenvolging van twee in waarde verschillende kenmerken voor [stem] onder een Laryngaalknoop van het linker deel van het consequent positionele Rijm. Iets dergelijks is bijvoorbeeld ook voorgesteld voor geminate consonanten die onderling in stem verschillen, zoals in het Klamath: godi:la ‘gaat onder’ vs. gotdi:la ‘gaat rond onder’ (Selkirk 1989). Regels van fonetische interpretatie moeten uiteindelijk de precieze temporele verdeling tussen het stemloze en het stemhebbende deel van de vocaal tot stand brengen. Het aantrekkelijke van dit voorstel is dat het ons enerzijds in staat stelt het rijm bipositioneel te houden, terwijl anderzijds toch het rijm-initiële gedrag van h wordt verdisconteerd. Gegeven deze analyse van de h, zal nu onafhankelijke evidentie voor het voorstel worden gegeven. De discussie zal zich concentreren op het feit dat h (vanaf nu in het rijm) noodzakelijk voorafgegaan moet worden door een lege onset (i.e. de Constraints in (12)). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Vocaal Reductie en Glide InsertieIn deze sectie worden twee fonologische processen besproken, waarvoor het voorstel uit de vorige sectie directe gevolgen heeft: Vocaal Reductie en Glide Insertie. We zullen aantonen dat deze gevolgen voordelig zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Vocaal ReductieIn principe zijn onbeklemtoonde vocalen in het Nederlands kandidaat voor reductie. Er zijn echter wel wat omstandigheden die van invloed zijn op de reductiemogelijkheden (Kager 1989; Trommelen & Zonneveld 1989:110-127). Allereerst moet de vocaal, in termen van het kwantiteitsgevoelige klemtoon-systeem (i.e. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘stress-by-weight’), in een zwakke positie staan; dit houdt in de praktijk in dat het om vocalen in open syllabes gaat, want die krijgen per definitie geen ‘stress-by-weight’. Andersom zijn vocalen in gesloten syllabes inderdaad relatief lastig te reduceren. Ten tweede mag de open syllabe niet op een ritmisch sterke positie staan (de zogenaamde ‘stress-by-position’). Deze ritmisch sterke posities zijn in de praktijk syllabes aan de linker woordrand vóór een onbeklemtoonde syllabe (zoals in pròpagànda, pàpiaméntoe, etc.), en in het midden van langere woorden op een even syllabe vanaf een beklemtoonde syllabe (èncyclbpedie, etc.). En ten derde reduceren vocalen in finale open syllabes nooit (famílie, cánada, píccolo, etc.). Als met al deze condities rekening is gehouden, kan reductie optreden, zoals de voorbeelden in (18) laten zien:
Vocaalreductie is echter absoluut geen verplicht proces; de reduceerbare vocalen in (18) zijn alleen maar reductie-kandidaten in posities die voldoen aan de zoëven genoemde condities. En zelfs deze condities behoeven nog enige detaillering. Twee clausules zijn relevant voor de discussie hier: (i) kandidaten moeten een onset hebben om te kunnen reduceren, en (ii) kandidaten onmiddellijk voor een andere vocaal, i.e. voor een onset-loze syllabe, reduceren heel moeizaam (dit wisselt ook per geval; sommige zijn beter reduceerbaar dan andere). Illustraties van beide clausules staan in (19):
De data in (19a) bevatten onset-loze onbeklemtoonde open syllabes (vallen dus onder clausule (i)), en reductie van de vocaal van die syllabe is onmogelijk (*@-dítie); die in (19b) hebben een onbeklemtoonde open syllabe onmiddellijk voor een andere vocaal (vallen onder clausule (ii)) en reductie loopt van onmogelijk (*k@-ála) naar wellicht-mogelijk (bijv. cr@-éren). De feiten in (19c) zijn een combinatie van (i) en (ii): *@-áse. Gegeven deze observaties met betrekking tot de relevantie van onsets in het reductie-proces, is het een logische stap om te kijken hoe voorbeelden met h zich gedragen in reductie-omgevingen: als (18) of als (19)? Anders gezegd, gedragen h-initiële syllabes zich als syllabes met of zonder onset? Beschouw daarvoor de feiten in (20):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden in (20) zijn met betrekking tot de clausules aangeboden als hun tegenhangers in (19), en het resultaat is duidelijk: de (on)mogelijkheid van reductie loopt gelijk op. Reductie is zeer moeizaam tot onmogelijk in (20a/c); reductie heeft wisselende resultaten in (20b) (v@-híkel is acceptabel, maar *m@-háir is heel slecht). Hieruit kan dan ook geconcludeerd worden dat dit fonologische gedrag van h-initiële syllabes de hypothese uit de vorige sectie ondersteunt: die syllabes zijn inderdaad onset-loos. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Glide InsertieIn het Nederlands worden twee vocalen in hiaat gewoonlijk van elkaar gescheiden door een geïnserteerde glide. Binnen woorden is het proces verplicht, over woordgrenzen heen is het ‘optioneel’. De definitie van ‘hiaat’ is: twee onmiddellijk naast elkaar staande klinkers: hi-aat, samo-a, gabri-el; men kan ook zeggen: een hiaat is een syllabe zonder coda, gevolgd door een syllabe zonder onset. In sectie 3 werd betoogd dat syllabes die beginnen met h ook syllabes zonder onset zijn. Er is dus een potentieel interessante interactie tussen de gevolgen van dit voorstel en het proces van Glide Insertie. Die interactie wordt in deze sectie bekeken. Het proces Glide Insertie heeft twee aspecten die voor de expositie hier van belang zijn: de plaats van articulatie van de linker-vocaal bepaalt door welke glide het hiaat wordt opgevuld ([j] of [w], vandaar ook wel de naam Homorgane Glide Insertie); en het proces vindt niet plaats na de lage vocaal [a]. Fonetisch vormt de geïnserteerde glide de onset van de rechter-vocaal. Wat voorbeelden van dit proces staan in (21); (22) bevat feiten waarin geen insertie plaatsvindt:
Glide Insertie vindt ook plaats in polymorfematische woorden, en (optioneel) in samenstellingen en frases, zie (23).
De feiten in (24) bevatten contexten waar insertie níet plaatsvindt. Dat is zeker het geval na [a] (vergelijk (22)), maar we geven ook voorbeelden van klinkers die woordintern níet in hiaat-positie voorkomen (maar wel op morfeemgrenzen): het gaat dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om [α] en [ɛ] in leenwoorden (zie Trommelen 1983:16), en de [@] (‘schwa’).
Blijkbaar vindt Glide Insertie alleen plaats na de groep zogenaamde ‘gespannen’ (lange) klinkers, en dan de niet-lage. Laten we nu de h-feiten bekijken om te zien of syllabes die met h beginnen tellen alsof ze een lege onset hebben. De cruciale observatie van deze subsectie zal de volgende zijn: de (homorgane) glide kan optioneel optreden in plaats van de h als twee vocalen ‘onderliggend’ door enkel een h zijn gescheiden. De voorbeelden in (25) laten zien dat in ongelede woorden het bestaande patroon van Glide Insertie gevolgd wordt. Naast elkaar bestaan de uitspraken mi[h]oen and mi[j]oen, en zo voort. Sommige van de voorbeelden in (25) met glide zijn beter dan andere, maar de mogelijkheid om h te vervangen door een glide is toch een eigenschap die ze gemeenschappelijk hebben. De voorbeelden in (26) illustreren dat Glide Insertion ontbreekt na [a]: hier blijft h gehandhaafd.
Ook het patroon van morfologisch complexe contexten zien we terug; wel insertie in (27), geen insertie na [a], [α], [ɛ], en schwa, zie (28).
Het lijkt verleidelijk om te veronderstellen dat er een (optioneel) proces van h-deletie heeft gewerkt, waarna Glide Insertie van toepassing wordt (indien aan de context van de laatste is voldaan). Maar dat zou toch iets al te simplistisch zijn: als h namelijk staat na [a] of een van de andere vocalen die Glide Insertie blokkeren (cf. (28)), is er geen h-loze variant (*chocola-andel). En om h precies te deleren in die contexten die wél Glide Insertie toestaan en te handhaven in de complementaire omgeving betekent zeker het missen van een generalisatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aannemelijker alternatief is echter voorhanden, en dat ziet er als volgt uit. Het Nederlands heeft een (optioneel) proces van h-deletie, dat wordt geconditioneerd door consonanten; zie de (ongelede, afgeleide, en samengestelde) feiten in (29):
Het bestaan van dit proces suggereert dat niet zozeer h-deletie een hiaat creëert waarin een glide kan worden ingevoegd, maar dat Glide Insertie een consonant produceert, die als context kan fungeren voor h-deletie (het proces van (29)). Hiervoor is als eerste stap nodig dat Glide Insertie kan werken als de h er nog is. En dat is nou precies de eigenschap van onze analyse: h-initiële lettergrepen zijn onset-loos en kunnen daarom fungeren als rechter-onderdelen van een hiaat-situatie. De visie op Glide Insertie die we hier propageren is dus de volgende. Laten we Glide Insertie definiëren als een sonority clash tussen twee adjacente vocalen (cf. De Haas 1988:77, en de referenties daar genoemd, voor deze visie op vocalen-in-hiaat). Deze ‘sonority clash’ wordt opgeheven door een ‘off-glide’-element aan de linkervocaal toe te voegen. Dit op zich is een verklaring voor het homorgane karakter van de geïnserteerde glide met zijn linker-context. Vervolgens wordt deze ‘off-glide’, vanwege het gebrek aan een onset in de volgende syllabe, benut door hem fonetisch te interpreteren als (glide-)onset: een intervocalische medeklinker wordt in het Nederlands gewoonlijk naar rechts ‘getrokken’. Deze verklaring kent dus de volgende stappen (waarbij de hoogte van de - informele - grid-kolommen is bedoeld om, in het relevante deel van het woord, de graden van sonoriteit van een segment aan te geven):
De situatie voor voorbeelden met h verschilt slechts minimaal van het procédé in (30). Zoals boven uitgelegd is h in onze visie in wezen alleen een ‘feature op een vocaal’. Dat houdt in dat de sonoriteitsbotsing ook hier optreedt, met het zelfde tussenliggende resultaat als in (30). In de volgende stap wordt h optioneel gedeleerd na de geïnserteerde consonant(/glide), via de regel die ook voor (29) geldt. Schematisch schiet dat er dus als volgt uit:
De status van de output rechts-onder lijkt ons oncontroversieel; die van de tussenliggende representatie midden-boven is dat minder, omdat deze zowel [w] als [h] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevat, in plaats van alleen de laatste. Wat hier wordt aangenomen is, dat er geen representatie bestaat die alleen [h] bevat: indien er geen deletie plaatsvindt (zoals boven in (31)), houdt h zich aan de Alignment Constraints in (12), met als gevolg dat hersyllabificatie van de glide naar de volgende onset geblokkeerd is. De uiteindelijke output is dus [a-low-ha], en vermoedelijk is daar niets mis mee: aloha en alowha zijn waarschijnlijk fonetisch niet van elkaar te onderscheiden. Deze situatie verschilt dus geheel van bijvoorbeeld een samenstelling als sneeuw-(h)ut, d.w.z. een voorbeeld van het type (29) met een onderliggende [w-h]-opeenvolging:
In sneeuw-hut is de w een onderliggend aanwezige consonant, en het is niet moeilijk deze te onderscheiden van de vocaal ervoor (vergelijk de uitspraak van snee met sneeuw). Dit komt, omdat de features voor plaats van articulatie van onderliggende post-vocalische glides altijd heterorgaan zijn met die van de vocaal (cf. Trommelen 1983:146-7, en als illustraties: kieuw, duw ([-back][+back]), loei, kooi, baai ([+back] [-back])). In de representatie alowha ligt de situatie heel anders, want hier speelt homorganiteit juist een rol. Wat we dus laten meewegen in onze argumentatie is de welbekende observatie dat lange vocalen in open syllabes in het Nederlands een bepaalde graad van diftongisering kennen (cf. Zwaardemaker & Eykman 1928:120 ff., 256). De conclusie van deze sectie is dat ook met betrekking tot Glide Insertie h-syllabes zich als onset-loze syllabes gedragen.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De h-variant van de ‘chanted call’Gussenhoven (1993) bespreekt het verschijnsel van de zo geheten chanted call in het Nederlands. De ‘chanted call’ is een intonatie-melodie ‘most easily invoked by imagining a speaker calling someone's name’ (p. 38). Het toonpatroon van de melodie is [HL] (Hoog-Laag), en dit patroon wordt op de volgende manier over de aanwezige syllabes van een woord gespreid: de H-toon wordt verbonden met de hoofdklemtoon van het woord, de L-toon met de laatste syllabe; spreiding van-links-naar-rechts zorgt, waar nodig, voor toon op de overige syllabes.
De klinkers van het woord zijn vaak (veel) langer dan ‘normaal’. Deze sectie gaat over een variant van deze ‘chanted call’ die door Gussenhoven niet besproken wordt: een variant met h. Deze gevallen vormen een onverwachte onaf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hankelijke bron van intervocalische h's. Op deze voorbeelden wordt vervolgens de analyse van de vorige sectie toegepast. Gussenhoven geeft één ‘chanted call’-voorbeeld met een finale beklemtoonde syllabe: monosyllabisch Jan in (34). Deze syllabe moet in zo'n geval beide tonen accomoderen (deze situatie doet zich ook voor in meerlettergrepige woorden met eindklemtoon, zoals onze rechtervoorbeelden in (34)):Ga naar voetnoot6
De vocaal in Jan is van oorsprong kort (‘ongespannen’): [jαn] (de lengtemarkering in ‘chanted’ Jan komt van Gussenhoven). Onze h-variant doet zich precies voor in deze context: finale beklemtoonde syllabes.Ga naar voetnoot7 De vocaal van deze syllabe is onderhevig aan de volgende, impressionistische, procedure: ..V..→..h V... Dat wil zeggen, we hebben ‘chanted calls’ als die hier onder:
In deze h-variant van de ‘chanted call’ wordt een context gecreëerd die normaliter niet voorkomt in onafgeleide woorden: voorbeelden van het type Jáhán. Ineens ontstaat (ruimschoots) een groep woorden met woord-interne korte vocalen vóór de h (vergelijk de discussie over het niet bestaan van *librehho-woorden in sectie 2). Zie bijvoorbeeld de feiten in (36):
De vraag die nu rijst is de volgende: gedraagt de output van deze h-variant van de ‘chanted call’ zich volgens het patroon van de vorige sectie, met name wat betreft de mogelijkheid om hem door een glide te vervangen, gestuurd door de linker-context? Het antwoord is ‘ja’. ‘Chanted calls’ als *Tɔwɔm, * WIjIm,*R˄j˄th zijn niet-acceptabel: ze hebben een korte (‘ongespannen’) klinker voor de h. ‘Chanted calls’ met een glide van de drie rechtervoorbeelden in (35) zijn wel acceptabel. De volgende (bijna) minimale paren laten dat zien. Deze voorbeelden links hebben een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘chanted’ h, de voorbeelden rechts hebben een onderliggende h. Beide h's kunnen volgens ons optioneel vervangen worden door een glide.
De bespreking van de h-variant van de Nederlandse ‘chanted call’ bevestigt de interactie tussen h-deletie en Glide Insertie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesIn het eerste deel van dit artikel hebben we verslag gedaan van het fonologische gedrag van de Nederlandse h. We hebben beargumenteerd dat dit segment, in tegenstelling tot wat de oppervlakte misschien suggereert, geen mogelijke Onset is: wel onset-status zou leiden tot complexe condities op de distributie van dit segment. In plaats daarvan hebben we beargumenteerd dat h een inherent onderdeel is van het eerste deel van het Rijm, in de vorm van het feature [-voice] op de rijm-vocaal. In de tweede deel van dit artikel hebben we aangetoond dat h-initiële syllabes zich fonologisch inderdaad als onset-loze syllabes gedragen. Het onderscheid tussen syllabes met en zonder onset speelt in twee fonologische processen - Vocaal Reductie en Glide Insertie - een cruciale rol en in beide gevallen volgen h-initiële syllabes het patroon van de onset-loze syllabes. We beschouwen deze processen dan ook als onafhankelijke evidentie voor de voorgestelde analyse van h. Ten slotte hebben we aangetoond dat de gepresenteerde h-analyse een rol lijkt te spelen in de feiten van de h-variant van de ‘chanted call’ in het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|