Nederlandse historische bronnen 10
(1992)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd12
| |
[pagina 68]
| |
is gegaen, met intentie de saeck soo te beleijden, dat de burgemeester Gijselingh in conformite van Sijn Hoocheijt goetvinden sal gecommitteert worden toecomende saterdach, al waert oock soo, dat hij tselve niet graech wilde aennemen. Ick bedanck mij seer, dat de saeck soo beleijt is, dat desen heer buijten suspicie is, dat ick hier inne ijets gedaen hebbe, gelijck ick dan betuijgt hebbe dat sijn E. geselschap mij aengenaemst soude geweest hebben, doch dat ick admirerende het Hoochwijs beleijt, ende de goede consideratien van Sijn Hoocheijt, mij daer onder gevangen gaff, geloovende dat Sijn Hooch gemelte Hoocheijt sijne Edele tot een beter tijt reserveerde, immers de saeck is tot onser aller genoegen bestiert, Godt de Heer wil maer de weerdige persoon van Sijn Hoocheijt langh in goede gesontheijt bewaeren, sullen wel een geluckige regeringe erlangen. De voorss. heer verhaelde mij mede hoe fijntjes dat De MaechtGa naar voetnoot115 herwaerts gesonden was, ick en twijffele niet off CardonGa naar voetnoot116 sal met gelijcken troost herwaerts comen; dheer voorss. verhaelde mij, uijt cracht van onse confidentie, de recommandatie van Sijn Hoocheijt tot aenneminge van den staet van oorloge, Stricklants refusGa naar voetnoot117 ende diergelijcke dat wel gaen sal, ende onder andere verhaelde mij mede elders verstaen te hebben, dat de vrunden van de heeren Thienhoven ende Reijgersberch, die waerlijck benaemet sijn, souden geobtineert hebben van Sijn Hoocheijt, aen haer respective magistraeten voorspraeck van haere personen. Voor mij, ick sal altijts goet vinden tgene Sijn Hoocheijt gelieft goet te vinden, doch geloove dat dese luijden daer op stout geworden sijnde, haere magistraten sullen doen flaeuw worden, daer sij nu int goede couragieux sijn, ende blijft door dat middel ter collegie van de Gecommitteerde Raden als te voren, wij met ons beijden nieuw aencomende onmachtich sijnde, tegens vijff oude gerafineerde vogels de saeck op te haelenGa naar voetnoot118. Ick hebbe tselve voor een praetje opgenomen, niet connende gelooven dat het Sijn Hoocheijt gelieven sal de saeck van dese luijden | |
[pagina 69]
| |
aen te trecken, aen welke Sijn Hoocheijt geensins verobligeert is, ende van de welke hooggemelte Sijn Hoocheijt even veel quaets te wachten heeft, als voor desen van beijde, bij andere occasien claerlijck gethoont hebbe. Echter als hier inne waerheijt soude sijn, soude onder correctie wel noodich sijn, dat ick daer van verwitticht wierde, om de regenten van de respective steden wat te informeren, tcan wesen dat dese clementie Sijn Hoocheijt sal voordelich wesen, doch vreese dat de tijt hier het contrarie sal leeren, twelck ick niet en hope ende wil Godt bidden dat als het Sijn Hoocheijt wellicht sal goetvinden te herstellen, bij ons de crachte ende couragie mogt gevonden worden om tselve te doen. Ick durve Uedele niet langer ophouden, sal derhalven eijndigende met onse aller seer dienstige gebiedenisse aen Uedele, ende soete bedtgenoot, blijven, Mijn Heer, Uedele oitmoedige ende dienstbereijde dienaer, Henrick Thibaut, 1649.
[P.S.] Mr. Jansson wacht al met verlangen naer de geluckige uijr van sijn vertreck van hier, tgesicht van onsen heer maeckt mij couragieux alles te ondernemen. Ick bidde dat Uedele dienaer dese moge behandigen aende heer van Rhijnhuijsen. |
|