Nederlandse historische bronnen 10
(1992)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd11
| |
[pagina 65]
| |
gerequireerde qualiteijt heeft. Indien ick op mijn particulier soude sien verclare geen liever te hebben; doch sprekende, als ick schuldich ende gehouden ben, als in de presentie van Uwe Hoocheijt soo moet ick seggen, dat de consideratien die Uwe Hoocheijt, als ick de genadige gunst hadde laestmael in Den Hage Uwe Hoocheijt mijnen onderdanigen dienst te presenteren, geliefde te hebben over den persoon van den heer bailljouw voorss., soodanich sijn, dat die geen tegenspraeck en lijden, ende hebbe gemerckt, dat Uwe Hoocheijt naer des selfs hooge wijsheijt, hadde voorsien, tgene mij den tijt eerst daer naer evidentelijck hadde doen sien. Want voor eerst, hebbe oock geremarqueert naerder hant, dat dese heer, (die selfs in tegenwoordicheijt van een regent van Vlissingen sich tot dit ampt graetich thoonde aen mij) daer naer door sijn huijsvrouw met een woort, soo flaeuw is gemaeckt geweest, dat hij albereijts aen eenige van sijne vrinden hadde verclaert verandert te sijn, en soude oock gepersisteert hebben, ten waere de voorss. sijne huijsvrouw, haer door vrunden hadde laeten encourageren ende oock daer naer wederom haeren man beter moetGa naar voetnoot103 hadde nemen laeten, sulx de veranderlijckheijt in desen heer groot is; is mede considerabel, dat des selfs huijsvrouw, die naer bestaende maechschap is van de ReijgersberchsGa naar voetnoot104, ende noch alle daechs met deselve groote vrintschap onderhout, ende soo veel vermogende opt gemoet van desen heer, den selven al dickmaels sal animeren haerer vrunden partij te houden, ende beletten die couragie te gebruijcken, die in dat ampt nootsakelijck is. Is mede considerabel, dat deses heers soon, die van Uwe Hoocheijt tot successie in de bailljouage soude versocht worden, geoordeelt wort te goetaerdich ende soetvoerich te wesen, om dit ampt, aen het welcke Uwe Hoocheijt soo veel is gelegen, wel te bedienen, alsoo van nu aen de capitaelste vianden van den voorss. bailljouw hem weten waer te nemen, ende allenxkens trachten part ende deel in sijn genegentheijt te hebben, soo dan noch onlanx geschiet te sijn, soude connen bewesen worden; ende dheer Van Hecke, nu burgemeester, missende de auctoriteijt ende assistentie van den bailljouw, soude altemets wel perickel loopen, van de saeck, die in de stadt van Vlissingen nu naer tgoetvinden ende den dienst van Uwe Hoocheijt is als vast gestelt, wederom los te sien worden, tot irreparablen ondienst van Uwe Hoocheijt; de saecken, andersins wordende beleijt door den tegenwoordigen heer bailljouw ende den voorss. Van Hecke, staen vast ende onbewegelijck, want soo veel als de heer bailljouw, door de persuasien van sijn huijsvrouw, soude trachten te favoriseren de lieffhebbers van de maximen vant jaer 1618, soo veel efforten sal de voorss. Van Hecke ter contrarie daer wederom tegens doen, sulcx dat dese twee wel aen een gehecht, niet dienden ontschakelt te worden; veel andere consideratien loopen noch op den persoon, die ick Uwe Hoocheijt soude voordragen, indien | |
[pagina 66]
| |
ick niet en vreesde Uwe Hoocheijt hoogwichte occupatien, lange te interromperen. Tegens den persoon van den burgemeester GijselinghGa naar voetnoot105, bij Uwe Doorluchtige Hoocheijt geprojecteert, vreese ick dat wat jalousie sal vallen soo van den heer bailljouw als mede van den burgemeester Van Hecke, als sijnde in der waerheijt beijde wel soo capabel, doch geconsidereert, dat aen de vasticheijt van de stadt van Vlissingen, als sijnde het fondament daer op dese bedieningen berusten, ende tot revocatie van de welke, de personen, dese ampten becleedende, staen, soo dunckt mij (onder geduijrige correctie van Uwe Hoocheijt) best, dat wij het principaele wel bewaeren ende versekeren, sullende ons uijtterste best doen om te helpen suppleren tgene aen deser heer beleijt manqueren mochte. Tsal derhalven nu aencomen op de verclaringe die Uwe Hoocheijt believen sal te doen aen den voorss. heer bailljouw, die wel ter neder sal connen worden gestelt ende buijten twijffel sich sal gevangen geven onder de Hoochweijse consideratien ende goetvinden van Uwe Hoocheijt. Ick sal in alle onderdanicheijt bidden dat alles doch soo moge worden aengelecht, naer Uwe Hoocheijt hoogwijse ende altijts gepractiseerde wijsheijt dat desen heer (die andersins seer ombragieux ende achterdochtich is) dheer pentionaris De VroeGa naar voetnoot106 ende mij niet en suspectere, op dat Uwe Hoocheijts dienst ende die van de provincie daer door niet verachtert en worde. Twaer in allen gevalle beter, als immers Uwe Hoocheijt soodanige redenen, die ick ignorere, wierden voortgebracht tegens den borgemeester Gijselingh, dat Uwe Hoocheijt soude raetsaem vinden den selven te preterieren, den bailljouw te laeten comen, als Van Hecke, dewijle die capabelder is tprincipael in de stadt te bewaeren, als dheer bailljouw ende Gijselinck tsamen, d'experientie geleert hebbende, dat den voorss. heer bailljou geassisteert met een borgemeesterGa naar voetnoot107 capabel als de voorss. heer Gijselinck, boven geweest sijndeGa naar voetnoot108, de saeck tenemael verloren heeft, ende onder de voeten van sijn vianden geraeckt is, waer voor boven al, gesorcht ende gevigileert dient. Bevele alles de hooge wijsheijt van Uwe Hoocheijt, sijnde op deselve volcomentlijck gerust, ende mij geluckich achtende occasien te mogen hebben om Uwe Hoocheijt eenigen aengenaemen dienst te mogen bethoonen. Dheer raetsheer VettGa naar voetnoot109 is hier eenige dagen geweest, is over sijnen saeck seer becommert, heeft mij geclaecht over de vantisenGa naar voetnoot110 van den greffier Musch, die meer schadigen als voordeel geven connen, ick hebbe den voorss. heer Vett | |
[pagina 67]
| |
gesecht dat het declaratoir van Uwe Hoocheijt sal moeten affgewacht worden. Twechnemen van de tourbeurtenGa naar voetnoot111, sal voor Uwe Hoocheijt, int doen van de voorss. declaratie, een saek eschappatoirGa naar voetnoot112 geven. Ick sal eijndigen biddende Uwe Hoocheijt vergiffenis, dat ick Uwe Hoocheijt soo lange ophoude ende verclaere dat ick bereijt ben, selfs met verlies van mijn leven te thoonen dat ick ben, Doorluchtich Hoochgeboren Furst, Genadige Heer, Uwe Hoocheijts alderonderdanichste, oitmoedichste ende verplichtste dienaer, Henrick Thibaut, 1649. |
|