| |
| |
| |
Signalementen
Linguistics in the Netherlands 1996
Onder de bovenstaande titel verscheen onlangs een selectie van de lezingen die werden gehouden op de 27e jaarlijkse bijeenkomst van de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap op 20 januari 1996 te Utrecht. Het boek vormt het dertiende deel in de reeks AVT Publications, die wordt gesponsord door deze vereniging. De bundel wordt geopend door Sergio Baauw, die zich heeft verdiept in de Constructions of inalienable possession: the role of inflectional morphology. Hans den Besten analyseert Associative DP's in het Afrikaans. Hans Broekhuis levert een bijdrage aan de bundel met een artikel On heads and the Linear Correspondence Axiom. Samen met Leonie Cornips en Maarten de Wind is hij van de partij met de bijdrage Inalienable possession in locational constructions: an apparent problem. Leonie Cornips heeft in haar eentje ook wat te vertellen in haar artikel over The spread of the reflexive adjunct middle in the Limburg dialects: 1885-1994.
In Ternary rhythm in Sentani belicht Nine Elenbaas enkele aspecten van het klemtoonsysteem in deze Papoeataal. Els Elffers schetst The history of thought about language and thought. Martin Honcoop geeft A dynamic binding approach to intervention effects on negative polarity item licensing. In How ‘greedy’ is the French imperative? probeert Aafke Hulk de Franse imperatieven typologisch in te delen. Harry van der Hulst en Marian Klamer presenteren een analyse van Reduplication in Leti, de taal van het eiland Leti, dat dicht aan de oostkant van Timor ligt. Simon van de Kerke gaat in op de verschillende Quechua-dialecten van Peru, Bolivia en Noord-Argentinië: Agreement in Quechua: evidence against Distributed Morphology. Robert S. Kirsner en Vincent J. van Heuven laten het verband zien tussen Boundary tones and the semantics of the Dutch final particles hè, hoor, zeg and joh. Jan G. Kooij gaat in op de Metrical complexity in poëzie. Vincent J. van Heuven komt twee keer terug, eerst met Klaske van Leyden, met een bijdrage over Lexical stress and spoken word recognition: Dutch vs. English, vervolgens in gezelschap van Elisabeth Mauder, met een artikel On the rise and fall of Spanish diphthongs.
Sergio Menuzzi houdt zich bezig met enkele alternanties tussen anaforen en voornaamwoorden in het Spaans en het Braziliaans en Europees Portugees: Constraint interaction in binding and the feature specification of anaphoric forms. Anneke Nunn en Anneke Neijt leveren een bijdrage in de vorm van Dutch orthography: a near-optimal phonological transcription? Gertjan Postma verdiept zich in The nature of quantification of high-degree: ‘very’, ‘many’, and the exclamative. Het artikel van Gisela Redeker gaat over Free indirect discourse in newspaper reports. Jan Renkema gaat in op de positie van omdat-zinnen voor of na de hoofdzin: Cohesion analysis and information flow: the case of ‘Because’ versus ‘because’. Ruben van de Vijver brengt ons op de hoogte van Emphasis spread in two dialects of Palestinian. Janneke Visser sluit de rij met haar bijdrage over Object drop in Dutch imperatives.
Bibliografische gegevens: Crit Cremers en Marcel den Dikken (red.),
| |
| |
Linguistics in the Netherlands 1996. Amsterdam enz., John Benjamins PC, 1996. 268 p. ISBN: 90 272 3156. Er werd geen prijs vermeld. Leden van de vereniging krijgen het boek jaarlijks toegestuurd. De secretaris van de vereniging, Helen de Hoop, zetelt aan de Selwerderstraat 42, 9717 GL Groningen.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Feestbundel Toon Hagen
Onlangs werd de Nijmeegse hoogleraar Toon Hagen zestig jaar en ter ere daarvan werd het feestvarken een bundel aangeboden met taalvariatie als thema. Het enthousiasme waarmee de 25 auteurs hun medewerking hebben verleend, leverde een lijvig boekwerk op, waarin het genoemde thema in al zijn facetten wordt belicht. Het is hier dan ook niet de plaats om enige vorm van inhoudelijk commentaar te geven. Ik zal hieronder kort de inhoud van de verschillende publicaties aangeven, zodat de lezer in elk geval een beetje het idee krijgt waar ze over gaan.
De bundel bevat 23 artikelen over taalvariatie, die alfabetisch zijn geordend op de achternaam van de auteurs. De eerste bijdrage is van Pierre Bakkes en gaat over de verandering van tong-punt-r naar keel-r in het Midden-Limburgse dialect van Montfort, waarbij wordt ingegaan op de vraag waar de grens ligt tussen beide typen r-gebruikers, en wat de mogelijke oorzaken zijn van de verandering: De overgang van tong-r naar keel-r in het Montforts. Het artikel van Renée van Bezooijen, De kwantificering van geografische taalvariatie. Een verkennende studie naar het Tielts en het Bedums, onderzoekt de dialecten van Tielt (West-Vlaanderen) en Bedum (Groningen). Tom Boves en Rob Vousten leggen verband tussen Thuistaal en schoolprestaties en komen tot de conclusie dat de linguïstische thuissituatie niet de oorzaak hoeft te zijn van achterstanden in het onderwijs en dat het mogelijk is dat slechtere schoolprestaties in verband gebracht moeten worden met het opleidingsniveau van de ouders.
Uit het artikel van Dédé Brouwer, Morfo-syntactische variatie in het Amsterdams, komt onder meer naar voren dat er in dit dialect een verandering aan de gang is van non-standaard naar standaard morfosyntaxis, mogelijk als gevolg van het feit dat non-standaard anno 1996 weinig status heeft. In De situatie van het dialect van Griendtsveen, komt Herman Crompvoets tot de conclusie dat er eigenlijk geen sprake is van een Griendtveens dialect, aangezien er in de desbetreffende plaats niets te bespeuren valt van enige linguïstische homogeniteit. Ad Foolen gaat in zijn bijdrage Herinneringen aan mijn moedertaal in op de gevolgen die hij op school ondervond van zijn dialectachtergrond, en, meer in het algemeen, op de problemen waar dialectsprekers tegenaan lopen in hun maatschappelijk leven. Marinel Gerritsen constateert in haar artikel Engelstalige productadvertenties in Nederland: onbemind en onbegrepen dat de veranglisering van het Nederlands minder ver is dan men wel denkt. Herman Giesbers vergelijkt in Drietalig en bidialectaal kodewisselen codeswitching door dezelfde sprekers vanuit het Nederlands naar het Indonesisch en het Engels met codeswitching in een dialect-standaardtaalsituatie en komt tot de conclusie dat de mate van verwantschap of nabijheid van de betrokken talen of variëteiten niet tot principieel andere vormen van codeswitching leidt. J. Goossens gaat in op de parallelle ontwikkelingen die zijn waar te nemen in Merrie, berrie, spurrie en murw in het Nederlands en het Limburgs. Walter Haeseryn geeft een overzicht van (de voornaamste) geografisch gemarkeerde Grammaticale verschillen tussen het Nederlands in België en het Nederlands in Nederland: een poging tot
| |
| |
inventarisatie. In Nacht in Kerkrade. Dorsale fricatief deletie en woordfinale t-deletie in Ripuarische dialecten van het Nederlands bespreekt Frans Hinskens de twee in de ondertitel genoemde fonologische verschijnselen, die in de desbetreffende dialecten deels met elkaar in competitie lijken te zijn. Roeland van Hout gaat in op de meervoudige effecten die een rol hebben gespeeld bij het oprukken van hun als subject: Waar kwamen hun onze taal binnen? Henk van Jaarsveld beargumenteert in zijn bijdrage Variaties in diepte van semantische verwerking dat het conversationele maxime van kwantiteit inhoudt dat er aan informatieverwerking niet onbelangrijke cognitieve kosten zijn verbonden. In De alfabetische bril probeert A. Kraak aannemelijk te maken dat onze blik op de taalkunde en de fonologie verduisterd is, doordat we door een ‘alfabetische bril’ naar de (woord)klankstructuur kijken.
Sociolinguïstiek in het platte vlak, de bijdrage van Joep Kruijsen, gaat over het belang van topografische grondkaarten voor de presentatie van sociolinguïstisch onderzoek waarbij ook geografische variatie een rol speelt. Henk Münstermann bespreekt veranderingen in het systeem van de Meervoudige meervouden in het Maastrichts. Pieter A.M. Seuren gaat in op de mogelijkheid om een systeem te ontwerpen voor Parameters van variatie. Leon Stassen geeft een analyse van het Indo-Europese werkwoord zijn in Zijn in Nederland en de wereld. Hoe taaltypologie en dialectkunde samengaan. Ton Vallen en Sjef Stijnen gaan Terug naar Kerkrade. Een zoektocht naar sporen van het Kerkradeproject. Hans Van de Velde besteedt in zijn bijdrage aandacht aan de zich in Vlaanderen ontwikkelende standaard omgangstaal, die afwijkt van het (zuidelijke) Standaard-Nederlands: Verkavelingsvlaams. Wat is mij dat nu? P.H. Vos bespreekt Een geval vantaalverandering: de overgang van korte stijgende diftongen naar korte monoftongen in het dialect van Gemert. A. Weijnen belicht De positie van het Westhoeks. Het laatste artikel in deze bundel is van Ton van de Wijngaard en gaat over Blève, kómme, krèje, vónge, woeëde i kaat braat. Het voltooid deelwoord van zes werkwoorden met perfectieve betekenis in de Limburgse dialecten.
Taalvariaties is een rijke bundel, waarin het gekozen thema vanuit alle gezichtshoeken wordt belicht, waarmee een voor velen interessante verzameling publicaties tot stand is gekomen.
Bibliografische gegevens: R. van Hout en J. Kruijsen (red.): Taalvariaties. Toonzettingen en modulaties op een thema. Dordrecht, Foris, 1996. VIII + 298 blz. ƒ 49,50 ISBN 90 6765 533 3. De bundel is op het secretariaat van ATD van de KUN te verkrijgen voor de vernissage-prijs van ƒ 38,-.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Kris van de Poel en Sven van Elst
De finesses van het Nederlands: Oefenboek voor anderstaligen. Leuven: Acco, 1996. ISBN 90-334-3367-2. 196 blz., Dfl. 49,75.
Partikels met pragmatische functie zijn niet alleen lastig voor de taalbeschrijver maar ook voor de anderstalige die Nederlands wil leren. In leerboeken voor anderstaligen komen de partikels niet altijd goed uit de verf, ze zijn blijkbaar ook voor de cursusmaker een probleem. Derhalve is het een lofwaardig initiatief van de auteurs geweest om een leerboek samen te stellen dat zich helemaal concentreert op de partikels. Eerder al maakten Harald Weydt en zijn collega's een soortgelijk boek voor de Duitse partikels, de Kleine deutsche Partikellehre (Stuttgart 1983). Van de Poel en Van Elst hebben zich mede door dat boek laten inspireren en ze dragen de eerste dialoog uit hun boek dan ook aan Weydt c.s. op.
| |
| |
Het boek is communicatief-functioneel van opzet. De 12 hoofdstukken dragen titels als: ‘Uitspraken modificeren’ (met in de ondertitel van het hoofdstuk de partikels die behandeld worden, in dit geval toch, nu eenmaal, dan ook, gewoon(weg), misschien), ‘Waarschuwen en dreigen’ (toch, maar, nu (eens), wel eens), ‘Vragen modificeren’ (eigenlijk, dan, soms, misschien, eigenlijk wel), etc. De genoemde hoofstuktitels doen vermoeden dat de taalhandelingstheorie als uitgangspunt voor de opzet van het boek genomen is, maar er zijn andere hoofdstukken als ‘Beleefdheid’ en ‘Beperken/restricties’ die een iets andere invalshoek hebben.
Binnen elk hoofdstuk wordt per behandeld partikel steeds ter kennismaking een oefening als ‘instap’ gegeven, vervolgens een ‘regel’ waarin betekenis en gebruiksmogelijkheden beknopt samengevat worden en vervolgens komt er nog een oefening waarin de leerder zelf zinnetjes met het betreffende partikel moet maken. Elk hoofdstuk bevat een afsluitende herhalingsoefening waarin alle in het hoofdstuk behandelde partikels nog eens de revue passeren. Het boek besluit met een viertal appendices: alfabetisch overzichten van de behandelde partikels en van de functies die ze kunnen vervullen, een paar opmerkingen over hun syntactische plaatsingsmogelijkheden (o.a. clustervorming) en tenslotte de juiste antwoorden bij de afsluitende herhalingsoefeningen van de verschillende hoofdstukken.
Hoewel het geheel aardig van opzet is, valt er op menig detail wat aan te merken. De plaats van behandeling van verschillende partikels is soms wat merkwaardig. In een hoofdstuk over ‘Uitdrukkelijk instemmen’ verwacht ik niet de behandeling van de wending Dat wel, maar ..., net zo min als in een hoofdstuk over ‘Gebieden’ de bespreking van ‘gerust’ (Gebruik gerust mijn schaar) voor de hand ligt. Vervolgens vallen er vraagtekens te plaatsen bij de keuze van de woorden die als partikel aangemerkt worden. In een dialoog in de inleiding van het boek wordt dank je wel als zodanig gemarkeerd, terwijl zeg aan het begin van een beurt (Zeg, hoe was jouw studieperiode in Frankrijk eigenlijk?) onbesproken blijft. Het partikel hoor komt nergens aan bod, terwijl het onderschikkende voegwoord als als inleider van een wens (Als de week nu maar eens ten einde was!) ruim drie bladzijden toegemeten krijgt.
De grammaticale toelichting wordt erg beknopt gehouden, wat soms tot verkeerde voorstellingen van zaken leidt. Op blz. 180 wordt opgemerkt dat maar in een uitroep voorop kan staan (Maar wat doe jij hier? Maar die kleren zijn toch veel te duur!), maar hier had bijgezegd moeten worden dat we hier met een vorm van het voegwoord of een afgeleide daarvan te maken hebben, en niet met het modale partikel maar. Een bladzijde daarvoor wordt terecht gesteld dat modale partikels ‘doorgaans in het middenveld’ staan (blz. 179), maar daar wordt vervolgens ongelukkigerwijze aan toegevoegd dat de partikels ook aan het einde van de zin kunnen staan, namelijk ‘wanneer het vervoegde werkwoord de belangrijkste informatie bevat en het zinsaccent draagt’, met als voorbeelden Waar staat mijn auto toch!, Wanneer vertrekt de bus dan? De anderstalige wordt het hier moeilijker gemaakt dan het is. Ook in de laatste twee voorbeelden staan de partikels in het middenveld, alleen ontbreekt toevallig een werkwoordelijke eindgroep.
Het grootste bezwaar tegen de cursus is echter, dat authentiek gesproken taalmateriaal ontbreekt. Alle dialogen en oefeningen zijn door de auteurs zelf geconstrueerd. Juist bij partikels is het maar de vraag, of dat tot natuurlijke dialogen leidt. Ik weet niet of het wel
| |
| |
gebruikelijk is om eigenlijk te gebruiken zoals dat gebeurt in een onderdeel van een geconstrueerde dialoog op blz. 10: Weet jij trouwens waar de trein vertrekt? Nee, geen idee eigenlijk. Zo ontstaat wel vaker het gevoel van houterigheid, een effect dat nu juist door het gebruik van partikels voorkomen zou moeten worden. De auteurs zijn zich wel bewust van dit bezwaar (blz. 14): ‘Hoewel de vreemde-talenpedagogiek het gebruik van authentiek taalmateriaal hoog in het vaandel voert, hebben wij, gezien de aard van de stof, toch besloten om buiten deze regel te treden’. Hoezo ‘gezien de aard van de stof’? Ik zou juist zeggen dat de aard van de hier behandelde stof schreeuwt om authentiek taalmateriaal.
De gevorderde anderstalige die de vele oefeningen uit het boek doorwerkt, zal er zeker wat van opsteken. Maar ik had hem toch een beter boek gegund. En nog beter zou het zijn als dit soort aanvullende partikelleerboeken niet meer nodig is doordat de taalleermethodes voor anderstaligen de partikels de aandacht geven die ze verdienen, en dat aan de hand van authentiek taalmateriaal.
Ad Foolen
| |
Kennis over taal en taalverschijnselen
De auteurs van het boek met de bovenstaande titel, die beiden deel uitmaken van de Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma's (CVEN), moeten ongetwijfeld een gat in de markt hebben gezien toen zij aan het schrijven gingen. Immers, er zou eindelijk ruimte komen in het programma Nederlands van de bovenbouw van HAVO en VWO. Vanaf het eind van de jaren tachtig is men druk bezig geweest om dat voor elkaar te krijgen. Maar volgens de laatste berichten is de staatssecretaris niet van plan de voorstellen over te nemen en als het aan haar ligt, komt er alleen een algemeen vak literatuur. Of deze staatssecretaris enig inzicht heeft in taalkunde en in het belang ervan op de middelbare school, is de vraag. Wat zij in elk geval voor elkaar heeft gekregen, is dat er als reactie op haar plannen een aantal zinnige artikelen is verschenen in verschillende dagbladen, waarin op het nut van taalkunde in het voortgezet onderwijs wordt ingegaan en die geschreven zijn door mensen die dat inzicht wèl hebben.
Het boek biedt de docent Nederlands verschillende mogelijkheden waarop taalkundige onderwerpen in de klas behandeld kunnen worden. Het doet echter meer dan dat. We vinden een stukje voorgeschiedenis over taalkunde in het voortgezet onderwijs. Er wordt een bespreking gegeven van de literatuur die de laatste vijftig jaar aandacht aan dit onderwerp heeft geschonken. Ook wordt de huidige praktijk bekeken: taalkunde in de methoden Nederlands voor de bovenbouw. Daarnaast worden allerlei argumenten op een rij gezet om taalkunde in het voortgezet onderwijs te geven. Verder worden de voorstellen van de CVEN besproken voor het onderdeel taalkunde in het examenprogramma van het VWO. Ook de voorstellen van de VOG-N (Vakontwikkelgroep-Nederlands) komen voor het voetlicht. Bovendien komt het nieuwe examen VBO-MAVO aan de orde, waarin een domein ‘Kennis over taal en taalverschijnselen’ is opgenomen.
Het boek bevat een viertal bijlagen met de volgende onderwerpen: Lesmateriaal en toetsen taalkunde van het Cito, Publikaties taalkunde voor schoolbibliotheek, Taalkunde-onderwerpen voor een werkstuk, en Theorie-elementen taalkunde onderwijzen: taalkunde autonoom. Het boek is verder voorzien van een trefwoordenregister.
Kennis over taal en taalverschijnselen geeft een boel nuttige en interessante informatie. De ondertitel van het boek kan de lezer echter een beetje op het ver- | |
| |
keerde been zetten: hoewel de achterkant van het kaft vermeldt dat het boek ‘de (a.s.) docent Nederlands concrete mogelijkheden [biedt] om leerlingen te laten omgaan met taalkundige onderwerpen’, blijft deze handreiking hoofdzakelijk beperkt tot een stappenplan voor het maken van vragen bij een tekst over een taalkundig onderwerp, en voor het laten samenstellen van een mondeling verslag en het zelfstandig laten schrijven van een werkstuk, en vinden we toch weinig concrete voorbeelden van taalkundige onderwerpen en de manier waarop die in de les behandeld kunnen worden.
Bibliografische gegevens: Hans Hulshof en Ton Hendrix: Kennis over taal en taalverschijnselen. Omgaan met taalkundige onderwerpen in de klas. Bussum, Coutinho, 1996. 127 blz. ƒ 24,50 ISBN 90 6283 004 8.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Taalverhaal, het ontleed-leed geleden
Jennie Maizels (illustraties) & Kate Petty (tekst). Amsterdam: Zirkoon uitgevers. 16 stevige pagina's. Vertaald uit het Engels door Kien Seebregts. Oorspronkelijke titel: The Great Grammar Book. ƒ 37,50.
‘Draai aan het wiel, maak de klepjes open, trek aan de flapjes, kijk in de spiegel en neem een hondje mee uit wandelen. Dankzij Taalverhaal wordt ontleden niet alleen gemakkelijk, maar vooral ook leuk. Een prachtig en vrolijk doe-boek over taal!’
U begrijpt dat deze flaptekst niet over een nieuw werk over moderne taalkunde gaat.
Alleen al door de felgekleurde opmaak van dit taalboek voor kinderen vanaf acht jaar, valt het op. Zirkoon is een bekende uitgeverij die al menig - populair-wetenschappelijk kinderboek heeft uitgebracht. De auteur Kate Petty publiceerde reeds ‘Mijn Wereldatlas’ en ‘Mijn Eerste Grote Encyclopedie’. Kien Seebregts heeft voor Zirkoon al vaker populair-wetenschappelijk werk vertaald, zoals bijvoorbeeld ‘Puur Natuur’ van A. Wilkes.
De opzet is duidelijk. De kat Zita Zelfstandig Naamwoord toont in een tekst met plaatjes de substantieven. Het konijn Wilma Werkwoord toont de doewoorden op het strand. De slang Bram Bijvoeglijk Naamwoord laat schapen van kleur veranderen. De rups Bea Bijwoord laat zien hoe iets gedaan wordt. De pauw Paul Persoonlijk Voornaamwoord laat ‘ik’ en ‘jij’ in een spiegel zien. Vlas Voorzetsel is een hondje dat door de tuin wandelt, Vera Voegwoord toont een formule om de tovenaar te laten verdwijnen. De papegaaien Mimi en Momo Meervoud hebben vele schilderijen met een of meer dieren. Bruno Bezittelijk Voornaamwoord helpt gevonden voorwerpen naar hun eigenaars. De Leestekens zetten punten en komma's op de juiste plaats. Tenslotte spelen de vriendjes samen: er kan een hele zin gemaakt worden.
Er bestaan niet veel kinderboeken over taal. In bibliotheken zijn kinderen vaak afhankelijke van een goede knipselmap. Ik ken alleen ‘Het Communicatieboek’ van Bas van Lier (Amsterdam: Ploegsma, 1994) dat bedoeld is voor de jeugd vanaf twaalf jaar en ouder. Het taalgebruik en de onderwerpen zijn dan ook aanzienlijk moeilijker dan in ‘Taalverhaal’. Het boek van Maizels en Petty duikt dus zeker in een gat op de markt.
Bij het lezen van dit boek heb ik me heerlijk uitgeleefd. Verborgen luikjes, bewegende plaatjes, uitschuifbare leestekens, een spiegeltje enzovoort. Maar, bewegende delen zijn vaak ook kwetsbaar. Een kinderbibliotheek plaatst het boek naar aanleiding van de vorm bij de prentenboeken en niet bij de informa- | |
| |
tieve boeken, terwijl het wel in die categorie thuishoort. Bovendien denk ik dat de uitvoering eerder aansluit bij een jongere leeftijdsgroep dan acht jaar en ouder. Het ook bij Zirkoon uitgebrachte ‘Puur Natuur’, voor negen jaar en ouder, is een stuk serieuzer en eist meer van de lezers. De prachtig geïllustreerde pagina's van ‘Taalverhaal’ zijn prettig druk: er is veel te zien en te doen.
Ik denk dat het boek heel speels ingaat op de woordsoorten en voor heel veel kinderen bij het leren ervan een steun in de rug kan zijn. Of ‘het ont-leedleed ook werkelijk geleden is’, vraag ik me af. Het leed zit 'm volgens mij vooral in de redekundige ontleding.
Cefas van Rossem
| |
Woordenboek Drentse dialecten
Enige tijd geleden verscheen het eerste deel van het Woordenboek van de Drentse dialecten (WDD) bij uitgeverij Van Gorcum, die ook het Woordenboek van de Limburgse dialecten en het Woordenboek van de Brabantse dialecten uitgeeft. In tegenstelling tot die laatste twee woordenboeken is het WDD niet systematisch, maar alfabetisch. Net als veel andere woordenboeken kent het WDD een lange geschiedenis, die meer dan een kwart eeuw geleden begint. Enkele jaren na de dood van de bekende dialectoloog Jan Naarding in 1963 werd besloten om een wetenschappelijk verantwoord woordenboek te maken met gebruikmaking van de gegevens die Naarding in de loop der jaren had verzameld. Het karwei moest worden geklaard door Geert Kocks, die daarvoor werd aangetrokken uit Duitsland, waar hij tot dan toe werkzaam was. Deze kreeg bij het samenstellen van het woordenboek medewerking van vele anderen, onder wie Henk Bloemhoff, de auteur van het Stellingwerfs Woordeboek, die vijf jaar lang in deeltijd aan het eerste deel meewerkte. Het materiaal werd geleverd door vele honderden informanten.
Het WDD bevat een interessante en uitvoerige inleiding, waarin veel onderwerpen aan de orde komen, zoals de geschiedenis van het woordenboek, het Naarding-materiaal, de enquête, dialectgeografische en lexicografische/lexicologische achtergronden, en richtlijnen voor de gebruiker. De lemmata zijn uitvoerig, gedegen en duidelijk. Gelukkig hebben de makers van het woordenboek besloten de uitgangen -en bij verba, pluralia en andere woordcategorieën, die in het Oost-Nederlands als een syllabische nasaal aan de oppervlakte komen, volledig te spellen, wat de leesbaarheid ongetwijfeld ten goede zal komen. In de inleiding wordt die keuze ook beargumenteerd. Wat echter niet duidelijk wordt, is waarom voor de uitgangen -elen en -eren een uitzondering wordt gemaakt: deze krijgen niet de Nederlandse spelling, maar worden gespeld zoals in het Duits.
Bibliografische gegevens: G.H. Kocks (m.m.v. J.P. Vording, A. Beugels, dr. H. Bloemhoff en vele anderen): Woordenboek van de Drentse dialecten. A-L. Assen, Van Gorcum, 1996. LXX + 706 blz. geb. ISBN 90 232 3176 7. De bundel kost ƒ 87,50. Het tweede deel zal in april 1997 verschijnen.
Jan Nijen Twilhaar
|
|