Nederlandse Taalkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Enkele eigenschappen van de Nederlandse sjwaGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Klinkers en lettergrepenEr zijn meerdere redenen om aan klinkers een bijzondere status toe te kennen binnen de lettergreep. Zo bevat elke lettergreep in een taal als het Standaard-Nederlands in ieder geval een klinker, terwijl medeklinkerloze lettergrepen allesbehalve een uitzondering zijn; te denken valt onder meer aan de onderstreepte lettergrepen in uniek, oma, egaal, apart, remia, menu, karate, etc. Er zijn talen en dialecten waarin de eis op klinkers ook niet absoluut is - zoals sommige Oostnederlandse streektalen (Nijen Twilhaar 1990) en, in extremer mate, het Berber (Dell en Elmedlaoui 1985) - maar in dergelijke gevallen kan worden aangetoond dat de eis dat elke lettergreep een klinker dient te hebben in bepaalde gevallen zijn werk doet, zij het als preferentie en niet als absolute eis (Prince en Smolensky 1993).Ga naar voetnoot1 Er zijn in ieder geval geen talen waarin de omgekeerde eis geldt: in de fonologische kartotheek is nog geen beschrijving van een taal aangetroffen waarin elke lettergreep in ieder geval een medeklinker moet bevatten, terwijl klinkers optioneel zijn. Een ander argument om aan klinkers een bijzondere status toe te kennen kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden ontleend aan de fonetiek. Fonetisch kan een lettergreep worden omschreven als een klankeenheid die bestaat uit een stijgende, gevolgd door een dalende sonoriteitscurve. Een woord kan in deze zienswijze worden verdeeld in meerdere sonoriteitstoppen; elke top correspondeert met een lettergreep; en elke top wordt in het Nederlands gevormd door een klinker. Bovendien kan worden aangetoond dat de articulatorische ‘gesture’ van een klinker zich uitstrekt over een hele lettergreep. De gestures van medeklinkers hebben daarentegen een veel beperkter bereik (Browman en Goldstein 1992). Er zijn nog enkele criteria om klinkers van medeklinkers te onderscheiden binnen een lettergreep, maar hierop zal ik nu niet ingaan. Het is nuttig om over een term te kunnen beschikken waarmee we de bijzondere status van klinkers kunnen beschrijven. Een voor de hand liggende term, zeker in het kader van de generatieve grammatica dat ik gehanteerd heb in mijn dissertatie, is hoofd (zie bijvoorbeeld Dresher en Van der Hulst 1995): We kunnen zeggen dat een klinker een (prototypisch) hoofd is van een lettergreep, zoals een categoriebepalend suffix dat is van een woord en zoals een zelfstandig naamwoord het is van een zelfstandig-naam-woordsgroep. De hoofdigheidsgedachte is allesbehalve nieuw, maar wordt in de literatuur verrassend zelden aangewend tot verklaring van fonologische verschijnselen. Dit is de stand van zaken die ik met mijn proefschrift heb willen veranderen. Ik ben daarbij uitgegaan van één karakteristiek van hoofden die met name bekend is uit de syntactische en morfologische literatuur: dat de eigenschappen van hoofden de aard en hoeveelheid van elders in de groep voorkomende elementen kunnen bepalen. Een categoriebepalend kenmerk op een suffix bepaalt bijvoorbeeld aan welk soort stam dat suffix zich kan hechten en aan- of afwezigheid van een transitiviteitskenmerk op een werkwoord bepaalt (in ieder geval ten dele) aan- of afwezigheid van een direct object in de werkwoordsgroep. Op dezelfde manier zouden kenmerken van de klinker de structuur van de omringende lettergreep kunnen bepalen. Ik stel voor om de relatie tussen kenmerken van een hoofd en de structuur van de prosodie te formaliseren met behulp van twee conditieschema's, hieronder weergegeven als (1a) en (1b):
In de meeste gevallen kunnen de twee condities worden samengeklapt tot één bidi-rectionele conditie:
K is hierbij een variabele die kan staan voor kenmerkwaarden als [+laag] en [+gedekt], terwijl P kan variëren over de prosodische knopen nucleus, rijm, letter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
greep en voet. Hoe meer kenmerken van de vereiste soort een segment heeft, des te geschikter is het om op de hoofdpositie in een constituent te staan, en omgekeerd: hoe prominenter een positie, des te strikter zijn de eisen die aan het hoofd gesteld worden. Ik dien hier overigens bij aan te tekenen dat ik de condities in (1) interpreteer als condities in de optimaliteitstheorie (Prince en Smolensky 1993, McCarthy en Prince 1993 en veel volgend werk). Dat wil zeggen dat de condities geacht worden te werken op de fonologische oppervlaktestructuur en dat ze geacht worden in bepaalde, welomschreven, gevallen geschonden te kunnen worden. In Van Oostendorp (1995b) probeer ik deze gedachten aan de hand van enkele concrete voorbeelden te illustreren. De twee belangrijkste zijn waarschijnlijk het verschil tussen gespannen en ongespannen klinkers in het Nederlands (Van Oostendorp 1995a) en de sjwa. Op de laatste fascinerende klinker wil ik hieronder kort ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 R-sjwaDe sjwa is in het in de vorige paragraaf geschetste kader van bijzonder belang omdat deze klinker zowel fonetisch als fonologisch nagenoeg inhoudsloos is (Koopmans-Van Beinum 1993/1994). Ik representeer dit (in een theorie die uitgaat van onder-specificatie) door de sjwa te representeren als in (2).
De sjwa heeft het kenmerk [-consonantisch] omdat het immers een klinker is. Hij bezit echter geen plaats- of hoogtekenmerken en is daarmee letterlijk de minimale klinker. Een theorie die uitgaat van de condities in (1) voorspelt dan dat de prosodische structuur die op deze klinker gebouwd wordt zeer beperkt zal zijn. Nu is het zinnig om onderscheid te maken tussen drie vormen van sjwa in het Nederlands. De eerste sjwa varieert met volle klinkers, afhankelijk van het stijlregister waarin gesproken wordt. Dit is het soort klinker dat we vinden in de informele uitingen [fon@legie], [m@ziek], [t@jater] enzovoort. Deze sjwa noem ik r-sjwa; de r staat hierbij voor (klinker-)reductie, de meest waarschijnlijke verklaring voor het opduiken ervan. De tweede sjwa duikt eveneens op in de meer informele registers. Deze sjwa wordt in formelere stijlniveaus echter niet zozeer vervangen door een volle klinker alswel weggelaten. Voorbeelden hier zijn vormen als [ker@k] en [fIl@m]. Deze sjwa noem ik e-sjwa, waarbij de e gezien kan worden als epenthese. De derde soort sjwa, u-sjwa, tenslotte, is een restcategorie. Alle voorkomens van sjwa die stabiel zijn over de verschillende registers reken ik hiertoe. Voorbeelden hier zijn de sjwa's in mede, terrein, De u staat hier voor underlying ‘onderliggend’ omdat het erop lijkt dat deze klinker reeds in de onderliggende vorm aanwezig is (zie echter Zonneveld 1993 voor een andere mening). Wanneer we ervan uitgaan dat fonologische condities gedefinieerd zijn op oppervlaktestructuren, zoals gebruikelijk is in de optimaliteitstheorie, voorspellen we in feite dat alle drie de soorten van sjwa zich op dezelfde manier gedragen. Een sjwa aan de oppervlakte is nu eenmaal een sjwa aan de oppervlakte, wat de onderliggende bron ervan ook mag zijn. Laten we onze aandacht eerst richten op r-sjwa, een van de twee soorten van sjwa die niet voorkomen in de onderliggende vorm en die dus zijn afgeleid. In het onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staande wil ik onderzoeken in hoeverre het gedrag van deze klinker - alsmede dat van de u-sjwaGa naar voetnoot2 - overeenkomt met onze verwachtingen wanneer we aannemen dat natuurlijke taal beschikt over condities als (1). Op klinkerreductie bestaan in het Nederlands vele restricties. Sommige van die restricties zijn eenvoudigweg niet te vatten in een standaardmodel van generatieve fonologie. De introductie van (1) heeft hierin geen verandering gebracht. Zo is het bekend dat reductie vaker voorkomt in frequente woorden dan in minder frequente (Martin 1968). Woordfrequentie is echter niet als parameter in te bedden in een generatief kader. Dergelijke factoren heb ik dan ook helaas als onbegrepen terzijde moeten schuiven in Van Oostendorp (1995b). Andere factoren zijn echter zeer gemakkelijk te begrijpen. Zo wordt reductie zoals bekend alleen toegepast op onbeklemtoonde lettergrepen. Lettergrepen die primaire of zelfs secundaire klemtoon bevatten worden in het Nederlands nimmer gereduceerd. Dit feit nu valt vrij gemakkelijk te begrijpen uit de interactie tussen de instantie (3) van het conditieschema in (1c) en de conditie op respect in (4):
De K in (3) kan staan voor elk kenmerk van klinkerplaats of klinkerhoogte. Indien we nu aannemen dat (3)>>(4)Ga naar voetnoot3, dan voorspellen we een contrast in reduceerbaarheid tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde klinkers. In het onderstaande tableau ga ik ervan uit dat vormen met incorrecte klemtoon al zijn uitgefilterd door andere condities:
De kandidaten (5a) en (5c) schenden allebei de conditie Connect: de onbeklemtoonde o heeft immers op zijn minst een plaatskenmerk (rond) die niet projecteert tot de hoofdpositie van een voet. Een dergelijke positie correspondeert immers volgens standaardaannamen met klemtoon. De enige serieuze overgebleven kandidaten zijn nu (5b) en (5d). Deze worden nu geëvalueerd in het licht van de conditie Respect. Deze conditie geeft dan de voorkeur aan (5b) omdat in deze vorm meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinkers aan de oppervlakte trouw zijn gebleven aan hun onderliggende vorm. Uiteraard geldt dit tableau alleen voor het informele register.Ga naar voetnoot4 In formele spraak is de ordening van condities waarschijnlijk omgekeerd:
In dit register wordt de keuze uniek bepaald door de conditie Respect. Deze bepaalt dat de beste kandidaat de meest respectvolle is. Dit is (6a) waarin alle klinkers hun onderliggende vorm behouden. Een andere restrictie op klinkerreductie in het Nederlands valt eveneens gemakkelijk te begrijpen. Booij (1981) observeerde dat klinkers in gesloten lettergrepen nauwelijks gereduceerd kunnen worden. Reductie lijkt alleen mogelijk voor klinkers in open lettergrepen. Alleen als de sluitende medeklinker verdwijnt, kan de klinker gereduceerd worden:Ga naar voetnoot5
We kunnen deze feiten verklaren met behulp van de volgende instantie van (1):
Net als in het voorafgaande geval kunnen we voor de K in dit geval elk willekeurig klinkerplaats of klinkerhoogtekenmerk lezen. De sjwa heeft geen van allen. In Van Oostendorp (1995b) laat ik zien dat een gesloten lettergreep altijd een vertakkend rijm heeft, terwijl het rijm van een open lettergreep niet vertakt. Ik laat daar overigens ook zien dat we in dit geval een zeer concrete aanwijzing hebben over wat K is, namelijk het kenmerk [gedekt], dat ik gelijkstel aan [Retracted Tongue Root]. (8) zegt nu dus dat een vertakkend rijm een hoofd moet hebben met een klinkerplaats- of klinkerhoogtekenmerk. De sjwa ontbeert beide. Indien de conditie in (8) in het Nederlands nu hoog genoeg geplaatst is, verklaren we waarom een onderliggende klinker in een gesloten lettergreep niet gereduceerd mag worden tot sjwa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 U-sjwaWe richten nu onze aandacht op de u-sjwa, de stomme e in woorden als mode en genot die niet varieert met enige andere klinker. Zoals eerder is opgemerkt verwachten we dat deze klinker een soortgelijke distributie heeft als de sjwa die het gevolg is van reductie.
Nu zijn er inderdaad opvallende parallellen. Zo komt ook de onderliggende sjwa, net als de r-sjwa in het Nederlands niet voor in beklemtoonde positie. Dit kan in beide gevallen worden verklaard onder verwijzing naar dezelfde conditie, namelijk (3), die ik hieronder herhaal:
Deze conditie zegt - onder andere - dat een klinker die hoofd is van een (vertakkende) voet, een bepaald kenmerk K moet hebben. De sjwa heeft geen enkel kenmerk, en dus ook niet het kenmerk K, wat dit ook mag zijn. Een sjwa als hoofd van een voet geeft dus altijd een schending van (3). Een van de vele voorbeelden van het klemtoonontwijkend gedrag van de u-sjwa is het volgende. Er zijn in het Nederlands woorden met een uitzonderlijke klemtoon op de laatste lettergreep zoals fobie, chocola, enzovoort. Ik neem aan dat deze exceptionele klemtoon verantwoord kan worden onder aanname van een lexicale voet die op de laatste lettergreep geplaatst wordt. Een conditie van respect dwingt vervolgens af dat deze onderliggende klemtoon blijft staan (zie Van Oostendorp 1997 voor een uitwerking van dit idee).
Wanneer een vorm onderliggende metrische structuur heeft, wordt elke verandering aan deze metrische structuur beschouwd als een schending van (9). Het geval wil nu echter dat het Nederlands geen enkel woord heeft waar de hoofdklemtoon of een bijklemtoon op de sjwa ligt. Zelfs exceptionele klemtoon op een dergelijke klinker is niet toegestaan. Er moet dus een conditie zijn die geordend is boven alle andere condities op klemtoon. Mijn voorstel is dat dit wederom conditie (3) is.Ga naar voetnoot6 Zelfs als we een vorm /modə́/ zouden hebben met onderliggende klemtoon op de sjwa, dan zou deze nog niet aan de oppervlakte komen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een sjwa is altijd uitgesloten als hoofd van een voet, omdat dit een een schending geeft van de conditie Connect in (3). Dit geldt zelfs als de sjwa onderliggend de hoofdstatus van de voet verkregen heeft. Ook de restrictie tot open lettergrepen geldt voor u-sjwa net zo goed als voor de r-sjwa. Deze bewering behoeft enige uitwerking. In de literatuur wordt immers meestal aangenomen dat sjwa in principe gevolgd kan worden door elke combinatie van medeklinkers die ook andere klinkers kan volgen. Kager en Zonneveld (1986) geven bijvoorbeeld de volgende lijst:Ga naar voetnoot7
Bij nadere beschouwing blijkt echter dat we een groot aantal van deze categorieën terzijde kunnen schuiven. Allereerst zijn alle consonantclusters van een zeer bijzonder soort: ze eindigen altijd op een cluster van een sonorant en coronale obstruent. Woorden als *ademp, *dubbelk, *aderf of zelfs *monnikt(als ongelede vorm) worden niet aangetroffen. In de restrictie dat de tweede consonant alleen een coronaal mag zijn, lijkt de sjwa op de gespannen klinkers van het Nederlands. Ook deze komen immers wel voor in woorden als paars, zwoerd, steels en beeld, maar hypothetische tegenhangers als *paarf, *zwoerk, *steelp of *roemp zijn in deze taal niet welgevormd. Ik stel in Van Oostendorp (1995b) voor dat rijmclusters met een niet-coronaal aan het eind een bijzondere structuur hebben die alleen is toegestaan wanneer het hoofd van de let- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tergreep het kenmerk [gedekt] draagt. Ook de conditie die hiervoor verantwoordelijk is kan weer worden gezien als een invulling van (1c). Het punt is nu dat zowel gespannen klinkers als de sjwa geen kenmerk [gedekt] hebben en dus de benodigde structuur niet kunnen dragen. Voor woordfinale coronale consonanten is daarentegen geen speciale structuur nodig; deze kunnen buiten de eigenlijke lettergreep staan en komen zelfs voor in vormen als herfst en angst. Omdat deze consonanten per hypothese niet in een lettergreep hoeven te staan, vereisen ze ook geen kenmerken. Ze kunnen daarom zelfs na een sjwa staan. Ook de groep vormen die eindigen op -ep en -ef wil ik hier terzijde schuiven; ten eerste betreft het een zeer kleine groep met voornamelijk leenwoorden en ten tweede is er reden om aan te nemen dat deze klinkers niet werkelijk onderliggend zijn, maar zijn afgeleid via epenthese of mogelijk zelfs een vorm van reductie. Dat laatste wil ik in ieder geval beweren voor de groep woorden op -ek en -ech.Ga naar voetnoot8 In Van Oostendorp (1995b) betoog ik dat deze vormen fonologisch geen sjwa hebben maar een /I/, die in sommige dialecten fonetisch wordt gereduceerd in de richting van een sjwa onder invloed van de naastliggende velaire obstruent. Ik geef meerdere argumenten voor deze stelling in Van Oostendorp (1995b).Ga naar voetnoot9 Op dit moment heb ik de vormen die eindigen in een coronale, labiale of velaire obstruent terzijde geschoven en een andere analyse gegeven. Er blijft nu echter een zeer grote klasse woorden over die eindigen op de combinatie van sjwa met een sonorant, eventueel gevolgd door een extrasyllabische coronaal. De vraag is nu hoe we deze vormen (ader, adem, adel en dergelijke, alsmede wereld, mosterd enzovoort) analyseren. Ik stel voor dat we ook in deze gevallen niet te maken hebben met een onderliggende sjwa. In de lexicale fonologie hebben deze woorden een syllabische sonorant. De fonologische vorm van deze woorden is dus [adr], [adm], [adl], enzovoort. Pas in de postlexicale fonologie wordt een sjwa geïnserteerd. We hoeven niet ver af te wijken van standaardaannamen om te kunnen geloven dat het Standaard-Nederlands syllabische sonorante consonanten heeft. Per slot van rekening hebben verwante talen als het Duits en het Nedersaksisch ook dergelijke consonanten en kunnen we zelfs op sommige plaatsen in de standaardtaal aanwijzingen vinden voor deze aanname. Te denken valt dan aan paren als filter-filtreer, theater-theatraal, etc. (Booij 1995). De aanname dat deze vormen lexicaal een syllabische sonorant hebben, kan ook een gat in ons paradigma verklaren dat anders een raadsel zou blijven: de sjwa kan niet worden gevolgd en voorafgegaan door instanties van dezelfde consonant (behalve als die consonant n is): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is op dit moment niet van belang waarom de n een uitzondering vormt op de hier gegeven regelmaat. Het is wel van belang in te zien dat het verbod op gelijke consonanten voor en na sjwa ook geldt in afgeleide vormen. Het ongemarkeerde comparatiefsuffix van het Nederlands is bijvoorbeeld -er (kwaad-er, mooi-er, etc.). Wanneer een stam op /r/ eindigt, wordt echter gekozen voor -der (zwaar-der). Helaas zijn er geen Nederlandse achtervoegsels -el of -em, zodat we het gedrag van de sjwa in die conteksten niet kunnen observeren.Ga naar voetnoot10 Deze merkwaardige conditie op het voorkomen van sjwa kan uitstekend begrepen worden als we aannemen dat in deze gevallen sprake is van een syllabische consonant. In dat geval is er immers in het lexicon sprake van een configuratie CiCi, waarbij de eerste consonant in de aanzet van de lettergreep staat en de tweede de nucleus vormt. Het Nederlands kent echter een zeer sterke conditie op combinaties van aanzet en nucleus: deze mogen niet te veel op elkaar lijken. Deze conditie (ontleend aan Noske 1992) heb ik Contour gedoopt:
De conditie in (13) heeft een groot empirisch bereik. Ze kan bijvoorbeeld verklaren waarom het Nederlandse lexicon geen woorden heeft met een lettergreep [ji] (terwijl er wel enkele woorden zijn met [jI], zoals jiddisch en jicht). De standaardaanname is immers dat j en i dezelfde segmentele inhoud hebben en alleen verschillen in syllabische positie. Volgens (13) is de gewraakte lettergreep dan uitgesloten. Ook het ontbreken van lettergrepen van de vorm *[hə] in het Nederlands kan worden verklaard aan de hand van (13), als we aannemen dat de /h/ net als /ə/ een vrijwel kenmerkloos segment is. Het verbod op deze combinatie is in het Nederlands absoluut, zodat de e in helaas bijvoorbeeld niet gereduceerd kan worden. We kunnen nu ook het verbod op *-ləl, *-məm en *-rər uit deze conditie laten volgen, maar alleen als we aannemen dat de sjwa niet in de relevante fonologische representatie aanwezig is. De enige woorden waar we nu nog een onderliggende sjwa aannemen, zijn mode, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrede, adelaar en hun gelijken. In al deze vormen staat de sjwa in een open lettergreep. Dit is nu juist hetgeen ik moest aantonen. De u-sjwa mist immers net als de r-sjwa de nodige klinkerkenmerken. Volgens (8), hieronder herhaald, kan hij daarom geen gesloten lettergreep ondersteunen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieIn dit korte artikel heb ik slechts enkele van de vele eigenschappen van de Nederlandse sjwa kunnen behandelen. De twee belangrijkste zijn: sjwa staat exclusief in onbeklemtoonde posities, en sjwa staat bij voorkeur niet in een gesloten lettergreep. Deze eigenschappen worden gedeeld door r-sjwa en u-sjwa. Het dient opgemerkt dat dit soort fenomenen pleit voor een aanpak van de fonologie die gebruik maakt van condities op oppervlaktestructuur zoals (3) en (8) en niet op transformatie- en herschrijfregels die hetzelfde effect zouden hebben. We zouden bijvoorbeeld onze klemtoonregels zo moeten formuleren dat ze onderliggende sjwa altijd overslaan. Deze regels zouden dan geordend moeten worden voor een set reductieregels die onbeklemtoonde klinkers zouden reduceren. Op deze manier zouden we de generalisatie missen dat er een relatie is tussen klemtoon en klinkerkwaliteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|