Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2
Afbeelding van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.91 MB)

Scans (23.39 MB)

ebook (4.05 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
taalkunde/algemeen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2

(1997)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

[Nummer 4]

* De distributie van ook maar en zelfs maar. een corpusstudie
Hotze Rullmann en Jack HoeksemaGa naar voetnoot*

Abstract

This paper is a study of two polarity-sensitive scalar focus particles in Dutch, ook maar and zelfs maar. Both expressions are negative polarity counterparts of zelfs (‘even’), but whereas ook maar is necessarily associated with scalar endpoints, zelfs maar isn't. This hypothesis, which is based on intuitive judgments and theoretical considerations, is confirmed by the outcome of a corpus study involving a database of over 2000 occurrences of ook maar and zelfs maar, extracted from both literary and journalistic sources. Ook maar is found to co-occur most frequently with focused expressions denoting conventionalized scalar endpoints, such as the indefinite pronouns iets (‘something’), NPs with the determiners één (‘one’) and enig (‘any’) and NPs with superlative adjectives, whereas zelfs maar tends to occur more often with expressions which do not usually refer to scalar endpoints such as definite NPs and predicates. Another finding of the corpus study is that zelfs maar is overwhelmingly more frequent than ook maar in the final member of a disjunction. Some additional data are presented concerning regional variation in the relative frequency of ook maar and zelfs maar which suggest that the use of zelfs maar is an innovation spreading from the Randstad area in the western part of the Netherlands. The paper also investigates the triggers that license ook maar and zelfs maar and the syntactic relationship between trigger and NPI. In both cases it is found that claims commonly made in the literature are not completely correct. The requirement that the trigger must be an antiadditive expression does not appear to be quite as absolute as has been suggested, and more importantly many occurrences of ook maar and zelfs maar are not c-commanded by their licenser. It is argued that the relevant restriction should be

[pagina 282]
[p. 282]

stated in terms of scope rather than c-command. Finally a brief comparison is made with the corresponding German expression auch nur.

1 Inleiding

In de Nederlandstalige literatuur over negatief-polaire uitdrukkingen (hierna: NPU's) is aan de uitdrukking ook maar tamelijk veel aandacht besteed.Ga naar voetnoot1 Zij komt reeds ter sprake in Seurens klassieke studie over negatie en polariteit (Seuren 1976). Enkele jaren later verschenen kort na elkaar twee artikelen gewijd aan respectievelijk de syntactische en de semantisch-pragmatische eigenschappen van ook maar (Paardekooper 1979; Vandeweghe 1980-1981). Ook in het sterk logisch-semantisch getinte Groningse onderzoek naar polariteit heeft ook maar steeds een belangrijke rol gespeeld (zie bijv. Zwarts 1981, 1986; Hoeksema 1983; Hoekstra 1991; Kas 1993; Van der Wouden 1994, 1997; Rullmann 1994). In deze lijn van onderzoek staat de vraag centraal hoe de omgevingen waarin NPU's voorkomen het best in formele termen gedefinieerd en geclassificeerd kunnen worden. Hierbij is men echter grotendeels voorbij gegaan aan de eigenschappen van ook maar zelf. Wat betekent deze uitdrukking eigenlijk, of liever, wat is de semantische en pragmatische functie ervan binnen een zin? Bovendien is de nauw verwante uitdrukking zelfs maar in de literatuur bijna geheel buiten beschouwing gebleven. Ook maar en zelfs maar lijken niet alleen een soortgelijke betekenis en functie te hebben, maar kunnen in de meeste gevallen ook voor elkaar gesubstitueerd worden zonder dat dit de betekenis van de zin verandert:

(1) a Niemand van hen heeft ook maar een vinger uitgestoken.
  b Niemand van hen heeft zelfs maar een vinger uitgestoken.

Toch bestaan er subtiele verschillen tussen de twee uitdrukkingen. Zo gaat in combinatie met iets de voorkeur duidelijk uit naar ook maar, terwijl zelfs maar juist weer meer acceptabel lijkt te zijn na disjunctief of en in combinatie met een eigennaam:

(2) a Niemand van hen heeft ook maar/?zelfs maar iets gedaan.
  b Niemand van hen heeft een hond of?ook maar/zelfs maar een kat.
  c Geen enkele filosoof had?ook maar/zelfs maar van CHOMSKY gehoord.

Deze oordelen zijn echter delicaat en variabel. Bovendien is het niet onmiddellijk duidelijk waar deze verschillen aan toegeschreven moeten worden. In dit artikel worden de overeenkomsten en verschillen tussen ook maar en zelf maar aan een nader onderzoek onderworpen. Het instrument dat daarvoor gehanteerd wordt, is

[pagina 283]
[p. 283]

dat van de corpusstudie. Kwantitatieve data gebaseerd op een corpus zijn bij uitstek geschikt om meer subtiele grammaticale verschijnselen en tendensen op het spoor te komen, waarvoor intuïtieve oordelen van moedertaalsprekers - hoe nuttig ook in het algemeen - soms onvoldoende betrouwbare evidentie leveren. In de studie van het gedrag van NPU's is de waarde van corpusonderzoek de laatste jaren al meermalen aangetoond (Hoeksema 1994, 1996, 1997; Klein & Hoeksema 1994, Van der Wal 1996). Voorkomens van woorden of idiomen zijn tegenwoordig tamelijk gemakkelijk langs elektronische weg uit een corpus te selecteren. Bij inspectie van grote hoeveelheden voorkomens van NPU's blijken naast belangrijke overeenkomsten vaak grote verschillen in gebruik en distributie die niet altijd zijn terug te voeren op absolute grammaticale restricties, en daarom slechts aan de hand van corpusgegevens in kaart kunnen worden gebracht. Met behulp van dergelijk corpusonderzoek zijn niet alleen interessante patronen in de distributie van NPU's zichtbaar te maken, maar ook diachrone verschuivingen die daarin optreden (zie Hoeksema 1996).

De corpusstudie waarvan dit artikel verslag doet is gebaseerd op een elektronische kaartenbak van ruim 2500 zinnen waarin ook maar of zelfs maar voorkomt. De database is samengesteld uit twee bronnen: enerzijds Hoeksema's uitgebreide verzameling van voorkomens van NPU's uit geschreven bronnen, verzameld gedurende een periode van vijf jaar, en anderzijds drie elektronische corpora van het INL te Leiden. We maken verder ook zijdelings gebruik van gegevens uit andere bronnen om regionale verschillen in het gebruik van ook maar en zelfs maar in kaart te brengen, en om een vergelijking te maken met het Duitse auch nur dat de functies van beide uitdrukkingen in het Nederlands in zich lijkt te verenigen.

Alvorens op het empirische gedeelte van het onderzoek in te gaan, willen we vanuit theoretisch perspectief enig licht werpen op ook maar en zelf maar. Hierbij komen eerst de uit de logisch-semantische literatuur bekende ideeën omtrent de classificatie van de triggers van NPU's aan bod, en zullen vervolgens de semantiek en pragmatiek van ook maar en zelf maar besproken worden. In het eerste gedeelte van dit artikel (paragraaf 2 t/m 6) zullen we een aantal hypothesen opstellen op basis van theoretische inzichten, die vervolgens in het tweede gedeelte (paragraaf 7 t/m 12) getoetst worden aan de empirische gegevens verkregen in het corpusonderzoek.

2 De triggers van ook maar en zelfs maar

Sinds het werk van Fauconnier (1975a, 1975b, 1979) en Ladusaw (1979) wordt algemeen aangenomen dat een NPU alleen kan voorkomen in het bereik van een monotoon dalende functie. Een functie is monotoon dalend als zij in haar argumentplaats substitutie door hyponiemen (deelverzamelingen) toestaat. Niemand en hooguit vijf mensen bijvoorbeeld zijn monotoon dalend omdat (3a) en (b) geldige implicaties zijn, maar iedereen is het niet aangezien (3c) niet geldig is:

(3) a Niemand praat ⇒ Niemand praat luid.
  b Hooguit vijf mensen praten ⇒ Hooguit vijf mensen praten luid.
  c Iedereen praat ⇒ Iedereen praat luid.

Dit verklaart het feit dat NPU's zoals het werkwoord hoeven en het Engelse any wel

[pagina 284]
[p. 284]

‘gelicentieerd’ kunnen worden door niemand en hooguit vijf mensen, maar niet door iedereen:

(4) a Niemand hoeft te komen.
  b Hooguit vijf mensen hoeven te komen.
  c * Iedereen hoeft te komen.
(5) a Nobody has any money.
  b At most five people have any money.
  c * Everybody has any money.

Zwarts (1981, 1986) en Van der Wouden (1994, 1997) betogen dat voor bepaalde NPU's, waaronder ook maar, een sterkere beperking geldt. In tegenstelling tot any kan ook maar volgens hen niet door iedere monotoon dalende uitdrukking gelicentieerd kan worden, maar alleen door zgn. anti-additieve expressies:

(6) a   Niemand zal ook maar iets bereiken.
  b * Weinig monniken zullen ook maar iets bereiken.
  c * Hoogstens drie nonnen kennen ook maar een paar woorden Fries.

Een functie is anti-additief als een disjunctie in het bereik ervan equivalent is met een conjunctie met wijd bereik. Niemand is anti-additief omdat de equivalentie in (7a) geldig is, maar weinig monniken en hoogstens drie nonnen zijn dat niet omdat (7b) en (c) niet geldig zijn (de implicatie geldt wel van links naar rechts, maar niet omgekeerd):

(7) a Niemand praat of lacht ⇔ Niemand praat en niemand lacht.
  b Weinig monniken praten of lachen ⇔ Weinig monniken praten en weinig monniken lachen.
  c Hoogstens drie nonnen praten of lachen ⇔ Hoogstens drie nonnen praten en hoogstens drie nonnen lachen.

Anti-additieve functies zijn per definitie ook monotoon dalend. Anti-additieve uitdrukkingen en constructies zijn o.a. niemand, niets (en andere ‘n-woorden’), niet, geen, de eerste argumentplaats van universele kwantoren, comparatiefzinnen en bijzinnen ingeluid door voordat. Niet anti-additief, maar wel monotoon dalend zijn niet iedereen, niet alles e.d., weinig, minder dan n, hooguit n, slechts n en nauwelijks.

Vanwege de strengere restricties die ook maar lijkt te stellen aan zijn trigger, wordt deze uitdrukking soms gebruikt als een soort lakmoespapiertje dat de ‘negativiteitsgraad’ van zijn omgeving zichtbaar maakt; als het gebruik van ook maar is toegestaan, moet er in de zin een anti-additieve uitdrukking of constructie aanwezig zijn die dit mogelijk maakt. Zo zijn er op grond van de distributie van het nederige ook maar soms tamelijk sterke uitspraken gedaan van semantische en zelfs metafysische aard (Hoeksema 1983; Rullmann 1994; Sánchez Valencia, Van der Wouden & Zwarts 1994).

Aan de claim van bovengenoemde auteurs dat ook maar alleen in het bereik van anti-additieve functies kan voorkomen liggen vrijwel uitsluitend introspectieve data ten grondslag. Men kan zich afvragen hoe robuust dergelijke oordelen zijn. Zo zijn

[pagina 285]
[p. 285]

er sprekers (onder wie enkele reviewers van dit artikel) voor wie (6b) duidelijk minder slecht is dan (6c). Over de mogelijke triggers van zelfs maar wordt in de literatuur weinig of niets gezegd. Het ligt daarom voor de hand om bij de bestudering van het corpusmateriaal allereerst te kijken of de verwachting dat ook maar altijd een anti-additieve trigger heeft inderdaad bevestigd wordt, en of zelfs maar zich in dit opzicht net zo gedraagt als ook maar. Terwille van de duidelijkheid formuleren we de volgende hypothese die we in het tweede gedeelte van dit artikel (in paragraaf 8) zullen toetsen:

Hypothese 1: Ook maar en zelfs maar kunnen alleen voorkomen in het bereik van een anti-additieve trigger.

Een andere claim uit de literatuur die we kunnen testen aan de hand van de data in ons corpus betreft de syntactische relatie tussen trigger en NPU. Sinds Klima (1964) is het een vast thema in de literatuur over NPU's geweest dat een NPU ge-c-commandeerd moet worden door zijn trigger. Dit houdt in dat elke vertakkende knoop die de trigger domineert ook de NPU moet domineren. Ook voor het Nederlands is deze eis gehandhaafd (zie m.n. Hoekstra 1991) op grond van verschillen als de volgende:Ga naar voetnoot2

(8) a   Niemand zag ook maar iets.
  b * Ook maar iets zag niemand.
(9) a   Men heeft nergens ook maar met een woord over gerept.
  b * Ook maar met een woord heeft men nergens over gerept.

Ook hier kunnen we weer de vraag stellen of deze restrictie inderdaad algemeen geldig is en of zij ook op zelfs maar van toepassing is. Er voorlopig vanuit gaande dat het antwoord op beide vragen bevestigend zal zijn, formuleren we een tweede hypothese, die in paragraaf 11 van dit artikel nader aan de orde zal komen:

Hypothese 2: Ook maar en zelfs maar moeten ge-c-commandeerd worden door hun trigger.

3 Vandeweghes ‘minimale representanten’ en Fauconniers ‘pragmatische schalen’

Naast bovengenoemde voorspellingen over de triggers van ook maar en zelfs maar, willen we in dit artikel ook enkele verwachtingen toetsen die gebaseerd zijn op overwegingen omtrent de semantiek en pragmatiek van deze twee uitdrukkingen zelf. Degene die de semantiek en pragmatiek van uitdrukkingen met het adverbiale element ook maar voor het eerst uitvoerig voor het voetlicht heeft gebracht is Willy Vandeweghe (zie Vandeweghe 1980-1981). Hij betoogt dat een constituent die door ook maar gemodificeerd wordt altijd het karakter heeft van een zgn. ‘minimale representant’, d.w.z. een uitdrukking die een minimale hoeveelheid of geringst

[pagina 286]
[p. 286]

denkbare gradatie van iets aanduidt. De notie minimale representant, in de Engelstalige literatuur ook wel bekend als ‘minimizer’ (Bolinger 1972), kan toegelicht worden aan de hand van voorbeelden zoals:

(10) a Ik denk niet dat Hans er ook maar een snars van begrijpt.
  b Niemand zei ook maar een woord.
  c Geen van ons heeft ook maar een seconde geaarzeld.
  d Ik wil ook maar de schijn vermijden van een conflict.
  e In geen van al deze vergaderingen is ook maar het begin van een oplossing ter sprake geweest.
  f Caroline had nooit ook maar het flauwste vermoeden van wat er ging gebeuren.
  g Henk weigerde zijn eten ook maar aan te raken.
  h Denk niet dat ik daarover ook maar pieker.
  i In 1961 had nog niemand ook maar van de Beatles gehoord.
  j Ik heb te weinig tijd om het ook maar in grote lijnen uiteen te zetten.
  k Niemand kon ook maar in de verste verte vermoeden dat er iets mis was.

De schuingedrukte uitdrukkingen representeren minimale hoeveelheden of gradaties en zijn dus minimale representanten. Minimale representanten zijn vaak idiomatisch (zoals een snars, een sikkepit of in de verste verte) of worden in niet-letterlijke zin gebruikt (zoals een woord in (10b)). Ook maatbepalingen (een seconde, een duimbreed, een druppel) en NP's gemodificeerd door een adjectief in de overtreffende trap (het flauwste vermoeden, in de verste verte) kunnen als minimale representanten optreden. Minimale representanten kunnen niet alleen betrekking hebben op fysieke omvang of duur, maar ook op wat men de ‘realiteitsgraad’ zou kunnen noemen (de schijn of het begin). Werkwoorden en andere predikaten kunnen als minimale representant opgevat worden als ze uitdrukkingen zijn voor een minimale gradatie van de een of andere eigenschap of relatie. Zo drukt aanraken een minimale graad van fysiek contact uit, kikken of een kik geven een minimale graad van geluidsproductie, en overwegen iets te doen is minimaal in vergelijking met iets doen, het predikaat waarmee het conventioneel wordt vergeleken in zinnen als Als je ook maar over WEEGT iets te doen, ben je de klos. Ook allerlei bijwoordelijke bepalingen zoals in grote lijnen en bij benadering kunnen minimale representanten zijn. Merk op dat uitdrukkingen zoals in grote lijnen en in de verste verte letterlijk genomen juist betrekking hebben op iets groots; wanneer we de combinatie met het werkwoord in ogenschouw nemen, blijkt echter dat ze aangeven dat het predikaat in kwestie slechts in zeer geringe mate toepasbaar is: iets in grote lijnen uiteenzetten wil zeggen een summiere uitleg geven, en iemand die iets in de verste verte vermoedt weet niet erg veel.

Vandeweghe relateert zijn notie van minimale representant aan het schaalbegrip van Fauconnier (1975a,b). Een pragmatische schaal à la Fauconnier is altijd geassocieerd met een propositie-schema P(x) zodanig dat x1 lager op de schaal gelegen is dan x2 dan en slechts dan als P(x2) door P(x1) geïmpliceerd wordt (het zgn. ‘schaalprincipe’). Hierbij gaat het niet om strikt logische, maar om pragmatische implicatie, d.w.z. een notie van gevolgtrekking waarbij allerlei niet-logische aannames een rol mogen spelen, die bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op kennis van de wereld, context, waarschijnlijkheid, e.d. (Voor twee recente uitwerkingen van Fauconniers schaalbegrip, zie Kay (1990) en Israel (1996).)

[pagina 287]
[p. 287]

Het interessante aan negatie en andere NPU-triggers is nu dat ze de richting van de schaal omkeren. Als P(x1) P(x2) impliceert, dan zal P(x2) omgekeerd P(x1) impliceren. De klasse van NPU-triggers is daarmee te karakteriseren als die van ‘implicatie-omkerende’ (Fauconnier 1979) alias monotoon dalende functies (Ladusaw 1979). Een corollarium van het schaal-principe is volgens Fauconnier het volgende: als P geldt voor het laagste element op de ermee geassocieerde schaal, dan moet P ook gelden voor alle overige elementen op de schaal. Als voorbeeld kunnen we de Fauconnier-schalen voor de open proposities ‘iemand zei x’ en ‘niemand zei x’ nemen, ervan uitgaande dat de minimumwaarde voor x ‘een woord’ is.

(11) a Schaal voor ‘iemand zei x’ b Schaal voor ‘niemand zei x’
   

illustratie

 

illustratie

In de schaal voor ‘iemand zei x’, die is afgebeeld in (11a), is ‘een woord’ het hoogste element (de elementen ‘een frase’ en ‘een zin’ zijn hier louter en alleen voor illustratieve doeleinden in de afbeelding opgenomen). Dit is misschien enigszins verrassend, omdat we ‘een woord’ juist bewust gekozen hadden als minimale representant, maar het vloeit voort uit de wijze waarop Fauconnier zijn schalen definieert: als x1 lager ligt dan x2, dan moet P(x1) P(x2) impliceren. Aangezien ‘iemand zei een woord’ geïmpliceerd wordt door ‘iemand zei x’ (voor alle waarden van x), moet ‘een woord’ de hoogste waarde op de schaal zijn. Nu doet het er natuurlijk helemaal niet toe hoe we de schaal tekenen. Fauconnier koos toevallig de conventie dat de implicatie van beneden naar boven moet lopen en niet andersom, en dus zullen ook wij ons daaraan houden. Het enige wat van belang is, is dat de schaal omgekeerd wordt als we de open propositie ontkennen. Dit levert ons de schaal voor ‘niemand zei x’ op, die in (11b) is weergegeven. De minimale representant ‘een woord’ komt nu onderaan te liggen.

4 Ook maar en zelfs maar als negatief-polaire tegenhangers van zelfs

Naast de hierboven geschetste visie van Vandeweghe, vinden we in de literatuur ook nog een iets andere, maar duidelijk verwante, benadering van ook maar/zelfs maar, of liever gezegd van overeenkomstige uitdrukkingen in andere talen. Hierbij worden deze opgevat als negatief-polaire tegenhangers van het focus-adverbium zelfs (König 1991; von Stechow 1991). Dat hiervoor veel is te zeggen valt in te zien als we zinnen met ook maar of zelfs maar vertalen in het Engels:

(12) a Ik denk niet dat hij dit boek zelfs maar heeft GELEZEN.

[pagina 288]
[p. 288]

    I don't think he even READ this book.
  b Als je je ook maar één keer vergist, ben je de klos.
    If you make a mistake even once, you're dead meat.

De meest voor de hand liggende Engelse vertaling van ook maar/zelfs maar blijkt steeds even (‘zelfs’) te zijn. Nu heeft Rooth (1985) onafhankelijk hiervan op interne gronden betoogd dat er twee soorten even in het Engels zijn, met verschillende doch verwante betekenissen. Behalve het gewone even, is er een negatief-polair even, dat alleen kan voorkomen in het bereik van een monotoon dalende functie.Ga naar voetnoot3 In sommige gevallen leidt dit tot ambiguïteiten:

(13) a Every linguist who had even read Syntactic Structures was immediately hired by a multinational corporation.
    Iedere taalkundige die zelfs/zelfs maar Syntactic Structures gelezen had werd onmiddellijk in dienst genomen door een multinationaal bedrijf.
  b Has he even read Syntactic Structures?
    Heeft hij zelfs/zelfs maar Syntactic Structures gelezen?

De Engelse variant van deze zinnen heeft steeds twee lezingen. In de ene lezing is Syntactic Structures een erg gemakkelijk boek dat iedere taalkundige geacht mag worden gelezen te hebben, maar in de andere lezing is het juist een moeilijk werkje, dat alleen door specialisten gekend wordt. Rooth beargumenteert dat de tweeduidigheid van zulke zinnen het gevolg is van een lexicale ambiguïteit. Hier tegenover staat een oudere theorie volgens welke het om een bereiksambiguïteit zou gaan. In deze zienswijze is er slechts één even dat evenwel ofwel klein bereik ofwel groot bereik kan hebben ten opzichte van de monotoon-dalende NPU-trigger (zie Horn 1969; Karttunen and Peters 1979; Kay 1990; Wilkinson 1993, 1996). Rooth brengt een o.i. doorslaggevend argument in tegen deze bereikshypothese, maar het zou te ver voeren om daar in dit verband verder op in te gaan. Wel kan opgemerkt worden dat Rooths standpunt ondersteund wordt door het bestaan in diverse talen van een speciale vorm voor de negatief-polaire variant van zelfs. Naast het Nederlandse ook maar/zelfs maar vinden we in het Duits auch nur, in het Spaans siquiera en in het Fins edes (König 1991). Merk op dat de Nederlandse parafrases gedisam-

[pagina 289]
[p. 289]

bigueerd worden door het onderscheid tussen zelfs en zelfs maar.Ga naar voetnoot4

Als we ook maar en zelfs maar opvatten als negatief-polaire tegenhangers van zelfs, dan zullen we ons vervolgens moeten afvragen wat de semantische functie van zelfs is. Zelfs is een focus-gevoelige uitdrukking die dient om de constituent in focus te contrasteren met mogelijke alternatieven. In een zin als (14a), waar het object Jan focus heeft, gaat het om een vergelijking van Jan met andere personen die in de context van belang zijn, voor wat betreft de eigenschap die ontstaat door de focusconstituent te vervangen door een variabele en daarover te abstraheren (zie (14b)). Het aldus ontstane predikaat zullen we het focus-frame noemen.

(14) a De kinderen hebben zelfs JAN uitgescholden.
  b λx[de kinderen hebben x uitgescholden]

Volgens de meest populaire opvatting kan de semantische functie van zelfs nu ongeveer als volgt omschreven worden (zie vooral Karttunen & Peters 1979; Rooth 1985). Zelfs voegt aan de zin de volgende twee presupposities toe: (i) behalve het element in focus is er nog een alternatief element waarop het focus-frame van toepassing is; en (ii) het is minder waarschijnlijk dat het focus-frame van toepassing is op het element in focus dan op een van de alternatieven. Of in ietwat geformaliseerde vorm (waarbij F het focus-frame is, α het element in focus en ≻ staat voor de relatie ‘is waarschijnlijker dan’):

(15) ∃x[x≠α & F(x)] & ∀x[x≠α → F(x)≻F(α)]

[pagina 290]
[p. 290]

Voor het geval van (14a) komt de presuppositie erop neer dat de kinderen behalve Jan nog iemand anders uitgescholden moeten hebben, en dat Jan de minste kans had om uitgescholden te worden van alle in de context aanwezige alternatieve personen. Merk op dat zelfs geen invloed heeft op de waarheidsvoorwaarden van de zin, d.w.z. (14a) is waar dan en slechts dan als de overeenkomstige zin zonder zelfs (De kinderen hebben Jan uitgescholden) waar is. De enige functie van zelfs is het introduceren van bovengenoemde presuppositie.

De focus van zelfs hoeft natuurlijk geen NP te zijn. Het kan ook gaan om een ander zinsdeel zoals het werkwoord. In (16) wordt hiervan een voorbeeld gegeven:

(16) a De kinderen hebben Jan zelfs UITGESCHOLDEN.
  b λX[de kinderen hebben Jan geX't]

Het focus-frame wordt weer gevormd met behulp van λ-abstractie, met dien verstande dat de variabele nu geen betrekking heeft op individuen, maar op handelingen. De door de context gegeven alternatieven zouden in dit geval bijvoorbeeld andere relevante acties kunnen zijn zoals lastig vallen, achternalopen, belachelijk maken, etc. Volgens Karttunen & Peters (1979) en Rooth (1985) heeft (16a) dan de presuppositie dat de kinderen Jan niet alleen hebben uitgescholden maar hem ook nog een van deze andere dingen hebben aangedaan, en bovendien dat uitschelden minder waarschijnlijk is dan alle alternatieve handelingen. Wat voor een gegeven zin in een bepaalde context de alternatieven zijn is natuurlijk sterk afhankelijk van allerlei niet-talige factoren, die wij hier verder buiten beschouwing laten.

Het zal duidelijk zijn dat er een nauwe verwantschap bestaat tussen deze semantiek voor zelfs en Fauconniers ideeën over pragmatische schalen. We kunnen de door focus geïntroduceerde alternatieven voorstellen als zijnde gerangschikt op een schaal volgens de mate van waarschijnlijkheid waarmee ze het focus-frame vervullen:

(17)

illustratie

Hierbij neemt ‘uitschelden’ als het minst waarschijnlijke alternatief de toppositie op de schaal in. De rol van Fauconniers open propositie wordt vervuld door het focusframe. Er zijn uiteraard ook verschillen tussen de twee benaderingen. Karttunen & Peters presenteren hun analyse in de vorm van een theorie over presuppositie, en zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in het verschaften van een compositionele semantiek in Montagoviaans kader. Bij Rooth gaat het er vooral om helderheid te verschaffen over de rol van focus in de semantiek. Dergelijke issues spelen bij Fauconnier hooguit impliciet een rol. Er is bovendien een verschil in de veronderstelde aard van de schaal. Volgens Fauconnier zijn de schalen geordend op basis van ‘pragmatische implicatie’, terwijl het bij Karttunen & Peters en Rooth gaat om een ordening in termen van waarschijnlijkheid. Op het eerste gezicht is het laatste misschien wat aantrekkelijker omdat het minder vaag lijkt, maar uit de literatuur zijn voorbeelden bekend waaruit blijkt dat waarschijnlijkheid niet in alle gevallen de

[pagina 291]
[p. 291]

juiste notie kan zijn (zie bijvoorbeeld Kay 1990). In het kader van dit artikel zijn deze verschillen tussen de twee benaderingen verder niet zo van belang.

Hoe passen de negatief-polaire tegenhangers van zelfs in de semantiek van Karttunen & Peters en Rooth? Rooth kent aan het negatief-polaire even in het Engels de volgende presuppositie toe: (i) behalve het element in focus is er nog een alternatief element waarop het focus-frame niet van toepassing is; en (ii) het is waarschijnlijker dat het focus-frame van toepassing is op het element in focus dan op een van de door de context gegeven alternatieven:

(18) ∃x[x≠α & F(x)] & ∀x[x≠α → F(α)≻F(x)]

Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van (19):

(19) Ik denk niet dat de kinderen Jan zelfs/ook maar hebben UITGESCHOLDEN.

De voorspelde presuppositie is dat er tenminste één alternatieve handeling X is (X ≠ ‘uitschelden’) zodanig dat de kinderen Jan niet hebben geX't, en dat voor alle alternatieve handelingen X (X ≠ ‘uitschelden’) geldt dat de propositie ‘de kinderen hebben Jan uitgescholden’ waarschijnlijker is dan ‘de kinderen hebben Jan geX't’. (19) is daarom het best te gebruiken in een context waar de alternatieven handelingen zijn die erger (en dus gewoonlijk minder waarschijnlijk) zijn dan uitschelden, zoals bijvoorbeeld spugen, slaan, en schoppen. Als we dit in een schaal tekenen komt uitschelden nu juist onderaan te staan (de positie van het meest waarschijnlijke alternatief). Dit komt natuurlijk overeen met Fauconniers observatie dat onder invloed van negatie (en andere NPU-triggers) de richting van de schaal wordt omgekeerd. Omdat (19) zegt dat de kinderen zelfs die meest waarschijnlijke handeling niet hebben verricht, zal men geneigd zijn te concluderen dat ze zich ook niet hebben schuldig gemaakt aan alle alternatieve handelingen (vgl. het corollarium bij Fauconniers schaal-principe).

Indien we ook maar/zelfs maar zien als negatief-polaire varianten van zelfs, rijst de vraag waarom het Nederlands hier kiest voor combinaties met maar. Deze keuze blijkt echter een voor de hand liggende te zijn, omdat maar, indien gebruikt als focuspartikel, zelf ook scalair van aard is (Foolen 1993). Er lijkt inderdaad een nauw verband te bestaan tussen scalariteit en polariteit. Zo kunnen niet alleen in het Nederlands maar ook in diverse andere talen, waaronder het Hindi en het Koreaans, NPU's gevormd worden door een scalair focus partikel te combineren met een indefmiete constituent (Lee & Horn 1994, Lahiri 1995). Hierbij zij echter opgemerkt dat er ook typen NPU's lijken te bestaan die niet scalair van aard zijn, waaronder het Engelse any en het Nederlandse wie dan ook (Rullmann 1996, contra Lee & Horn 1994).

5 De presuppositie van zelfs: absoluut of relatief?

Een belangrijk punt waarop de benadering van Fauconnier en Vandeweghe overeenkomt met die van Karttunen & Peters en Rooth, is de centrale rol die ze toekennen aan de eindpunten van schalen. Voor beide theorieën geldt dat zinnen als die in (20) vooronderstellen dat Jan van alle door de context geleverde alternatieven

[pagina 292]
[p. 292]

de minst, respectievelijk meest, waarschijnlijke persoon is om door Marie uitgenodigd te worden:Ga naar voetnoot5

(20) a Marie heeft zelfs JAN uitgenodigd.
  b Denk niet dat Marie zelfs JAN maar heeft uitgenodigd.

Nu kan men zich afvragen of deze aanname wel juist is. Kunnen er in (20a) geen personen in de context aanwezig zijn die nog minder kans maken op een uitnodiging van Marie dan Jan? Het is moeilijk deze vraag met zekerheid te beantwoorden omdat er hier nog een factor een rol speelt, namelijk de selectie van de alternatieven. Zoals bekend is het een cruciaal onderdeel van iedere theorie over focus dat de bepaling van de verzameling alternatieven grotendeels afhankelijk is van de context in de ruimste zin van het woord (zie bijv. Rooth 1985). Als iemand dus tegen de hierboven geschetste theorie over zelfs inbrengt dat (20a) uitstekend gebruikt kan worden als er iemand is die nog minder gauw een uitnodiging van Marie zal krijgen dan Jan, dan kan men deze kritiek altijd pareren door er op te wijzen dat die persoon in de gegeven context niet tot de relevante alternatieven gerekend hoeft te worden. Dit mag een wat flauw antwoord lijken, maar het staat buiten kijf dat de contextuele selectie van alternatieven een bestaand fenomeen is, wat het buitengewoon lastig maakt om theorieën over scalaire focus-partikels op dit punt te testen.

Er zijn echter wel degelijk gevallen waarbij het argument van contextuele selectie valt te weerleggen, of althans aanzienlijk minder plausibel te maken. Neem een voorbeeld zoals (21a), ontleend aan Kay (1990):

(21) a In dit toernooi hebben we zelfs de KWARTfinale bereikt.
  b Jan heeft één kind, en Piet heeft er zelfs TWEE.

Hoewel het bereiken van de halve finale en de finale minder waarschijnlijk is dan het bereiken van de kwartfinale, is het gebruik van zelfs in (21a) geen enkel probleem. De aanname dat de halve finale en de finale om de een of andere reden niet tot de alternatieven zou behoren is hier op zijn minst ad hoc te noemen. Hetzelfde geldt voor (21b). Er valt moeilijk een reden te bedenken waarom hogere aantallen dan twee opeens buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden.

Dergelijke voorbeelden zijn aanleiding om een wijziging aan te brengen in Karttunen & Peters semantiek voor zelfs. De presuppositie die door zelfs wordt geïntroduceerd zou zoiets kunnen zijn als het volgende: behalve het element in focus is er nog een alternatief element waarop het focus-frame van toepassing is en het is minder waarschijnlijk dat het focus-frame van toepassing is op het element in focus dan op dat alternatieve element:

(22) ∃x[x≠α & F(x) & F(x)≻F(α)]

Het element in focus hoeft nu dus niet meer bovenaan de schaal te liggen; er wordt

[pagina 293]
[p. 293]

alleen vereist dat het hoger ligt dan een ander element van de schaal waarop het focus-frame van toepassing is. In (21b) is dat bijvoorbeeld het getal één, dat in het eerste lid van de conjunctie genoemd wordt. In zekere zin kan men zeggen dat zelfs hier een anaforische functie heeft, omdat het het element in focus relateert aan een alternatief element dat eerder in de zin genoemd wordt (zie Heim (1992) voor argumenten dat het focus-partikel ook op vergelijkbare wijze anaforisch van aard is). In (21a) wordt dit alternatieve element niet expliciet in de zin aangeduid en moeten we aannemen dat het op de een of andere wijze door de talige of buiten-talige context geleverd wordt.

Om (22) te onderscheiden van de oorspronkelijke analyse van Karttunen & Peters, noemen we de presuppositie die zelfs volgens hen heeft ‘absoluut’ en de in (22) gegeven variatie erop ‘relatief’. Foolen (1993: 150) merkt op dat de focus van maar een alternatief aangeeft dat ‘relatief laag op de schaal ligt in vergelijking met kontekstueel relevante alternatieven’, zonder dat het een absoluut lage waarde hoeft te vertegenwoordigen. Ook hier wordt dus een relatieve interpretatie geprefereerd. Een relatieve analyse van zelfs is eerder voorgesteld door Kay (1990), die echter een heel ander soort theoretisch kader aanneemt dan de theorie omtrent presupposities waar Karttunen & Peters mee werken. Het laatste woord over de semantiek van zelfs is hiermee nog lang niet gezegd. Hoewel de absolute presuppositie van Karttunen & Peters blijkens (21a) en (b) duidelijk te sterk is, is de relatieve variant te zwak, hetgeen duidelijk wordt wanneer we de volgende twee zinnen in ogenschouw nemen:

(23) a De IJsselmeervogels hebben zelfs de derde ronde van het toernooi om de Amstel Cup gehaald.
  b Ajax heeft zelfs de derde ronde van het toernooi om de Amstel Cup gehaald.

Terwijl (23a) een heel gewone zin is, is er met (23b) iets vreemds aan de hand. Het gebruik van zelfs duidt er hier op dat de spreker het ongewoon of verrassend vindt dat Ajax de derde ronde haalt, wat in tegenspraak is met wat iedereen weet over het Nederlandse voetbal. Het gebruik van zelfs vooronderstelt dus wel degelijk dat de propositie in kwestie in absolute zin onwaarschijnlijk of verrassend is. Het zal echter niet eenvoudig zijn om dit vereiste op de een of andere manier te formaliseren of zelfs maar expliciet te formuleren. Voor een uitvoerig debat over o.a. dit punt zij verwezen naar Barker (1991), Berckmans (1993) en Francescotti (1995).

6 Verschillen tussen ook maar en zelfs maar

We hebben gezien dat de presuppositie geïntroduceerd door zelfs relatief kan zijn, m.a.w. dat zelfs niet altijd betrekking hoeft te hebben op het eindpunt van een schaal. Hoe gedragen de negatief-polaire tegenhangers van zelfs zich op dit punt? Het blijkt dat ook maar en zelfs maar precies in dit opzicht van elkaar verschillen. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende drie mogelijke antwoorden op de vraag in (24):

(24) Kan Jan vijf meter ver springen?
  a Ja. Ik denk dat hij zelfs ZES meter ver kan springen.

[pagina 294]
[p. 294]

  b Nee. Ik denk niet dat hij zelfs maar VIER meter ver kan springen.
  c ??Nee. Ik denk niet dat hij ook maar VIER meter ver kan springen.

Net zoals zelfs, blijkt zelfs maar geassocieerd te kunnen worden met een element dat niet op het uiteinde van de relevante schaal ligt. Zoals (24c) laat zien is dit voor ook maar niet goed mogelijk. Zelfs maar wordt hier anaforisch gebruikt; het geeft aan dat het element in focus vier meter scalair gerelateerd is aan het in de voorafgaande vraag genoemde element vijf meter.Ga naar voetnoot6 De geïntroduceerde presuppositie is niet dat het in absolute zin waarschijnlijk is dat iemand vier meter ver kan springen, doch slechts dat dit waarschijnlijker is dan dat iemand vijf meter ver kan springen. Zelfs maar en ook maar kunnen wel allebei betrekking hebben op het onderste punt van de schaal:

(25) a Ik denk niet dat hij zelfs maar EEN meter ver kan springen.
  b Ik denk niet dat hij ook maar EEN meter ver kan springen.

Op grond van deze data kunnen we de volgende hypothese formuleren:

 

Hypothese 3: Zelfs maar brengt een relatieve presuppositie met zich mee en ook maar een absolute, d.w.z. ook maar kan alleen betrekking hebben op het eindpunt van een schaal, terwijl dat voor zelfs maar niet noodzakelijk is.

 

M.a.w. terwijl ook maar de presuppositie in (18) met zich meebrengt, heeft zelfs maar die in (26):

(26) ∃x[x≠α & F(x) & F(α)≻F(x)]

In paragraaf 9 van dit artikel zullen we deze hypothese toetsen aan de distributie van ook maar en zelfs maar in geschreven Nederlands. Voordat we dit kunnen doen moeten we bepalen wat de empirische consequenties van de hypothese precies zijn. Dit is nog niet zo eenvoudig, om een aantal redenen. In de eerste plaats is het verschil tussen zelfs maar en ook maar eerder tendentieel dan absoluut. Zoals (25a) laat zien, kan zelfs maar prima geassocieerd worden met het eindpunt van een schaal, al zal in veel gevallen de voorkeur uitgaan naar de variant met ook maar omdat dat expliciet maakt dat de bewering een minimale representant betreft. Bovendien is het gebruik van ook maar in zinnen als (24c) weliswaar marginaal, maar ook weer niet volledig uitgesloten. Ten tweede is het begrip ‘eindpunt van een schaal’ nogal ongrijpbaar. In de meeste gevallen is helemaal niet objectief vast te stellen welke elementen er precies deel uitmaken van de schaal in kwestie noch wat de eindpunten ervan zijn. Doorgaans blijft het impliciet welke schaal de spreker in gedachten heeft. Gevallen zoals (24), waar het duidelijk is wat de relevante schaal is (namelijk afstanden), zijn tamelijk zeldzaam. Een schaal kan bovendien in een bepaalde context ad hoc

[pagina 295]
[p. 295]

geconstrueerd worden. Zo kan men in (27a) (een voorbeeld uit het corpus) een kaartje opvatten als de minimale vorm van contact per post, en in (27b) kan een sok gelden als het kleinste element op de schaal van kledingstukken. Zelfs wanneer het over getallen gaat hoeft één niet altijd het minimale element te zijn. In (27c) wordt twee woorden Spaans in een ietwat overdrachtelijke zin gebruikt om minimale kennis van deze taal aan te duiden.Ga naar voetnoot7

(27) a Aan niemand in Verrières heb je ook maar een kaartje geschreven (Hugo Claus, Suiker)
  b Hij vond dat hij geen nachtwaker nodig had, omdat er ‘zelfs nog nooit ook maar een sok van hem was gestolen.’ (NRC Handelsblad, april 1995)
  c En eigenlijk het ergste was dat de vrouw noch de moeder ook maar twee woorden Spaans sprak (...). (Hugo Claus, De dans van de reiger)

Omdat het begrip ‘eindpunt van een schaal’ zo sterk contextafhankelijk en impliciet is, zou men zich kunnen afvragen of de hierboven geformuleerde hypothese over het verschil tussen ook maar en zelfs maar überhaupt wel toetsbaar is. Precies in dit soort situaties kan corpusonderzoek zeer nuttig zijn, aangezien dat het bij uitstek mogelijk maakt om tendentiële verschillen in de distributie van lexicale items aan te tonen. Op grond van hypothese 3 kunnen we wel degelijk bepaalde verwachtingen uitspreken over het soort uitdrukkingen waarmee ook maar en zelfs maar bij voorkeur geassocieerd zullen zijn. Volgens de hypothese worden zinnen met ook maar gekenmerkt door de presuppositie dat de constituent in focus verwijst naar het eindpunt van een schaal. Omdat een presuppositie een aanname is die door zowel spreker als hoorder oncontroversieel moet zijn, of althans zonder veel moeite aanvaard moet kunnen worden, betekent dit dat datgene waar de focusconstituent van ook maar naar verwijst door de hoorder geaccepteerd moet kunnen worden als het eindpunt van een schaal. Dit zal eerder het geval zijn naarmate de associatie van de focusconstituent met het eindpunt van een schaal in sterkere mate conventioneel van aard is. Deze conventionalisering als scalair eindpunt is het sterkst bij definiete NP's met superlatieve adjectieven (de geringste belangstelling, het kleinste vermoeden), bij allerlei idiomatische minimizers (een snars, een vinger (uitsteken), enz.), bij NP's met de determinatoren één en enig, en bij onbepaalde voornaamwoorden zoals iets, iemand, en ergens.

Echter, als de focusconstituent niet geconventionaliseerd is als een scalair eindpunt houdt dit niet in dat de zin zonder meer voor de hoorder onacceptabel zal zijn. Het betekent alleen dat de hoorder bereid moet zijn om de geïntroduceerde pre-

[pagina 296]
[p. 296]

suppositie dat de focusconstituent het eindpunt van een schaal vertegenwoordigt te accepteren als (voor hem nieuw) achtergrondgegeven. In de literatuur over presuppositie wordt de term ‘accommodatie’ gebruikt voor dit proces, waarbij een door de spreker vooronderstelde presuppositie door de hoorder wordt aanvaard als deel van de achtergrondinformatie waarover spreker en hoorder het met elkaar eens zijn, hoewel het in feite om voor de hoorder nieuwe informatie gaat. Vanwege accommodatie kan ook maar ook gebruikt worden in combinatie met focusconstituenten die niet geconventionaliseerd zijn als scalaire eindpunten, bijvoorbeeld in gevallen zoals (27a,b). ‘Een sok’ is niet geconventionaliseerd als het eindpunt van een schaal (van kledingstukken gerangschikt naar waarde o.i.d.), maar in de context van een zin als (27b) zal de hoorder bereid zijn om de presuppositie te accommoderen dat ‘een sok’ hier als het minimale kledingstuk geldt. Ook maar kan op deze wijze door de spreker gebruikt worden als signaal om aan te geven dat de focusconstituent - mogelijk ad hoc - als scalair eindpunt dient te worden opgevat.

Een tussenpositie tussen gevallen zoals een zier (in hoge mate geconventionaliseerd als eindpunt) en een sok (niet of nauwelijks geconventionaliseerd als eindpunt) wordt ingenomen door maataanduidingen, zoals een minuut, een meter, etc. Deze maken weliswaar deel uit van sterk geconventionaliseerde schalen, maar of zij het eindpunt daarvan vertegenwoordigen is in hoge mate afhankelijk van de context. Immers, (bijna) iedere eenheid kan weer onderverdeeld worden in kleinere eenheden zonder dat er een absolute ondergrens bereikt wordt (bijv. een minuut, een seconde, een milliseconde,...). Ook maar kan nu gebruikt worden om aan te geven dat de spreker een bepaalde eenheid als relevante minimumwaarde in de gegeven context opvat. Vergelijk bijvoorbeeld (28a) met (28b):

(28) a Niemand heeft ook maar een minuut gewacht.
  b Niemand heeft ook maar een seconde gewacht.

Terwijl de spreker er in (28a) vanuit gaat dat de tijd die iemand wacht minimaal een minuut zal zijn, is de assumptie in (28b) dat de minimale wachttijd slechts een seconde is. Merk op dat hoewel de waarheidvoorwaarden van (28a) niet uitsluiten dat er mensen zijn die minder dan een minuut gewacht hebben, de zin vooronderstelt dat wachttijden van minder dan een minuut buiten beschouwing blijven. Dit in tegenstelling tot de zin Niemand heeft een minuut gewacht (zonder ook maar) die geen presupposities over een minimale wachttijd kent.

In tegenstelling tot ook maar brengt zelfs maar geen presuppositie met zich mee over het eindpunt-karakter van de focusconstituent. Daarom voorspellen we dat zelfs maar in de database naar verhouding vaker zal voorkomen bij uitdrukkingen die niet geconventionaliseerd zijn als eindpunt, zoals eigennamen en andere definiete NP's (uitgezonderd die met een superlatief adjectief en een kleine klasse definiete minimizers van het type de schijn en het begin (vgl. (10d,e)). We verwachten ook dat zelfs maar vaker zal voorkomen bij werkwoorden en andere predikaten. Weliswaar zijn er enkele werkwoorden (zoals aanraken en piekeren in (10g,h)) die opgevat kunnen worden als eindpunten, maar dit lijkt toch zeldzamer te zijn dan bij indefiniete NP's waar we een grote klasse van geconventionaliseerde minimizers vinden, en bovendien is het eindpunt-karakter bij deze werkwoorden veel minder uitgesproken dan bij nominale minimizers.

Samenvattend kunnen we van hypothese 3 de volgende empirisch toetsbare voorspelling afleiden:

[pagina 297]
[p. 297]

Hypothese 3a: Ook maar komt naar verhouding vaker voor in combinatie met focusconstituenten die geassocieerd zijn met geconventionaliseerde eindpunten van schalen (indefiniete voornaamwoorden zoals iets, iemand, etc., NP's met de determinatoren één en enig, idiomatische minimizers en NP's met superlatieve adjectieven); zelfs maar komt relatief vaker voor bij focusconstituenten die doorgaans niet verwijzen naar eindpunten (eigennamen en andere definiete NP's, werkwoorden en andere predikaten).

 

We benadrukken hier nogmaals dat we in onze database geen absolute verschillen verwachten aan te treffen tussen ook maar en zelfs maar, maar alleen statistische tendenties. Enerzijds is het zeker niet uitgesloten dat zelfs maar voorkomt bij geconventionaliseerde eindpunten (zoals in (25a)), omdat volgens hypothese 3 zelfs maar simpelweg neutraal is m.b.t tot de vraag of de focusconstituent al dan niet het eindpunt van een schaal vertegenwoordigt. Toch zal de spreker bij geconventionaliseerde eindpunten naar verwachting meestal bij voorkeur ook maar gebruiken om zo het vooronderstelde eindpunt-karakter van de focusconstituent te benadrukken. Anderzijds kan ook maar ook bij niet-geconventionaliseerde eindpunten gebruikt worden dankzij accommodatie. Alleen in gevallen zoals (24b) en (c) treffen we een tamelijk scherp contrast in acceptabiliteit aan, omdat de schaal van positive gehele getallen een vast minimum heeft (één) en er geen enkele reden lijkt te zijn om in deze context vier als eindpunt op te vatten. Hier kan zelfs accommodatie geen verandering in brengen.

Hypothese 3a sluit nauw aan bij enkele zijdelingse opmerkingen die Vandeweghe (1980-81:22) maakt in zijn artikel dat in hoofdzaak aan ook maar is gewijd:

Uit de praktijk van het taalgebruik blijkt weliswaar een zekere voorkeur voor ook maar naarmate de verbindingen meer geïdiomatiseerd zijn (bij vb. met SNARS, WOORD, e.d.m.), en anderzijds blijkt bij werkwoorden [...] zelfs maar meer voor te komen, maar dat belet niet dat men in de meerderheid van de gevallen van onderlinge verwisselbaarheid kan spreken.

Hij voegt hier in een voetnoot de volgende interessante observatie aan toe:

Er zijn nog wel andere, hier weinig ter zake doende, distributionele verschillen. Wanneer zelfs konnektief gebruikt is bij voorbeeld, is het moeilijk door ook te vervangen:
(a) Een pad, of zelfs maar/??ook maar een SPOOR is nergens te bekennen. (WFH p. 77)
(b)Ik kan er niet toe komen om op te staan of zelfs maar/??ook maar te gaan verZITten. (M'tH p. 81)
Dit geeft aan dat de partikelkombinaties zelfs maar en ook maar zeker niet als volledig ekwivalent mogen worden beschouwd. Aangezien we hier echter in de eerste plaats de ook maar-verbinding op het oog hebben, is de op zijn minst partiële onderlinge vervangbaarheid [van] ook/zelfs een gegeven.

Vandeweghes observatie dat zelfs maar de voorkeur krijgt in disjuncties is in overeenstemming met het veronderstelde relatieve karakter van deze uitdrukking (hypothese 3). Op zich is er niets minimaals aan de activiteit ‘verzitten’, maar het ligt dui-

[pagina 298]
[p. 298]

delijk lager op de schaal dan ‘opstaan’. In dergelijke gevallen heeft zelfs maar net als in (24b) een anaforisch karakter, in de zin dat het verwijst naar een ander, hoger op de schaal gelegen element, dat in het eerste lid van de disjunctie genoemd wordt.

Vandeweghes observatie is belangwekkend genoeg om haar in de vorm van een aparte hypothese vast te leggen:

 

Hypothese 3b: In het laatste lid van een disjunctie komt zelfs maar vaker voor dan ook maar.

 

In het vervolg van dit artikel zullen we de hypothesen die we tot nu toe geformuleerd hebben (ten dele op grond van bestaande literatuur) toetsen aan de hand van gegevens verkregen in onze corpusstudie. In paragraaf 8 bestuderen we de triggers die we aantreffen voor ook maar en zelfs maar (hypothese 1). Hypothese 3a (betreffende de aard van de focusconstituenten) zal in paragraaf 9 besproken worden en hypothese 3b (over het gebruik van ook maar en zelfs maar in disjuncties) komt in paragraaf 10 aan de orde. Bespreking van hypothese 2 (c-commando tussen trigger en ook maar/zelfs maar) stellen we uit tot paragraaf 11. In paragraaf 12 besteden we tenslotte nog enige aandacht aan het Duitse auch nur. Maar eerst geven we in paragraaf 7 een indruk van de manier waarop de database is opgebouwd en van de relatieve frequentie van ook maar en zelfs maar daarin.

7 Samenstelling van de database en de relatieve frequentie van ook maar en zelfs maar

Het corpusonderzoek heeft betrekking op een database van 2620 voorkomens van zelfs maar, ook maar, en enkele sporadische optredende varianten, nl. ook nog maar, maar (voorzover negatief-polair), zelfs, ook, ook slechts, zelfs slechts, zelfs nog maar, ook zelfs maar, en zelfs ook maar.Ga naar voetnoot8 Deze laatsten zullen in het vervolg grotendeels buiten beschouwing blijven; in de database gaat het om ongeveer 4% van de voorkomens. De database is samengesteld uit twee bronnen. Eén hiervan is de verzameling van voorkomens van NPU's die de tweede auteur in de loop der jaren heeft verzameld, deels afkomstig uit literaire werken uit de twintigste eeuw (en voor een klein deel ook uit eerdere periodes) en verder uit kranten en tijdschriften. De voorkomens van ook maar en zelfs maar uit Hoeksema's corpus vormen meer dan de helft van de voor dit artikel gebruikte database (1611) voorkomens). De rest (926 voorkomens) is afkomstig uit drie elektronische tekstcorpora verzameld en toegankelijk gemaakt door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) te Leiden, het 5 miljoen woorden corpus, het 27 miljoen woorden corpus en het 38 miljoen woorden corpus. Het eerste is samengesteld uit een aantal bronnen zoals kranten (NRC

[pagina 299]
[p. 299]

Handelblad), tijdschriften, en het NOS-journaal. Het tweede bestaat geheel uit teksten uit NRC Handelblad, en het derde bevat onder meer veel regionale krantenteksten (Meppeler Courant, De Standaard), diverse maandbladen, zoals Playboy en Onze Taal, en een aantal boekteksten. Bij de selectie van de gegevens voor de database is eerst elektronisch gezocht op alle voorkomens van de sequenties zelfs maar en ook maar, waarna met de hand alle voorkomens zijn verwijderd waarbij het niet om negatief-polair zelfs/ook maar ging (zoals in Ik ben ook maar een mens en Jan heeft niet veel kinderen en Piet heeft er ook maar één). Omdat er een kleine overlap bestaat tussen het 5 en het 27 miljoen woorden corpus, zijn alle doublures uit het bestand verwijderd.

De gegevens verzameld door Hoeksema zijn in één database samengevoegd met die uit de INL-corpora, omdat ze in grote lijnen dezelfde distributie van ook maar en zelfs maar te zien geven. In het vervolg geven we daarom alleen de resultaten voor de database als geheel. Het enige interessante verschil tussen Hoeksema's verzameling en de INL-corpora betreft de onderlinge verhouding tussen voorkomens van ook maar en zelfs maar. Terwijl in de INL-corpora ook maar ongeveer drie keer zo vaak voorkomt als zelfs maar, is deze verhouding in Hoeksema's verzameling ongeveer 4:1 (zie tabel 1). Dit is een klein, maar significant verschil.

Tabel 1
Percentage voorkomens van ook maar en zelfs maar, uitgesplitst naar bron

bron aantal ook maar zelfs maar
INL corpora 926 76% 24%
overig 1611 81% 19%
totaal 2537 79% 21%

Wat is de oorzaak van dit verschil? Het zou kunnen dat ook maar in literair proza naar verhouding vaker voorkomt dan in journalistieke teksten. Ook is het mogelijk dat er een diachrone verschuiving in de verhouding tussen ook maar en zelfs maar is opgetreden, aangezien de teksten die Hoeksema gebruikt heeft vaak wat ouder zijn.

Van een significant verschil tussen literaire en journalistieke teksten is ons bij nader onderzoek niets gebleken. Sommige literaire auteurs blijken spaarzame zelfs maar-gebruikers, zoals bijvoorbeeld Simon Vestdijk, Hugo Claus en Louis Paul Boon, terwijl anderen, zoals Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch en Frits van Oostrom, een verhouding tussen ook maar en zelfs maar van ongeveer 2 op 1 laten zien, die nog hoger is dan wat we vonden in de INL-corpora. Een verschil tussen Vestdijk, Claus, Boon en de andere drie auteurs is hun herkomst: Vestdijk is afkomstig uit Friesland, Claus en Boon uit Vlaanderen, de overige drie uit Holland. Het kan natuurlijk zijn, dat dit alles berust op toeval. Bekijken we echter met deze observatie in het achterhoofd opnieuw ons kranten-materiaal, dan valt op, dat hoge zelfs maar-percentages voorbehouden zijn aan kranten uit het westen. Noordelijke en oostelijke kranten scoren duidelijk lager, zoals blijkt uit onze gegevens voor het Nieuwsblad van het Noorden, de Meppeler Courant, De Standaard (gegevens van de laatste twee kranten afkomstig uit het 38-miljoen woorden corpus van het INL), en

[pagina 300]
[p. 300]

De Limburger (gegevens uit het INL-corpus op de CD-ROM van het European Corpus InitiativeGa naar voetnoot9).

Tabel 2
Gegevens van enkele kranten

krant N (ook maar + zelfs maar) % zelfs maar
NRC Handels blad 616 27%
Trouw 100 28%
Nieuwsblad van het Noorden 63 16%
De Limburger 36 0%
De Standaard 36 14%
Meppeler Courant 115 12%

Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat het gebruik van zelfs maar een Hollandse innovatie is, die zich eerst nu vanuit het Westen in de overige delen van het taalgebied aan het inburgeren is. Deze hypothese sluit goed aan bij de observatie dat het Duits het onderscheid tussen ook maar en zelfs maar niet kent, en uitsluitend opereert met auch nur. Daarbij valt op, dat in het Duits auch nur vaak gebruikt wordt op een wijze, waarvoor sprekers van het Nederlands zelf maar zouden prefereren (zie paragraaf 12).

8 Triggers

Het eerste deelonderzoek naar de distributie van ook maar en zelfs maar betreft de triggers waardoor deze NPU's gelicentieerd worden. De belangrijkste resultaten zijn weergegeven in Tabel 3:

Tabel 3
Triggers van ook maar en zelfs maar

omgeving ook maar (N=2009) zelfs maar (N=528)
conditionele bijzin 11% 7%
bereik van geen 9% 12%
bereik van n-woord 15% 12%
bereik van negatie 11% 21%
complement van negatief predikaat 10% 14%
restrictie van universele kwantor 7% 1%
voor(dat)-bijzin 4% 4%
vraag 5% 5%
zonder-bijzin 23% 12%
overig 5% 13%

[pagina 301]
[p. 301]

Onder de triggers voor ook maar en zelfs maar vinden we vrijwel alle uit de literatuur bekende klassen van NPU-triggers, zij het dat sommige vrij spaarzaam vertegenwoordigd blijken, zoals comparatiefzinnen en restricties bij superlatieven, twee categorieën die bij het Engelse any of ever juist wel een belangrijk aandeel in de distributie hebben. In bovenstaande tabel vallen deze twee categorieën onder de rubriek ‘overig’. Uit eerder onderzoek (Hoeksema 1996) is echter reeds bekend dat er tussen individuele NPU's nogal wat verschillen blijken te bestaan in de verdeling over de verschillende soorten triggers. Diverse typen NPU blijken in dit opzicht hun eigen karakteristieke profiel te hebben. Als we ook maar vergelijken met zelfs maar zien we naast sterke overeenkomsten enkele opvallende verschillen. De twee uitdrukkingen komen ongeveer in dezelfde mate voor in conditionele zinnen en vragen, in het bereik van geen en zgn. n-woorden (d.w.z. niets, niemand, nooit, nergens, etc.), en in het complement van een negatief predikaat. Ook maar wordt echter naar verhouding vaker getriggerd door universele kwantoren en zonder, terwijl zelfs maar juist meer lijkt voor te komen in combinatie met niet. Waar deze verschillen aan toe te schrijven zijn is niet altijd duidelijk. In het geval van niet wijzen we op het sterke effect van disjunctie. Zoals in voetnoot 5 al werd opgemerkt kan negatie niet onmiddellijk links van ook maar of zelfs maar voorkomen, maar zelfs maar is wel acceptabel in het rechterlid van een disjunctie direct na niet. Omdat disjuncties bij uitstek het domein vormen van zelfs maar (zie paragraaf 10), kunnen we hierdoor het verschil met ook maar verklaren. (De 10% voorkomens van ook maar met negatie moeten op rekening van negatie in hogere deelzinnen, of van negatie in dezelfde deelzin maar met tussenliggend materiaal worden gezet.)

Aan de hand van de database kunnen we de stelling van Zwarts (1981, 1986) en Van der Wouden (1994, 1997) toetsen dat ook maar inderdaad alleen maar door anti-additieve triggers gelicentieerd kan worden, en of zelfs maar zich in dat opzicht anders gedraagt (hypothese 1). In de database bevinden zich een klein aantal gevallen waarin ook maar een trigger heeft die door Van der Wouden (1994) geclassificeerd wordt als monotoon dalend maar niet anti-additief. Het gaat om 2 gevallen met weinig als de trigger en 4 met nauwelijks:

(29) a Terwijl de dissidenten weinig kans hebben op ook maar één handtekening van een gedelegeerde, kan de activist Tung Zheng (..) rekenen op meer politieke steun. (Trouw, 6 maart 1995)
  b Weinigen willen stand houden of ook maar het gerucht van zijn komst afwachten. (J.R.R. Tolkien, In de ban van de ring, deel 3, in vertaling)
  c Hij kon nauwelijks ook maar iets van zijn aandacht missen. (H.W. van Eemlandt, Dood in de schemer)
  d (..) waarbij hij er nauwelijks blijk van gaf ook maar iets vreemds en ongewoons meegemaakt te hebben. (Jan Donkers, Tot hier en niet verder)
  e Het is toch nauwelijks voorstelbaar dat journalisten die op grond van zo'n ‘promotie-zaak’ een negatief oordeel van de raad aan de broek krijgen zich daaraan ook maar iets gelegen zouden laten liggen. (NRC Handelblad, april 1994)
  f Het is voor een 4e, 5e of 6e dan nauwelijks mogelijk om ook maar zijn eerste tien zetten foutloos te spelen. (Go 19-6, 1982, p. 10)

[pagina 302]
[p. 302]

Voor zelfs maar vinden we iets meer gevallen, met een grotere verscheidenheid aan niet-anti-additieve triggers: weinig (7 maal), zelden (4), niet iedere (3), niet altijd (2), en nauwelijks (2). Hier volgen enkele voorbeelden:

(30) a Er is daarom weinig reden waarom de Duitse bondskanselier bij een plechtigheid van deze aard aanwezig zou moeten of zelfs maar willen zijn. (NRC Handelsblad, mei 1994)
  b Er zijn honderden goedbedoelende internationale bureaus, elk met eigen prioriteiten die zelden samenwerken of zelfs maar contact onderhouden (NRC Handelsblad, 1993)
  c (...) niet ieder mens heeft behoefte zijn vrijheid te gebruiken of er zelfs maar over na te denken. (Hans Warren, Geheim Dagboek, 6e deel, 1956-1957, 10)
  d Bovendien worden die in de regel door leerlingen beheerd, wat niet altijd bijdraagt tot een correcte bejegening of zelfs maar aanwezigheid. (NRC Handelsblad, januari 1995)

Het lijkt er op dat de claim van Zwarts c.s. dat ook maar uitsluitend bij anti-additieve triggers zou kunnen voorkomen te sterk is, hoewel bij benadering correct. Bij sommige tegenvoorbeelden moet er rekening mee worden gehouden dat de auteur geen onderscheid maakt tussen ook maar en zelf maar, en ook maar gebruikt in omstandigheden waaronder voor de meeste sprekers zelfs maar de voorkeur geniet. Zelfs maar is immers duidelijk iets vrijer, zeker wanneer we rekening houden met het feit dat zelfs maar veel minder vaak voorkomt dan ook maar. De verschillen in gevoeligheid voor anti-additiviteit tussen ook maar (6 uitzonderingen op 2009 voorkomens) en zelfs maar (18 op 528 voorkomens) zijn statistisch zeer significant (χ2 = 43, p < 0.001).

Interessant zijn verder een aantal voorkomens van ook maar en zelfs maar in finale om-zinnen, een type voorkomen dat voorzover wij weten in de literatuur verwaarloosd is. We troffen onder meer de volgende gevallen aan:

(31) a Uiteindelijk, het wekkertje vlak voor zijn ogen heen en weer draaiend om ook maar het minste beetje licht op te vangen, onderscheidt hij de wijzers. (Hermine Landvreugd, Het zilveren theeëi, p. 79)
  b Om ook maar iets van de uitstraling van een meesterwerk te voelen was een bedevaart vereist. (Martin Brill en Dirk van Weelden, Arbeidsvitaminen, p. 416)
  c Overigens weet Katja, die met haar vader regelmatig een ezelsnummer in het circus verzorgt, dat ze anno 1994 heel wat meer moet presteren om ook maar in de buurt van haar moeders prestaties te kunnen komen. (INL 5 miljoen woorden corpus)
  d Om zelfs maar een idee te krijgen van welke objecten onder deze wet vallen, moesten we de hele collectie opnieuw bekijken. (INL 27 miljoen woorden corpus)

Een potentiële verklaring is dat finale om-zinnen beschouwd kunnen worden als een subtype van conditionele bijzinnen, zoals bekend een trigger voor NPU's. Zo kan (31b) geparafraseerd worden als Als men ook maar iets van de uitstraling van een mees-

[pagina 303]
[p. 303]

terwerk wilde voelen, was een bedevaart een vereiste. Een dergelijke parafrase ligt echter niet altijd direct voor de hand (zie bijvoorbeeld (31a)). Een andere relevante observatie is dat finale zinnen nonveridicaal zijn, en daarom wellicht passende omgevingen voor ook maar en zelfs maar vormen, getuige hetgeen in Zwarts (1995) en Giannakidou (1997) wordt opgemerkt voor diverse polaire uitdrukkingen. Nonveridicaal betekent in dit verband slechts, dat de waarheid van de zinnen door hun omgeving niet gegarandeerd wordt. Als iemand zijn best doet om kampioen te worden, is het niet gezegd dat hij kampioen wordt. In dit opzicht lijken finale bijzinnen op vraagzinnen, conditionele zinnen, zinnen in het bereik van negatie, en andere bekende omgevingen van polaire uitdrukkingen.

Andere voorbeelden van uitdrukkingen in niet-veridicale contexten zijn:

(32) a Wij blijven aldoor hopen dat de tsaar ook maar de geringste concessie zou doen aan het volk. (De Volkskrant, 3-4-1993)
  b Ik zou willen, dat er zelfs maar een streepje van waarheid in zat (Trouw, 28-12-1996)
  c Een dichter las vóór zijn epos, verheerlijkend een Romein van aanzien - tuk om meerdere verheerlijking te dichten voor geld, of zelfs maar voor een gastmaal. (Louis Couperus, De Berg van Licht, 135-6)

Overigens merken we op dat dergelijke voorkomens uiterst zeldzaam zijn, en dat een karakterisering van de omgevingen waarin ook maar en zelfs maar kunnen voorkomen in termen van deze zeer algemene en weinig restrictieve notie niet in staat is te verklaren waarom voorkomens binnen de klassieke negatieve omgevingen veruit in de meerderheid zijn. Ze zijn wellicht een teken dat de negatieve polariteit van ook maar en zelfs maar niet volledig gegrammaticaliseerd is, of niet in ieders grammatica even strikt gehandhaafd wordt. Overigens is ons keer op keer gebleken, dat er vrijwel geen negatief-polaire uitdrukkingen zijn, waarvoor uitgebreid corpusonderzoek niet een aantal positieve voorkomens aan het licht brengt (zie o.m. Hoeksema 1994).

Ook bij deze nonveridicale omgevingen zien we een duidelijk verschil tussen ook maar en zelfs maar: we vonden slechts 4 voorkomens van ook maar in positieve nonveridicale omgevingen, tegenover 9 voorkomens van zelfs maar, hetgeen neerkomt op 2 promille van alle ook maar-voorkomens versus 2 procent van alle zelfs maar-voorkomens.

9 Focusconstituenten

Een belangrijk deel van het onderzoek betreft de verschillende soorten constituenten die het focus-element kunnen zijn waarmee ook maar respectievelijk zelfs maar geassocieerd is (hypothese 3). Hiertoe is voor ieder voorkomen van deze uitdrukkingen in de database vastgesteld wat de bijbehorende focusconstituent is. Het voornaamste criterium hierbij was klemtoon. De constituent waarop klemtoon viel bij de meest natuurlijke uitspraak van de zin werd steeds als focus beschouwd, waarbij informatie uit de rest van de zin en ‘kennis van de wereld’ een doorslaggevende rol konden spelen. Slechts in een relatief klein aantal gevallen was het niet onmiddellijk duidelijk wat de focusconstituent was, of kon meer dan een constituent focus hebben. In Tabel 4 is te zien hoe voor ook maar en zelfs maar de focusconstituenten

[pagina 304]
[p. 304]

verdeeld zijn over de verschillende klassen die we hebben onderscheiden.

Bij het maken van Tabel 4 hebben we gebruik gemaakt van de volgende conventies. We rekenden tot de klasse van predikaten niet alleen werkwoorden en werkwoordsclusters, maar ook het naamwoordelijk deel van het gezegde en ‘secondaire predikaten’. In sommige gevallen was het niet duidelijk of het werkwoord dan wel een object, PP of adverbium als focus beschouwd moest worden. In die gevallen zijn, enigszins arbitrair, de volgende criteria gehanteerd. Wanneer ook maar/zelfs maar onmiddellijk aan het werkwoord vooraf ging, is steeds aangenomen dat dat de focusconstituent was, ook wanneer er nog een PP of S op volgde (t.g.v. ‘extrapositie’). Wanneer een andere element tussen ook maar/zelfs maar en het werkwoord stond werd aangenomen dat de focus lag op de constituent onmiddellijk rechts van ook maar/zelfs maar, tenzij het ging om een vaste idiomatische contructie of een ‘light verb’ combinatie (bijv. de maat slaan of in bedwang houden). Deze, overigens schaarse, gevallen werden als (complexe) predikaten opgevat. Hiervan uitgezonderd werden weer de gevallen waarin het om een idioom met een NP-minimizer ging, zoals een vinger (uitsteken), die tot de klasse een + N werden gerekend. Bij de classificatie van focusconstituenten zijn we verder als volgt te werk gegaan. Een NP werd alleen tot de klasse één (+ N) gerekend, wanneer er daadwerkelijk een of twee accenten op de e's stonden of wanneer het absoluut onmogelijk was om de klinker als een sjwa op te vatten (zoals in ook maar een maal). In alle andere gevallen werd een NP met determinator een (zonder accent) gerekend tot de categorie een + N, hoewel het zinsverband in sommige gevallen ook toestond dat de klemtoon op een lag. Iedere NP die begon met enig of enigerlei werd gerekend tot de categorie enig/enigerlei, en iedere NP met als determiner een enkel(e), één enkel(e), of enkele werd ingedeeld bij de klasse (een) enkel(e) (deze groep bleek zo klein te zijn dat zij in Tabel 4 is ingedeeld bij categorie ‘overig’). Tot de categorie superlatief zijn gerekend alle NP's waarvan het nomen voorafgegaan werd door de overtreffende trap van een adjectief. Indefiniete NP's die bestonden uit alleen een nomen zijn ingedeeld bij de klasse kale N. Bij alle NP's werden attributieve adjectieven buiten beschouwing gelaten (behalve superlatieven), tenzij uit het zinsverband bleek dat juist zij klemtoon hadden. Voor dergelijke gevallen was de categorie adjectief gereserveerd, die in Tabel 4 onder ‘overig’ valt. Preposities zijn vrijwel nooit de focus van ook/zelfs maar, en wanneer ook maar of zelfs maar gevolgd werd door een PP werd de daarin bevatte NP als focus beschouwd, tenzij het om een vaste adverbiale uitdrukking als bij benadering ging, die tot de klasse adverbiaal werd gerekend.

Het meest in het oog springende verschil is dat zelfs maar naar verhouding veel vaker voorkomt in combinatie met predikaten, waartoe we behalve werkwoorden en clusters van werkwoorden ook het naamwoordelijk deel van het gezegde en zgn. ‘secondaire predikaten’ rekenen. Dit is in overeenstemming met hypothese 3a. Ook enkele andere voorspellingen worden bevestigd. Ook maar komt inderdaad naar verhouding vaker voor bij NP's met een determinator één of enig(erlei), bij iets en in mindere mate bij iemand (al is dit laatste waarschijnlijk niet statistisch significant), en bij superlatieven. Aangezien dit allemaal NP's zijn die typisch het minimale element van een schaal aanduiden, bevestigt dit hypothese 3a. Zoals verwacht komt zelfs maar daarentegen juist weer vaker voor bij definiete NP's. Op enkele interessante categorieën gaan we hier verder wat meer in detail in.

[pagina 305]
[p. 305]

Tabel 4
Focusconstituenten bij ook maar en zelfs maar

focus ook maar (N=2009) zelfs maar (N=528)
adverbiaal 15% 6%
definiete NP 1% 9%
één (+ N) 17% 2%
een + N 24% 19%
enig(erlei) + N 6% 0%
iemand 2% 0%
iets 15% 0%
kale N 0% 4%
superlatief 9% 3%
predikaat 9% 50%
overig 2% 6%

Een + N

 

Hoewel uit Tabel 4 blijkt dat deze categorie naar verhouding even vaak voorkomt bij ook maar als bij zelfs maar, kunnen we binnen deze klasse nog een interessant onderscheid maken, afhankelijk van het type van het zelfstandig naamwoord. We hebben de NP's in deze categorie onderverdeeld in twee groepen: minimizers en niet-minimizers. Tot de minimizers hebben we al die NP's gerekend die op de een of andere manier verwijzen naar het eindpunt van een schaal, ofwel omdat ze als zodanig geconventionaliseerd zijn (inclusief maataanduidingen), ofwel omdat uit de gegeven context blijkt dat ze als scalair eindpunt opgevat worden. Tot de omvangrijke eerste groep behoren gevallen zoals die in (33); de tweede categorie, die veel kleiner is, omvat o.a. de voorbeelden in (34):

(33) a Fitzerrald (...) bedreigde iedereen met kielhalen die haar ook maar een duimbreed te na kwam. (Simon Vestdijk, Puriteinen en piraten)
  b Nergens was ook maar een spikkeltje vuil of een voorwerp dat niet op zijn plaats stond te zien. (NRC Handelsblad, mei 1994)
  c Hij beweegt zich op Hillenius' vakgebied zonder ook maar een schaduw van diens wijsheid.
(34) a Wanneer Lufthansa zelfs maar een schroef koopt van Dasa, wordt zo'n transactie al in dollars gefactureerd. (NRC Handelsblad, april 1995)
  b Malewitsj was van origine een Pool en de Poolse erfgenamen vinden het een schande dat geen enkel Pools museum ook maar een schetsje van hem bezit. (NRC Handelsblad, februari 1994)
  c Hij was in 1989 afdelingsbestuurslid en raadslid toen zijn partij - ‘zonder dat ik ook maar een briefje kreeg’ - opging in GroenLinks. (NRC Handelsblad, april 1994)

Ter vergelijking geven we hier ook nog enige gevallen die we tot de categorie een + niet-minimizer gerekend hebben:

[pagina 306]
[p. 306]

(35) a Niet iedere schaakgrootmeester groeit uit tot een wereldkampioen of zelfs maar tot een geducht toernooischaker. (NRC Handelsblad, maart 1995)
  b Maar jullie vonden het jarenlang nooit nodig zelfs maar een medewerker ‘etnische minderheden’ in dienst te nemen (NRC Handelsblad, april 1994)
  c Een dichter las vóor zijn epos, verheerlijkend een Romein van aanzien - tuk om meerdere verheerlijking te dichten voor geld, of zelfs maar voor een gastmaal. (Louis Couperus, De berg van licht)
  d Overigens moet iemand maar eens proberen om na een hartinfarct of zelfs ‘maar’ na een hernia een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. (NRC Handelsblad, november 1994)

Het blijkt dat wanneer het nomen een minimizer is meestal ook maar wordt gebruikt; bij niet-minimizers komen ook maar en zelfs maar ongeveer even vaak voor. Deze vrij sterke differentiatie is zichtbaar gemaakt in Tabel 5.

Tabel 5
Gebruik van ook maar en zelfs maar in combinatie met een focusconstituent een + N, uitgesplitst naar minimizers en niet-minimizers

een + minimizer (N=428) een + niet-minimizer (N=114)
ook maar 91% 50%
zelfs maar 9% 50%

Deze percentages moeten als een niet meer dan hoogst globale aanduiding gezien worden, omdat het onmogelijk is om de grens tussen minimizers en niet-minimizers precies af te bakenen, en deze indeling dus altijd in vrij hoge mate arbitrair zal blijven. Ongetwijfeld had een andere onderzoeker sommige gevallen anders kunnen indelen. De tendens die zichtbaar is in Tabel 5 is echter onmiskenbaar aanwezig, temeer daar het aantal twijfelgevallen zoals (34) erg klein is in vergelijking met het aantal geconventionaliseerde minimizers zoals die in (33).

Wat opvalt is dat bij de niet-minimizers toch nog in de helft van de gevallen ook maar gebruikt wordt. Dit lijkt wellicht in tegenspraak met hypothese 3a die zegt dat zelfs maar naar verhouding vaker voorkomt bij uitdrukkingen die niet geconventionaliseerd zijn als scalaire eindpunten. Hierbij kunnen twee kanttekeningen gemaakt worden. Ten eerste komt in de database als geheel ook maar ongeveer vier keer zo vaak voor als zelfs maar. Bij focusconstituenten van de vorm een + niet-minimizer zien we dus een duidelijke verschuiving ten gunste van zelfs maar. Ten tweede hebben we een aantal gevallen bij de categorie een + niet-minimizer gerekend, die het meest natuurlijk zijn wanneer de klemtoon op een wordt gelegd, en dus wellicht beter aan de categorie één (+ N) zouden kunnen worden toegekend (maar om onze indelingscriteria wat betreft klemtoon zo objectief mogelijk te houden hebben we dat niet gedaan). Hier zijn enkele voorbeelden:

(36) a Dacht je dat er ook maar een galeriehouder is die werk wil exposeren van iemand zoals ik? (Tessa de Loo, Isabelle)

[pagina 307]
[p. 307]

  b Zodra ook maar een centrale bank dollars begint te spuien, zakt de dollarnotering gevoelig. (Vrij Nederland, 24 december 1994)
  c Maar zou er toen ook maar een tienjarig jongetje 's nachts hebben gedroomd hoe hij in dat shirt bij de Europese titelstrijd van het jaar 2000 de winnende treffer maakte? (NRC Handelsblad, juni 1994)

Predikaten

Hoewel zelfs maar naar verhouding vaker voorkomt bij predikaten, wordt in de database toch nog bij 40% van de predikaten ook maar gebruikt, zoals getoond wordt in Tabel 6.

Tabel 6
Gebruik van ook maar en zelfs maar als de focusconstituent een predikaat is (N=443)

ook maar 40%
zelfs maar 60%

Sommige predikaten zouden we als minimizer op kunnen vatten, bijv. werkwoorden zoals aanraken, vermoeden, horen, en lijken. Het gaat hierbij respectievelijk om minimale vormen van fysiek contact, kennis, waarneming en realiteit. Enkele voorbeelden zijn gegeven in (37a-d). Verder zijn er een paar (semi) negatief-polaire werkwoorden zoals zwemen en reppen (zie (37e-f)).

(37) a De bond moet iedere speler die een scheidsrechter ook maar aanraakt meteen voor vijf jaar schorsen. (NRC Handelsblad, februari 1995)
  b Niemand zou ook maar kunnen vermoeden wat er aan de hand was. (Robin Cook, Narcose, vert. Marielle Snel)
  c ‘Broertje! Beate!’ schreeuwde ik zonder mijn eigen stem te herkennen of ook maar te horen. (Thomas Roosenboom, De mensen thuis)
  d Democratische zegslieden wezen erop dat als de uitslag van het hele proces van tevoren vaststaat - of zelfs maar lijkt vast te staan - dit kan leiden tot stappen in het Congres om het verbod op homoseksuelen in uniform wettelijk vast te leggen. (NRC Handelsblad, 1993)
  e Offermans geeft in Openluchtconcert blijk van een diepe afkeer van alles wat ook maar zweemt naar het bovennatuurlijke. (NRC Handelsblad, 21 juni 1991)
  f In geen enkel Nederlands boek wordt over dit onderwerp ook maar gerept (..). (NRC Handelsblad, 11 oktober 1994)

Bij de meerderheid van de predikaten ligt een interpretatie als laagste punt van een schaal echter niet voor de hand; in dergelijke gevallen vinden we meestal zelfs maar.

(38) a De draaiende pilaar van water stuift op ons af en voor we zelfs maar kunnen schreeuwen, wordt ons hele schip door die hoos omhoog gezogen. (Willy van der Heide, Avonturen in de Stille Zuidzee)

[pagina 308]
[p. 308]

  b Ik geeft dit gesprek niet weer omdat het zo verhelderend zou zijn, of zelfs maar politiek intelligent. (Cees Nooteboom, Berlijnse notities)
  c Ook is uit gedetailleerd onderzoek gebleken dat vissen abrupt rechtsomkeert kunnen maken zonder zelfs maar vaart te minderen (...).
    (NRC Handelsblod, februari 1995)
  d Niet om het publiek gevangen te nemen of zelfs maar te choqueren.
    (NRC Handelsblad, april 1994).
  e Het is een criterium dat te veel onbetwijfelbare grootheden elimineert, en met te veel onbenullen blijft zitten om zelfs maar bruikbaar te kunnen zijn. (Rudy Kousbroek, Anathema's 1)
  f Het lukte me niet om haar te complimenteren, of zelfs maar gerust te stellen. (Willem Jan Otten, De wijde blik)

We hebben er echter van afgezien bij de categorie predikaten afzonderlijke tellingen te verrichten voor minimizers en niet-minimizers omdat dit onderscheid nog veel moeilijker te maken is dan bij de nomina, en omdat het aantal geconventionaliseerde minimizers en NPU's in deze categorie zoveel kleiner is.

Adverbiaal

In deze categorie zien we weer hetzelfde patroon. Ook maar komt vooral voor bij een klein aantal bijwoorden en vaste bijwoordelijke uitdrukkingen die doorgaans als eindpunt van een schaal worden opgevat, zoals bij benadering, in de (verste) verte, in de buurt, enigszins, even, en ergens. De database telt diverse voorkomens van dergelijke uitdrukkingen, waarvan we hier twee voorbeelden geven:

(39) a Hij hield ervan iets op te bouwen namelijk en niets van deze stoere taal was ook maar enigszins ironisch bedoeld.
  b (...) zij zouden er nog niet in slagen den tekst ook maar bij benadering juist te accentueeren. (Jac. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche Taal, deel 1)

Zelfs maar wordt daarentegen vooral gebruikt bij adverbia die bezwaarlijk als minimizer kunnen worden beschouwd:

(40) a En toen onlangs onze krijgsmacht eindelijk weer van zich liet horen door het laatste bos in Nederland in brand te schieten, toen was de praktijk van de BB dan ook dat niet één van de bevolkingsbeschermers zelfs maar telefonisch bereikbaar was.
  b Terugkijkend op de periode, waar ik nu over schrijf, kan ik niet zeggen, dat hij haar met liefde, of zelfs maar met opvallend respect behandelde. (Hella S. Haasse, Oeroeg)

Definiete NP's

Zoals verwacht heeft in deze categorie zelfs maar de overhand. In een klein aantal gevallen kunnen we weer van minimizers spreken (zie (41)), maar doorgaans is dit niet het geval (zie (42)). Merk op dat in deze laatste gevallen vervanging van zelfs

[pagina 309]
[p. 309]

maar door ook maar doorgaans weinig acceptabele resultaten oplevert.

(41) a Zonder zelfs maar de schijn op te wekken dat hij reageert op kritiek, herhaalt Manhave in zijn inleiding dat hij aanvullingen en verbeteringen heeft aan-gebracht. (Ewoud Sanders, ‘Elke bladzijde krioelt van onzin’, Trefwoord 9)
  b Niet dat de Groningse initiatiefnemers ook maar de illusie hadden dat men hier een soortgelijke ontwikkeling op gang zou kunnen brengen. (Groninger Gezinsbode, 25 september 1991)
(42) a Een schat van een man, maar hij had nog nooit van zijn leven een pyramide, Maori, eskimo, papoea of zelfs maar de Sint Bavo kerk in Haarlem gezien. (W.F. Hermans, Onder professoren)
  b Volwassen mensen, wier geliefde kinderboeken niet zijn geschreven door Nienke van Hichtum of J.B. Schuil, noch door Cissy van Marxveldt of zelfs maar An Rutgers van der Loef, maar door pijnlijke hedendaagse figuren als Jan Terlouw. (NRC Handelsblad, januari 1995)
  c Ahmeds jongere broers hebben, evenmin als hun leermeesters - of zelfs maar de politici en de intellectuelen, wier taak dat toch is - de noodlottige gevolgen van die arabiseringspolitiek voorzien. (NRC Handelsblad, februari 1994).
  d Van een laboratiumfunctie van de omroep, als bijdrage aan de ontwikkeling van de filmkunst of zelfs maar het publieke debat, is geen sprake. (NRC Handelsblad, januari 1994)
  e Op geen enkele manier kan geslachtsverkeer tegemoet komen aan alle of zelfs maar de meeste van onze behoeften aan aanraking (INL 38 miljoen-woorden- corpus)

‘Kale’ minimizers

Tot slot wijzen we nog op het bestaan van een kleine, maar interessante categorie minimizers die bestaan uit een aanwijzend voornaamwoord:

(43) a Dus krijgt-ie een veroordeling, wegens poging tot aanranding. En ontslagen door z'n baas, omdat die geen chauffeurs ken gebruiken waar ook maar zóveel op aan te merken is. (Hella Haasse, De wegen der verbeelding)
  b In ieder geval werd hij naar zijn zeggen onverhoeds klaarwakker en zonder ook maar dàt - hier maakt hij dan bij elke herhaling van zijn relaas een knipperend geluid met de nagel van zijn duim achter de voorste tanden - zonder ook maar dàt gehoord te hebben.

Kenmerkend voor deze ‘kale’ minimizers, die zo weinig voorkomen dat ze in Tabel 4 in de categorie ‘overig’ zijn ondergebracht, is dat ze tot de spreektaal behoren en altijd klemtoon moeten dragen. Weglating van ook maar is onmogelijk zonder de betekenis te veranderen.

[pagina 310]
[p. 310]

10 Disjuncties

Volgens hypothese 3b komt in het laatste lid van een disjunctie zelfs maar vaker voor dan ook maar. In de database treffen we inderdaad een groot aantal disjuncties met zelfs maar aan waarvan er in de vorige paragraaf verscheidene zijn gereproduceerd. Vervanging van zelfs maar door ook maar is daarbij vaak niet goed mogelijk. Deze intuïtie wordt bevestigd door de gegevens van de database. In Tabel 7 staat aangegeven hoe vaak zelfs maar en ook maar gebruikt worden in het laatste lid van een disjunctie:

Tabel 7
Voorkomens van ook maar en zelfs maar na of

N %
ook maar 54 20%
zelfs maar 220 80%
totaal 274 100%

Van alle voorkomens van zelfs maar in de database staat 41% in het tweede lid van een disjunctie, terwijl dat bij ook maar bij slechts 3% van de voorkomens het geval is.

De sterke voorkeur voor zelfs maar in disjuncties verschaft verdere ondersteuning aan de hypothese dat zelfs maar in tegenstelling tot ook maar niet vooronderstelt dat de focusconstituent het eindpunt van een schaal vertegenwoordigt (hypothese 3). Voor een goed begrip van (42a), bijvoorbeeld, is het niet nodig ervan uit te gaan dat de Sint Bavo in Haarlem een absolute minimumwaarde op de schaal van exotische reisdoelen is; het gaat er slechts om dat deze kerk relatief lager op deze schaal gelegen is dan de eerder in de zin genoemde bezienswaardigheden.

Bij inspectie van de database viel ons op, dat het gebruik van ook maar in disjuncties relatief vaker voorkwam in oudere teksten. In Tabel 8 kan men zien hoe een reeds bestaande en lange tijd stabiele voorkeur voor zelfs maar in disjunctieve contexten in recente tijden nagenoeg absoluut wordt.

Tabel 8
Toename van ZELFS MAAR in disjunctieve contexten

periode N % zelfs maar
1800-1930 31 61
1930-1960 47 60
1960-1990 56 70
1990-1997 142 95

[pagina 311]
[p. 311]

11 C-commando-eisen

In de literatuur is dikwijls de stelling verdedigd dat NPU's ge-c-commandeerd moeten worden door hun trigger (hypothese 2) aan de hand van voorbeelden zoals (8), hier herhaald als (44).

(44) a Niemand zag ook maar iets.
  b *Ook maar iets zag niemand.

Uit onze corpusstudie blijkt echter, dat ook maar/zelfs maar-expressies wel degelijk een hogere positie in de boom kunnen innemen dan hun trigger. Zowel gevallen van topicalisatie, als van subjecten met een binder in de VP vallen er te noteren:

(45) a Van een ook maar bij benadering eerlijke rechtspleging was geen sprake. (Jan Greshoff, Het Vaderland, 26-9-1959)
  b Maar van iets wat ook maar in de verte op fraude lijkt is niets te ontdekken. (Jan Greshoff aan A.A.M. Stols, 23 juni 1932, in ‘Beste Sander, do it now!’ Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols, deel 1, 155)
  c Een eventueel samengaan of zelfs maar een samenwerking van beide partijen lijkt nu niet meer in het verschiet te liggen. (INL 27 miljoen woorden corpus)
  d Een pad, of zelfs maar een spoor, is nergens te bekennen. (W.F. Hermans, Nooit meer slapen, 15e dr, p. 77)

Wel zijn de verschillen tussen ook maar en zelfs maar bijzonder opvallend. Naast 6 overtredingen van de c-commando-eis bij ook maar (circa 3 per 1000) vonden we 21 overtredingen bij zelfs maar (circa 4 per 100). Met andere woorden: c-comman-do overtredingen zijn een orde van grootte meer gebruikelijk bij zelfs maar dan bij ook maar. In zekere zin lijkt dit in de rede te liggen: in het algemeen bleken de restricties op het gebruik van zelfs maar minder stringent dan die op ook maar. Toch is daarmee niet alles gezegd. Wanneer we de gevallen bekijken waarin ook maar en zelfs maar ter linkerzijde van hun trigger voorkomen, valt op, dat het steeds gaat om gevallen waarin negatie wijd bereik heeft over de hele zin. Neem bijvoorbeeld (45a). Ook als we de ook maar-expressie hieruit weglaten, houden we een zin over, waarin negatie wijd bereik heeft:

(46) Van een eerlijke rechtspleging was geen sprake.

Vergelijk dit eens met (44b). Ook zonder ook maar is de zin vreemd, omdat het negatieve element niemand geen bereik heeft over iets. De enige lezing is een wijdbereiklezing voor iets.

(47) Iets zag niemand.

Het bereik van uitdrukkingen als geen sprake of niemand komt derhalve niet altijd overeen met hun c-commandeerdomein. Wanneer er, om welke reden dan ook, sprake is van wijd bereik van negatie, blijken ook de negatief-polaire uitdrukkingen hun opwachting te maken in hoge structurele posities, vooraan in de zin. (Zie ook

[pagina 312]
[p. 312]

Uribe-Etxebarria (1994) voor soortgelijke observaties m.b.t. het Engels, die zij poogt te verklaren door aan te nemen dat de c-commando-eis van toepassing is op LF i.p.v. op S-structuur.)

Verder dienen de bijzondere eigenschappen van de focusconstituent niet uit het oog te worden verloren. Zoals werd opgemerkt in Hoeksema en Klein (1995) gedraagt ook maar enig zich niet altijd analoog aan ook maar iets, en wel met name in die contexten waar ook enig zich anders gedraagt dan iets, zoals in objectspositie bij een negatief transitief werkwoord. Vergelijk het paradigma in (48):

(48) a De politie ontkende enige betrokkenheid. (enig heeft klein bereik)
  b De politie ontkende iets. (iets heeft wijd bereik t.o.v. ontkennen)
  c De politie ontkende ook maar enige betrokkenheid.  
  d * De politie ontkende ook maar iets.  

Iets dergelijks zien we bij topicalisatie. Net als in (48) zien we in (49) een voorkeur voor wijd bereik van iets (cf. 49b) en klein bereik bij enig (cf. 49a). In (49c,d) laten we zien dat dit precies correleert met de mogelijkheid van ook maar.

(49) a Van enige betrokkenheid was volgens de politie geen sprake.
  b Van iets was geen sprake: betrokkenheid van de politie bij de branden.
  c Van ook maar enige betrokkenheid was volgens de politie geen sprake.
  d * Van ook maar iets was geen sprake: betrokkenheid van de politie bij de branden.

Er resteert nog een vraag. Waarom krijgen we zoveel vaker zelfs maar dan ook maar in topic of subjectspositie? Het blijkt dat voorkomens van zelfs maar ter linkerzijde van hun trigger doorgaans in een disjunctie staan (16 van de 21 door ons gevonden gevallen, terwijl normaliter slechts 40% van alle zelfs maar-voorkomens in een disjunctie staat, zoals we zagen in de vorige paragraaf). Disjuncties blijken, om ons niet duidelijke redenen, een voorkeur te hebben voor klein bereik, binnen dat van een negatieve expressie. Een zin als (50) is in principe ambigu:

(50) Een pad of een spoor is nergens te bekennen.

We kunnen disjunctie wijd bereik geven, en dan is (50) equivalent met

(51) Een pad is nergens te bekennen of een spoor is nergens te bekennen.

Dit is echter bepaald geen natuurlijke lezing. Hij wordt pas prominent als we iets toevoegen als ‘maar ik weet niet meer welke van beide het geval was’. Natuurlijk is slechts de klein-bereik-lezing, die equivalent is met

(52) Een pad is nergens te bekennen en een spoor is nergens te bekennen.

op grond van anti-additiviteit van nergens. Het grotere aantal schendingen van c-commando-restricties bij zelfs maar heeft ons inziens alles te maken met de voorkeur van disjunctie voor deze expressie boven ook maar. Had het Nederlands geen zelfs maar gekend, dan hadden we meer schendingen met ook maar gekregen, en wel

[pagina 313]
[p. 313]

in disjuncties in topic- of subject-positie. Deze voorspelling kunnen we direct testen door te kijken naar een taal die veel op het Nederlands lijkt, maar geen tegenhanger van zelfs maar kent.

12 Een uitstapje naar het Duits: auch nur

De Duitse adverbiale expressie auch nur lijkt sprekend op het Nederlandse ook maar. Deze uitdrukking wordt niettemin vaak op een manier gebruikt, die eerder overeenkomt met het gebruik van zelfs maar. Dit heeft zonder enige twijfel te maken met het feit dat het Duits geen onderscheid kent tussen auch nur en bijvoorbeeld selbst nur of sogar nur, analoog aan het onderscheid tussen ook maar en zelfs maar. Waar het Nederlands differentieert, maakt het Duits gebruik van slechts één vorm.

We hebben een klein corpus met voorkomens van auch nur geanalyseerd (243 voorkomens, veelal uit het Mannheim Corpus), en vonden ongeveer dezelfde groepen van focusconstituenten als bij ook maar en zelfs maar.

Een paar opvallende bevindingen: auch nur kent vrij weinig verbindingen met indefiniete voornaamwoorden, zoals etwas/jemand. Net als bij zelfs maar, maar geheel afwijkend bij het beeld dat we vinden bij ook maar, waar iemand/iets samen haast 20% van de focusconstituenten uitmaken. Dit kunnen we niet verklaren op grond van de Nederlandse data, maar het wijst erop, dat auch nur in het Duits nog andere concurrenten heeft. Vermoedelijk verkiest het Duits hier vormen van irgend, zoals irgend etwas, irgendeiner e.d., maar we hebben deze hypothese niet onderzocht.

Verder vonden we dat predikaten 30% van de focusconstituenten uitmaken bij auch nur, terwijl ook de andere soorten focus die we voorheen hebben onderscheiden terug te vinden zijn. Zo zijn er in het Nederlands veel combinaties van het type ook maar bij benadering, ook maar in de verste verte, die in het Duits tegenhangers hebben als auch nur annähernd, auch nur entfernt. Voor een overzicht, zie tabel 9:

Tabel 9
Focus constituenten bij auch nur (N=243)

focus type
adverbiaal 18%
ein + N (telwoord én lidwoordgebruik) 33%
kale N 2%
predikaat 31%
def NP 7%
etwas 0,5%
irgend ein 0,5%
superlatief 7%

Vele voorkomens van auch nur zouden, zoals boven opgemerkt, in het Nederlands vertaald moeten worden met zelfs maar, vooral voorkomens bij predikaten en in disjuncties. Een van de vele voorkomens in ons materiaal die dit illustreren is:

(53) Ein rebellischer oder auch nur bemerkenswert undisziplinierter Soldat bin ich nicht gewesen (Günter de Bruyn, Zwischenbilanz - Eine Jugend in Berlin, 202)

[pagina 314]
[p. 314]

  ‘Een rebelse, of zelfs maar opvallend ongedisciplineerde soldaat ben ik niet geweest.’

We zien hier ook meteen een voorbeeld van een schending van de c-commando-eis op triggering: auch nur maakt onderdeel uit van het subject en wordt niet ge-c-commandeerd door de trigger nicht. Niettemin is de zin volkomen in orde volgens native speakers. In totaal vonden we 11 dergelijke gevallen op 243 voorkomens (dus bijna 5%), hetgeen eerder overeenkomt met het percentage dat we voor zelfs maar vonden (bijna 4%) dan dat voor ook maar. Overigens blijkt hier de factor disjunctie niet de enige te zijn. Zoals al is uiteengezet in Hoekstra (1991), zijn topics of subjecten met een NPU erin acceptabel wanneer het gaat om deelzinnen. Deelzinnen worden steeds geïnterpreteerd binnen het bereik van de negatieve elementen die in de matrixzin staan, ook als die negatieve elementen de deelzin niet c-commanderen. De Duitse schendingen zijn vaak van dit type, vgl.:

(54) nein, in dieser Barracke auch nur für Stunden zu hausen, das kann kein zuhause gewesen sein (Mannheimer Morgen, 21-11-1985, uit Mannheimcorpus)

Voor ons is de belangrijkste observatie dat ook hier geldt dat onafhankelijke bereikseigenschappen van de omgevingen, en niet c-commando, de plaatsing van NPU's correct voorspellen. Een les die hieruit valt te trekken, is dat het onverantwoord is om op basis van oordelen over negatief-polaire uitdrukkingen directe conclusies over c-commando relaties te trekken.

13 Conclusies

Corpusdata bevestigen de hypothese dat ook maar in tegenstelling tot zelfs maar bij uitstek geassocieerd is met scalaire eindpunten. Ook maar komt in ons corpusmateriaal relatief veel vaker dan zelfs maar voor in combinatie met uitdrukkingen die verwijzen naar het laagste punt op een schaal, zoals het onbepaald voornaamwoord iets, NP's met de determinatoren één en enig, superlatieven, en indefiniete NP's waarvan het nomen een geconventionaliseerde minimizer of graadaanduiding is. Zelfs maar daarentegen wordt naar verhouding vaker aangetroffen bij focusconstituenten die minder gemakkelijk als scalair eindpunt opgevat kunnen worden of althans minder vaak als zodanig zijn geconventionaliseerd, zoals defmiete NP's en predikaten. Hierbij moet wel worden aangetekend dat in ons corpus als geheel ook maar ongeveer vier keer zo frequent is als zelfs maar, zodat in absolute termen ook maar toch nog tamelijk vaak bij deze typen focusconstituenten voorkomt. Zelfs maar wordt bovendien aanzienlijk vaker (zowel relatief als absoluut gezien) gebruikt in combinatie met een disjunctie. Verder vonden we aanwijzingen dat er op het punt van de relatieve frequentie van ook maar en zelfs maar interessante regionale verschillen bestaan, en dat het gebruik van zelfs maar wellicht een randstedelijke innovatie is. Ook waren we in staat om aan de hand van voorbeelden uit ons corpus twee hypothesen uit de literatuur omtrent de triggers van ook maar en zelfs maar respectievelijk bij te stellen en te weerleggen, namelijk de claim dat ook maar alleen gelicentieerd kan worden door anti-additieve expressies, en de vaak aangehaalde veronderstelling dat NPU's altijd ge-c-commandeerd dienen te worden door hun trigger.

[pagina 315]
[p. 315]

We hebben de gevonden verschillen in distributie tussen ook maar en zelfs maar trachten te verklaren vanuit de hypothese dat ook maar bij voorkeur gebruikt wordt bij uitdrukkingen die verwijzen naar absolute eindpunten, terwijl zelfs maar aangeeft dat de ermee geassocieerde focusconstituent een element op een schaal aanduidt dat lager ligt dan een ander element dat elders in de zin genoemd of door de niet-talige context gegeven wordt. In theoretisch termen kan dit begrepen worden door te zeggen dat ook maar een absolute presuppositie introduceert (zie (18)), en zelfs maar een relatieve (zie (26)). Het gaat hier echter eerder om een (vrij sterke) tendentie dan om een absoluut verschil. We kunnen dit interpreteren als een geval van lexicale differentiatie of specialisatie van twee lexicale elementen met nauw verwante betekenissen, wat in overeenstemming is met het feit dat in het Duits, dat geen pendant van ons zelfs maar heeft, auch nur in dit opzicht ongedifferentieerd lijkt te zijn. Iets dergelijks zou het geval kunnen zijn bij (niet-westelijke) sprekers van het Nederlands in wier taalgebruik zelfs maar nog geen voorname plaats heeft ingenomen.

Juist voor het aantonen van tendentiële verschillen in het gebruik van lexicale elementen kan een corpusstudie een bijzonder nuttig instrument zijn. Op grond van louter introspectieve data (intuïties van moedertaalsprekers) zou het uiterst moeilijk zijn geweest om met enige zekerheid iets te zeggen over verschillen in distributie tussen zelfs maar en ook maar, laat staan over regionale verschillen in frequentie. Omdat NPU's lexicale elementen zijn die naast een aantal sterke overeenkomsten, grote maar vaak subtiele individuele verschillen in gedrag vertonen, is het polariteitsonderzoek een vruchtbaar terrein voor het samengaan van theoretische taalkunde en corpuslinguïstiek.

Bibliografie

Barker, Stephen (1991). Even, Still and Counterfactuals. Linguistics and Philosophy 14, 1-38.
Berckmans, Paul (1993). The Quantifier Theory of Even. Linguistics and Philosophy 16, 589-611.
Bolinger, Dwight (1972). Degree Words. Mouton, Den Haag.
Fauconnier, Gilles (1975a). Polarity and the Scale Principle. In: R.E. Grossman, L.J. San & T.J. Vance (red.), Papers from the Eleventh Regional Meeting of the Chicago Linguistic Society. Chicago Linguistic Society, University of Chicago, 188-199.
Fauconnier, Gilles (1975b). Pragmatic Scales and Logical Structure. Linguistic Inquiry 6, 353-375.
Fauconnier, Gilles (1979). Implication Reversal in a Natural Language. In: F. Guenthner & S.J. Schmidt (red.), Formal Semantics and Pragmatics for Natural Languages. Dordrecht: Reidel, 289-301.
Fillmore, Charles J., Paul Kay & Mary Catherine O'Connor (1988). Regularity and Idiomaticity in Grammatical Constructions: The Case of Let Alone. Language 64, 501-538.
Foolen, Ad (1993). De betekenis van partikels. Een dokumentatie van de stand van het onderzoek met bijzondere aandacht voor maar. Proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen.
Francescotti, Robert M. (1995). Even: The Conventional Implicature Approach Reconsidered. Linguistics and Philosophy 18, 153-173.
[pagina 316]
[p. 316]
Giannakidou, Anastasia (1997). The Landscape of Polarity Items. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Heim, Irene (1984). A Note on Negative Polarity and Downward Entailingness. In: C. Jones & P. Sells (red.), Proceedings of NELS 14. GLSA, University of Massachusetts at Amherst, 98-107.
Heim, Irene (1992). Presupposition Projection and the Semantics of Attitude Verbs. Journal of Semantics 9, 183-221
Hoeksema, Jack (1983). Negative Polarity and the Comparative. Natural Language and Linguistic Theory 1, 403-434.
Hoeksema, Jack (1994). On the Grammaticalization of Negative Polarity Items. S. Gahl, A. Dolbey and C. Johnson, (red.), Proceedings of the Twentieth Annual Meeting of the Berkeley Linguistics Society, Berkeley Linguistics Society, Berkeley, 273-282.
Hoeksema, Jack (1996). Zeg het met rozen: een vergelijking van drie idiomen. Tabu 26, 129-149.
Hoeksema, Jack (1997). On the (Non)Loss of Polarity Sensitivity: Dutch ooit. Te verschijnen in de proceedings van ICHL 1995.
Hoeksema, Jack en Henny Klein (1995). Negative Predicates and Their Arguments. Linguistic Analysis 25, 146-180.
Hoekstra, Eric (1991). Licensing Conditions on Phrase Structure. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Horn, Laurence R. (1969). A Presuppositional Analysis of only and even. In: R.I. Binnick, A. Davison, G.M. Green & J.L. Morgan (red.), Papers from the Fifth Regional Meeting of the Chicago Linguistic Society. Department of Linguistics, University of Chicago, 97-108.
Israel, Michael (1996). Polarity Sensitivity as Lexical Semantics. Linguistics and Philosophy 19, 619-666.
Karttunen, Lauri & Stanley Peters (1979). Conventional Implicature. In: Ch.- K. Oh & D.A. Dinneen (red.), Syntax and Semantics, Volume 11: Presupposition. New York: Academic Press, 1-56.
Kas, Mark (1993). Essays on Boolean Functions and Negative Polarity. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Kay, Paul (1990). Even. Linguistics and Philosophy 13, 59-111.
Klein, Henny en Jack Hoeksema (1994). Bar en bijster. Een onderzoek naar twee polariteitsgevoelige adverbia. Gramma/TTT 3-2, 75-88.
Klima, Edward S. (1964). Negation in English. In: J.A. Fodor & J.J. Katz (red.), The Structure of Language. Englewood Cliffs: Prentice Hall.
König, Ekkehard (1991). The Meaning of Focus Particles: A Comparative Perspective. London: Routledge.
Ladusaw, William A. (1979). Polarity Sensitivity As Inherent Scope Relations. Proefschrift, University of Texas at Austin.
Lahiri, Utpal (1995). Negative Polarity in Hindi. In: Mandy Simons & Teresa Galloway (red.), Proceedings of Semantics and Linguistic Theory V. DMLL Publications, Cornell University.
Lee, Young-Suk & Laurence Horn (1994). Any as Indefinite plus Even. Manuscript, Yale University.
Paardekooper, P.C. (1979). Ook maar íemand. De nieuwe taalgids 72, 429-448.
Rooth, Mats (1985). Association With Focus. Proefschrift, University of Massachusetts at Amherst.
[pagina 317]
[p. 317]
Rullmann, Hotze (1994). De ambiguïteit van comparatieven met minder. Tabu 24, 79-101.
Rullmann, Hotze (1996). Two Types of Negative Polarity Items. In: Kiyomi Kusumoto (red.) Proceedings of the North-Eastern Linguistics Society, NELS 26. GLSA, University of Massachusetts at Amherst, 335-350.
Sánchez Valencia, Víctor, Ton van der Wouden & Frans Zwarts (1994). Polarity, veridicality, and temporal connectives. In: Paul Dekker & Martin Stokhof (red.), Proceedings of the Ninth Amsterdam Colloquium. Amsterdam, 587-606.
Seuren, Pieter A.M. (1976). Echo: Een studie in negatie. In: Geert Koefoed & Arnold Evers (red.), Lijnen van taaltheoretisch onderzoek: Een bundel artikelen aangeboden aan prof. dr. H. Schultink. Groningen: Tjeenk Willink, 160-184.
Stechow, Arnim von (1991). Current Issues in the Theory of Focus. In: A. von Stechow & D. Wunderlich (red.), Semantik: Ein internationales Handbuch der zeitgenössischen Forschung / Semantics: An International Handbook of Contemporary Research. Berlijn: Walter de Gruyter, 804-825.
Uribe-Etxebarria, Myriam (1994). Interface Licensing Conditions on Negative Polarity Licensing: A Theory of Polarity and Tense Interactions. Proefschrift, University of Connecticut.
Vandeweghe, Willy (1980-1981). Ook maar X. Studia Germanica Gandensia 21, 15-56.
Wal, Sjoukje van de (1996). Negative Polarity Items & Negation: Tandem Acquisition. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Wilkinson, Karina (1993). Towards a Unified Semantics of Even: A Reply to Rooth. In: Utpal Lahiri & Adam Zachary Wyner (red.), Proceedings from Semantics and Linguistic Theory III. Department of Modern Languages and Linguistics, Cornell University, 182-201.
Wilkinson, Karina (1996). The Scope of Even. Natural Language Semantics 4, 193-215.
Wouden, Ton van der (1994). Negative Contexts. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Wouden, Ton van der (1997). Negative Contexts: Collocation, polarity and multiple negation. Londen: Routledge.
Zwarts, Frans (1981). Negatief polaire uitdrukkingen I. GLOT 4, 35-132.
Zwarts, Frans (1986). Categoriale Grammatica en Algebraïsche Semantiek. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
Zwarts, Frans (1995). Nonveridical Contexts. Linguistic Analysis 25, 286-310.
voetnoot*
Dit artikel is geschreven in het kader van het Pionier-project Reflections of Logical Patterns in Language Structure and Language use, gesponsord door NWO en de Rijksuniversiteit Groningen. Behalve onze geldschieters, willen we ook onze collega's in dit project, Anastasia Giannakidou, Henny Klein, Charlotte Koster, Víctor Sánchez, Sjoukje van der Wal, Ton van der Wouden en Frans Zwarts dank zeggen voor het delen van hun inzichten aangaande NPU's in het algemeen en ook maar en zelfs maar in het bijzonder. We zijn ook dank verschuldigd aan het INL te Leiden voor het beschikbaar stellen van de 5, 27 en 38 miljoen woorden corpora. De op- en aanmerkingen van de anonieme reviewers voor Nederlandse Taalkunde op een eerdere versie van dit artikel hebben geleid tot verbeteringen in de presentatie en een aanscherping van onze conclusies. Delen van dit onderzoek zijn eerder gepresenteerd door Rullmann op een syntaxis/semantiek lunch van het HIL/Leiden (april 1995) en op de Tabu-dag (juni 1995) in Groningen, als ook door Hoeksema op de Groningen-Amsterdam uitwisselingsdag (24 januari 1997) te Groningen en op de workshop Straddling the syntax-semantics interface (31 januari 1997), eveneens te Groningen. Adres Rullmann: Department of Linguistics, 4-32 Assiniboia Hall, University of Alberta, Edmonton AB, Canada T6G 2E7. E-mail: rullmann@gpu.srv.ualberta.ca. Adres Hoeksema: Vakgroep Nederlands RUG, Postbus 716,9700 AS Groningen. E-mail: hoeksema@let.rug.nl.
voetnoot1
De negatief-polaire uitdrukking ook maar dient scherp te worden onderscheiden van het gebruik van de homofone combinatie van partikels in niet-negatief-polaire contexten:
(i) Ik ben ook maar een mens.
(il) Jan heeft ook maar twee kinderen.

 

We nemen aan dat in dergelijke zinnen de betekenis van de partikel-combinatie ook maar compositioneel is af te leiden uit de betekenis van de individuele partikels ook en maar. Iets dergelijks geldt voor zelfs maar als in Ik heb Jan zelfs maar één keer gezien.
voetnoot2
Vergelijkbare gevallen worden door Ladusaw (1979) verklaard vanuit de eis dat de trigger altijd links moet staan van de NPU. We gaan hier verder niet in op eventuele empirische verschillen tussen Ladusaw's claim en de c-commandeerhypothese.
voetnoot3
Daarnaast is er nog een speciale NPU met een vergelijkbare betekenis, so much as (cf. Heim 1984). Vergelijk de equivalente zinnen
(i) If you so much as budge an inch, you're dead meat.
(ii) If you budge even an inch, you're dead meat.

 

voetnoot4
Hierbij dienen twee kanttekeningen te worden gemaakt. Ten eerste kan zelfs maar niet gebruikt worden wanneer het onmiddellijk op niet zou volgen. In plaats daarvan wordt zelfs niet of niet eens gebruikt:
(i) ?? Ik heb niet zelfs maar geaarzeld.
(ii) Ik heb zelfs niet geaarzeld.
(iii) Ik heb niet eens geaarzeld.

 

Eens kan worden opgevat als een NPU die alleen getriggerd kan worden door een onmiddellijk eraan voorafgaand niet. Interessant is dat het verwante ens in het Zweeds veel liberaler is; het kan overal optreden waar in het Nederlands eens of zelfs maar gebruikt zou worden (Eva Ejerhed, p.c.). Ten tweede blijkt ook zelfs soms als NPU (d.w.z. in de betekenis van zelfs maar) gebruikt te worden, net als het Engelse even. Hier volgen enkele voorbeelden:
(iv) De modeltheoretische semantiek van met name Montague voldoet niet aan zelfs minimale eisen van empirische theorievorming. (Pieter A.M. Seuren, ‘Echo: Een studie in negatie’, p. 169)
(v) Een werkgever zal zelden blij zijn met een sollicitant van vijftig of zelfs veertig. (de Volkskrant, 7 maart 1996, p. 23)
(vi) De mensen (...) moesten zich regelmatig bij de politie melden met een gedetailleerd verslag van alles wat ze sinds hun laatste bezoek hadden uitgevoerd, of zelfs gedacht (...). (Jung Chang, Wilde zwanen, vert. uit het Engels, p. 150)

 

Iets dergelijks kan worden gezegd van maar, en zelfs van ook, al is dit gebruik niet bijzonder frequent:
(vii) Meermalen trof het mij, hoe zuiver mannen en vrouwen uit het volk melodieën, welke zij eens gehoord hebben, nafluiten of nazingen, zonder zich ook in één noot te vergissen (Gerrit Kalff, Het lied in de middeleeuwen, p. 42)
(viii) Ook in Amsterdam was het te heet om maar iets te doen, maar we moesten nog een maand. (Arnon Grunberg, Blauwe maandagen, p. 20)

 

voetnoot5
Merk op dat in het geval van een eigennaam zoals Jan de voorkeur gegeven wordt aan de volgorde zelfs NP maar boven zelfs maar NP.
voetnoot6
Het hoger op de schaal gelegen element kan expliciet in de zin uitgedrukt worden m.b.v. de uitdrukkingen laat staan (cf. Fillmore, Kay & O'Connor 1988):
(i) Ik denk niet dat hij vier meter ver kan springen, laat staan vijf.

 

Laat staan vormt een inverse van disjunctieve voorkomens van zelfs maar. Vergelijk (i) met (ii):
(ii) Ik denk niet dat hij vijf meter ver kan springen, of zelfs maar vier.

 

voetnoot7
In dit verband is het zinnig erop te wijzen dat het Engels idiomatische minimizers met het telwoord two kent, zoals de volgende voorbeelden laten zien:
(i) I don't care two hoots in hell. (Oxford English Dictionary)
(ii) My niece doesn't care about it two straws (Anthony Trollope, He knew he was right)
(iii) no one noticed it or gave two shits (Anonymous, Primary Colors)

 

Hoewel het moderne Nederlands zulke uitdrukkingen niet lijkt te bezitten, kunnen we ze aantreffen in het Middelnederlands:
(iv) En prise mijn lijf niet twee peren. (Karel ende Elegast, Hs A, vs 443)
(v) En es batseleer engeen, hine si daer, die wert es twee sleen (Ferguut, vs. 5119)

 

voetnoot8
Vgl. het volgende voorbeeld, dat ook nog opmerkelijk is omdat de focusadverbiale reeks hier volgt op de focus-constituent, te blijven bestaan:
(i) ik bedoel het is niet precies makkelijk om te blijven bestaan ook zelfs maar (uit: Vincent van Gogh, Verzamelde brieven, 4e deel, p. 133)

 

Ook slechts lijkt verouderd te zijn, en kennen we alleen uit tamelijk oude bronnen, zoals het volgende, afkomstig uit J.J.A. Goeverneur, Het blokhuis op den wal uit 1872:
(ii) Mijn broeder was geëlectriseerd door ons geluk, want nog nooit had ik het dier, dat ik zoo toevallig velde, ook slechts van verre te zien gekregen.

 

Merk op dat ook slechts hier gelijkwaardig is aan zelfs maar.
voetnoot9
Geproduceerd door HCRC, University of Edinburgh en ISSCO, Université de Genève, en uitgebracht onder de auspiciën van de Association for Computational Linguistics in 1994.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hotze Rullmann

  • Jack Hoeksema


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)

  • Zinnen (syntaxis)