Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Meer fonologisch gedrag van de H
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingDe ‘consonant’ h heeft in de taalkundige literatuur altijd een bijzondere plaats ingenomen. In oudere publicaties wordt hij weliswaar onder de consonanten behandeld, maar hier en daar afgeschilderd als een ‘blote ademtocht’, ‘blaasklank’, ‘aanblazing’ of ‘uitblazing’. In de generatieve literatuur blijkt het lastig te zijn de h in termen van distinctieve kenmerken te definiëren. Sommige taalkundigen menen zelfs dat dit element in sommige dialecten niet eens meer een foneem is. In het Standaardnederlands en een aantal Nederlandse dialecten komt een reeks van fonologische verschijnselen voor waarbij de h zich lijkt te gedragen als een vocaal. We zouden het ook anders kunnen uitdrukken: de h lijkt onzichtbaar te zijn voor de desbetreffende fonologische regels, alsof ze naar de onmiddellijk op de h volgende vocaal kijken. In Nijen Twilhaar 1992 heb ik gewezen op het ‘vocaalachtige’ gedrag van dit element. Er worden in verband hiermee drie fonologische verschijnselen aangehaald. In het genoemde artikel, dat over het verband tussen deflexie en genusverlies gaat, komt het gedrag van de h slechts zijdelings ter sprake. In het artikel van Trommelen en Zonneveld dat in dit nummer is opgenomen, wordt een visie uiteengezet waarin de h geen deel uitmaakt van de onset, maar van het rijm. De auteurs baseren zich daarbij op de distributionele eigenschappen van de h en op twee fonologische processen waarbij dit element een opmerkelijke rol speelt: vocaalreductie en glijklankinsertie. Trommelen en Zonneveld baseren hun benadering op feitenmateriaal uit het Standaardnederlands. Ik wil in dit artikel laten zien dat hun voorstel een veel groter bereik heeft; er komt een aantal dialecten aan de orde waarin verschijnselen voorkomen die we niet in het Standaardnederlands aantreffen, maar die zich binnen het genoemde voorstel eenvoudig laten verklaren. Drie ervan kwamen al kort ter sprake in Nijen Twilhaar 1992. Bovendien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kijken we naar het gedrag van de h in diachroon perspectief, omdat dit mogelijk kan leiden tot de veronderstelling dat de hypothese van Trommelen en Zonneveld niet taal-specifiek, maar universeel is. Het artikel zit als volgt in elkaar. In de volgende paragraaf wordt kort ingegaan op een aantal eigenschappen van de h. In de derde sectie komt het fonologisch gedrag van de h aan de orde bij een reeks van fonologische verschijnselen. In paragraaf 4 wordt het gedrag van de h in diachroon perspectief bekeken voor een aantal talen en dialecten. De vijfde paragraaf bevat de conclusies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Eigenschappen van de hDe eigenschappen van de h hebben al vroeg de aandacht getrokken van taalbeschouwers. Weiland 1805 behandelt dit element bij de medeklinkers, maar merkt erover op dat het eigenlijk noch een klinker, noch een medeklinker is: ‘[Z]ij is niet meer, dan een schielijke ophef en eene scherpe uitblazing van adem voor het begin van eenen klinker (...)’. (Weiland 1805: 33) Bilderdijk 1826: 44 merkt op dat ‘de h eigenlijk een bloote ademtocht (adspiratie) is’. Volgens Lulofs 1831:6 is de h ‘eene soort van longletter of aanblazing’. Kuyper 1851: 19 zegt hetzelfde als Weiland: ‘[Z]ij moet (...) slechts als een bloote ademtogt vóór het begin van eenen klinker worden aangemerkt’. Bij Jacobs en Koenen 1892 wordt de h niet ingedeeld bij de keel-, tong- of lipconsonanten: ‘[O]orspronkelijk behoorde zij tot de keelletters, doch thans is zij niets meer dan een uitblazing van den adem, tusschen de dicht bij elkaar gebrachte stembanden door’. (Jacobs en Koenen 1892: 15) Een vergelijkbare visie op de h komen we al tegen bij de antieke grammatici, voor wie dit element geen klinker, medeklinker of semivocaal was, maar een blote ‘halitus’ (ademtocht). In de generatieve literatuur blijkt het lastig te zijn de h in termen van distinctieve kenmerken te definiëren. Van Bakel 1976, Van den Berg 1978, Booij 1981, Collier en Droste 1982 en Trommelen en Zonneveld 1982 zijn het allemaal eens over de features [+continuant] en [-lateraal] en de plaatskenmerken [-hoog], [-anterieur] en [-coronaal] (alleen Collier en Droste noemen het kenmerk ‘hoog’ niet). Booij is de enige die het feature [+stem] toekent. In Van den Berg, Booij en Trommelen en Zonneveld is de h zowel [+consonantisch] als [+achter], terwijl Van Bakel een negatieve specificatie geeft voor deze twee kenmerken. Ook Collier en Droste gebruiken het kenmerk [-consonantisch]. Het feature ‘achter’ noemen ze niet. De h is zowel bij Booij, Collier en Droste als bij Trommelen en Zonneveld [+sonorant], terwijl Van Bakel en Van den Berg het kenmerk [-sonorant] toekennen. In Nijen Twilhaar 1992 wordt geconstateerd dat sommige fonologische regels ‘de h als het ware niet [lijken] te zien en naar de vocaal als rechter vocalische omgeving [lijken] te kijken (...)’. (Nijen Twilhaar 1992:155) De h wordt overigens altijd gevolgd door een vocaal en dit gegeven speelt een belangrijke rol in Ladefoged 1975, die door Trommelen en Zonneveld (in het vervolg: TZ) wordt geciteerd. Ladefoged merkt voor het Engels over dit element op dat ‘from an articulatory point of view [h] is simply the voiceless counterpart of the following vowel’. (Ladefoged 1975: 34) In de visie van TZ maakt de h geen deel uit van de onset, maar van het rijm. Door de fonetische kant van de h in hun beschouwing te betrekken, weten TZ de aantrekkelijke conditie te handhaven dat het rijm bipositioneel is: de h eist niet een extra rijmpositie op, maar, en daarbij baseren de auteurs zich op het citaat uit Ladefoged 1975, de laryngale knoop van de eerste rijmpositie bevat een opeenvol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging van twee tegenovergestelde kenmerken voor stem: [-stem] en [+stem]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Fonologisch gedrag van de hDe hypothese dat de h niet in de onset, maar in het rijm zit, verklaart volgens TZ de opmerkelijke distributionele eigenschappen van dit element. Zo staat de h altijd het meest links in de syllabe en is dit element altijd prevocalisch, nooit postvocalisch. De hypothese verklaart tevens waarom syllaben met h zich bij vocaalreductie en glijklankinsertie gedragen als andere onsetloze lettergrepen.
In deze paragraaf richten we ons op de Nederlandse dialecten, waarin de h zich overigens op een vergelijkbare manier gedraagt bij de twee hierboven besproken processen. We stellen in deze sectie nog vijf andere fonologische processen aan de orde, die niet in het Standaardnederlands (in het vervolg: SN) voorkomen, maar wèl in een aantal Nederlandse dialecten. Het gaat om de volgende vijf verschijnselen:
Nasaaldeletie in -en bij masculina treffen we aan in een reeks van Zuid-Nederland-se dialecten, de overige verschijnselen betreffen het Oost-Nederlands, waarvoor ik de taalfeiten ontleen aan het dialect van mijn geboorteplaats Hellendoorn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 VocaalnasaleringIn het Hellendoorns (in het vervolg: HE) ondergaan lange en korte vocalen nasalering als ze gevolgd worden door de coronale nasaal n. Nadat de vocaal genasaleerd is, verdwijnt deze n:
Nasalering vindt ook plaats als de nasaal wordt gevolgd door een of twee consonanten:
De regel werkt ook in afgeleide woorden en in syntactische omgevingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wordt de nasaal echter gevolgd door een vocaal, dan blijft vocaalnasalering achterwege:
In afgeleide woorden en syntactische omgevingen zien we weer hetzelfde:
De verklaring voor het uitblijven van nasalering is dat door hersyllabificering de n onset is geworden van de volgende lettergreep, waardoor vocaalnasalering wordt geblokkeerd: man (vocaalnasalering) tegenover ka-ne en ma-nach-tig (geen vocaalnasalering). Wanneer nu de coronale nasaal gevolgd wordt door een h, dan blijft nasalering ook achterwege. Dat geldt voor zowel afgeleide woorden als syntactische omgevingen:
Net als vocaalreductie en glijklankinsertie laat vocaalnasalering zien dat h-initiële lettergrepen zich gedragen als onsetloze syllaben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 R-reductieIn het HE wordt de r na lange vocalen gereduceerd tot iets wat het meest op een sjwa lijkt:
Dit proces is in het HE complexer dan we het hier voorstellen. Voor ons doel kunnen we echter volstaan met deze uiteenzetting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reductie vindt ook plaats als de r wordt gevolgd door een of twee consonanten:
De regel is ook van toepassing in afgeleide woorden en in syntactische omgevingen:
Wordt de r echter gevolgd door een vocaal, dan blijft reductie achterwege:
In afgeleide woorden en syntactische omgevingen zien we weer hetzelfde:
De verklaring voor het uitblijven van r-reductie is ook hier weer de positie van het desbetreffende element in de syllabe: de r reduceert in rijmpositie, wat te zien is in (8)-(l0), terwijl reductie achterwege blijft als de r door hersyllabificatie in de onset van de volgende lettergreep zit, zoals in (11) en (12). Vergelijk: weer en koord (r-reductie) tegenover deu-re (geen r-reductie). Wordt de r gevolgd door de h, dan treedt evenmin reductie op. Dat geldt voor zowel afgeleide woorden als syntactische omgevingen:
Ook bij r-reductie zien we dus dat h-initiële syllaben zich als onsetloze lettergrepen gedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Nasaaldeletie in -enHet West-Nederlands en het SN kennen een regel voor deletie van de n in de uitgang -en van de infinitieven en pluralia. Een groot aantal Zuid-Nederlandse dialec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten kent dit verschijnsel ook, maar daar wordt deze nasaal ook gedeleerd in prenominale attributieve elementen bij mannelijke substantieven. Om articulatorische redenen blijft de n behouden voor bepaalde consonanten, zoals d, t en b (uitgebreider hierover Nijen Twilhaar 1992). Waar het ons hier echter om gaat, is dat deze n ook blijft als hij wordt gevolgd door een klinker. Opmerkelijk is dat hij evenmin verdwijnt voor de h, wat opnieuw laat zien dat lettergrepen die met dit element beginnen, zich gedragen als syllaben zonder onset. Enkele voorbeelden uit Taeldeman 1980: 227:
Gezien de overige verschijnselen in het HE mogen we m.i. aannemen dat de h zich hier niet gedraagt als een d, t of b, maar als een vocaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Stemhebbend worden van obstruentenIn Nijen Twilhaar 1990: 203 komt een verschijnsel ter sprake waarbij stemloze obstruenten stemhebbend worden in een intersonorante omgeving: de rechter omgeving wordt gevormd door een vocaal, de linker door een vocaal òf een sonorante consonant. In (15a) staat een aantal morfologisch afgeleide vormen, in (15b) enkele syntactische contexten. Ook dit proces is enigszins complexer dan hier wordt voorgesteld, maar ook nu beperken we ons tot de hoofdzaak: de gegevens die relevant zijn voor wat we in dit artikel willen illustreren.
De obstruent is niet stemhebbend als de rechter omgeving wordt gevormd door een sonorante consonant:
Staat er echter rechts van die obstruent een h, dan wordt de stemloze obstruent wèl stemhebbend gemaakt. In (17a) staat een rijtje afgeleide vormen, in (17b) staan enkele syntactische contexten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gevolgtrekking die we kunnen maken is dus dat het proces van het stemhebbend worden van obstruenten in intersonorante omgevingen laat zien dat h-initiële lettergrepen zich gedragen als onsetloze syllaben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5 SjwadeletieHet vijfde en laatste verschijnsel dat we aan de orde stellen, is sjwadeletie. Dit proces treedt zowel woordintern (derivatie, samenstelling) als woordextern op (woordgroepen en zinnen). Als we het gedrag van de h met dat van vocalen willen vergelijken, dan is vrijwel alleen sjwadeletie over woordgrenzen heen relevant. Het HE bezit namelijk een zeer algemene regel die de sjwa deleert vóór alle derivationale morfemen (stille + te → stilte) en voor het rechterdeel van samenstellingen (bloeme + pot → bloempot). Sjwadeletie over woordgrenzen heen wordt geïllustreerd in de volgende voorbeelden:
Het fenomeen doet zich niet voor wanneer de rechter omgeving begint met een consonant:
Interessant is nu dat de sjwa eveneens wordt gedeleerd wanneer de rechter omgeving begint met een h.
Er zijn in het HE enkele prefixen met sjwa, zodat we kunnen vaststellen wat er woordintern met dit element gebeurt wanneer de rechter omgeving begint met een h. De sjwa van het prefix verdwijnt voor stammen die met een vocaal beginnen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier blijft deletie achterwege als het prefix gevolgd wordt door een stam die met een consonant begint:
En weer zien we de sjwa verloren gaan voor h-initiële lettergrepen:
Het gedrag van de vormen met h laat zien dat sjwadeletie, net als de andere besproken fonologische regels als het ware door de h heen kijkt naar de onmiddellijk erop volgende vocaal. Hetzelfde lieten TZ voor het SN zien aan de hand van de regels voor vocaalreductie en glijklankinsertie. Dit betekent in termen van syllabestructuur dat de h deel uitmaakt van het rijm. In de volgende paragraaf zullen we verdere evidentie aanvoeren voor deze hypothese door het diachrone gedrag van de h te bekijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Fonologisch gedrag van de h: diachroonHet lijkt erop dat de h al vele eeuwen lang een zwakke positie heeft gehad. Ik denk dat we mogen aannemen dat dit element reeds in een zeer vroeg stadium vanuit articulatorisch oogpunt bezien niet meer was dan de stemloze tegenhanger van de erop volgende vocaal. Het is algemeen bekend dat de h in allerlei talen en dialecten verdwenen is. Hiervan zijn tal van voorbeelden te geven uit het Middelnederlands, het zeventiende-eeuws en uit hedendaagse Nederlandse dialecten. De lezer wordt hiervoor verwezen naar Van Loey 1980: 108, Van Loon 1986: 132, Te Winkel 1884: 34-35, Koelmans 1959:87, Poorter 1989:22 en 49, Van der Haar 1967:87 en Winkler 1874: 378. Voor een deel blijkt de afwezigheid van de h in de desbetreffende talen/dialecten uit het gebruik van hypercorrecte vormen, waarin een h wordt gebruikt waar deze historisch gezien nooit heeft gestaan. De verschijnselen van h-deletie en het hypercorrect gebruik van de h komen we al tegen in het Oudnederfrankisch (zie Franck 1909: 140) en het Oudhoogduits (Braune 1911: 132). Voor het Engels wijst Aitchison erop dat de h ‘is in the process of disappearing. It has already been lost in a number of British dialects, such as London Cockney, which has been h-less for a long time’. (Aitchison 1991: 141) Op dezelfde pagina noemt zij als een van de oorzaken van die verdwijning dat dit element ‘is (...) relatively weakly articulated and difficult to hear’. Het is een bekend gegeven dat de h niet meer aan de oppervlakte komt in Romaanse talen als het Frans en het Spaans, hoewel het element nog steeds in de spelling van deze talen wordt weergegeven, iets wat overigens niet geldt voor een taal als het Italiaans. Schwan 1966: 26 merkt over de h in het vulgair Latijn het volgende op: ‘h ist in der Vulgarsprache noch früher als in der Schriftsprache vollstandig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschwunden’. Het gaat hierbij telkens om de h in anlautpositie. Voorbeelden van h-deletie en het hypercorrect gebruik van de h in het vulgair Latijn en in het Latijn van Romeinse schrijvers zijn o.m. te vinden bij Te Winkel 1884: 32 en Schwan 1966: 26. De zwakke positie van de h, die blijkt uit deletie van dit element, lijkt mij een mogelijk argument voor de hypothese dat hij al eeuwenlang niet meer is dan de stemloze tegenhanger van de erop volgende vocaal. Deze positie van de h (vertaald in een syllabestructuur waarin de h zich in het rijm bevindt) zou dan niet alleen het synchrone gedrag van dit element bij een reeks van fonologische verschijnselen verklaren in een aantal hedendaagse talen/dialecten, maar ook het op grote schaal verdwijnen van de h. De besproken verschijnselen zijn zo algemeen dat we wellicht mogen veronderstellen dat de hypothese van TZ van universele aard is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusiesIn dit artikel hebben we het fonologisch gedrag van de h besproken in een aantal talen en dialecten. Uit dat gedrag blijken de bijzondere eigenschappen van dit element. De gedachte dat de h niet meer is dan een ‘blote ademtocht’ of, taalkundiger geformuleerd, simpelweg de stemloze tegenhanger van de onmiddellijk erop volgende vocaal, wordt door Trommelen en Zonneveld vertaald in een syllabestructuur waarin de h geen deel uitmaakt van de onset, maar van het rijm. Deze visie heeft betrekking op het Standaardnederlands. We hebben laten zien dat hun voorstel een veel groter, mogelijk zelfs universeel bereik heeft. De door hen geformuleerde hypothese wordt ondersteund door het gedrag van de h bij zeven fonologische processen, waarvan er twee reeds bij Trommelen en Zonneveld aan de orde kwamen, terwijl drie andere, zij het slechts zijdelings, in Nijen Twilhaar 1992 ter sprake werden gebracht. Vanuit articulatorisch oogpunt bezien lijkt de h al eeuwenlang niet meer te zijn dan de stemloze tegenhanger van de erop volgende vocaal. Wellicht mogen we daarom veronderstellen dat hij al geruime tijd de rijmpositie bekleedt en daarmee zouden we niet alleen een verklaring kunnen hebben voor het synchrone gedrag van dit element bij een reeks van fonologische verschijnselen in een aantal hedendaagse talen/dialecten, maar ook voor de verdwijning van de h in verschillende talen/dialecten. De verschijnselen die we bespraken in dit artikel, komen zo algemeen voor dat we misschien mogen veronderstellen dat de hypothese van TZ van universele aard is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|