Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd63 Aan Van Reede van AmerongenUtrecht, 18 april 1672 rec.a, 25 april 1672
Hoogh Edele WelGeboren Heere, De gecommitteerden van dese provintie hebben voorleden donderdagh ende vrijdagh bijgewoont de conferentie, over de bewuste doorsnijding gevallen, ende de saecke soodanigh gedisponeert gevonden dat ick vreese niet veel daervan te wachten sal sijn. De stadt van Amsterdam hadde geëxcuseert hare gedeputeerden derwaerts te senden. Van wegen het quartier van Zutphen compareerde oock niemand, maer | |
[pagina 142]
| |
even voor den aenvanck van de besognes wierde aen de verdere heeren van Gelderlant overgelevert een missive, waarbij dat quartier notificeerde om vele redenen aen dat werck geen hant te connen houden, ten waere het bij de Generaliteijt ende van wegen alle de provintiën werde ondernomen. Die van Veluwe waeren van opinie dat men de doorsnijdinge maer soude aenleggen op vijff à ses roeden breette in de gront, dat dan daer toe maer acht of thien morgen lants soude worden gerequireert, ende de oncosten van 't graven maer op twintigh oft vijff en twintigh duijsent gulden comen te loopen, ende dat die somme lichtelijck bij de drie geïnteresseerde provintiën soude sijn uijt te maecken. Die van Nimmegen ende andere waeren, nevens de werckbasen ende eenige stroomkundigen, van sentement dat het canael, soo smal wordende begonnen, de aerde ende het sand dat door het inschieten in 't selve soude afstorten, seer licht de rivier beneden soude connen stoppen, altijt seeckerlijck meerder ondiepten veroorsaecken. Die van Overijssel seijde maer versoght te wesen om over die saecke te helpen delibereren ende oversulx niet gelast om yet te connen arresteren. Ondertusschen was oock geen behoorlijcke peijlinge gedaen van de diepte van de gront van de rivier, daer de doorsnijdinge soude beginnen en weder eijndigen, alsmede niet van het verval 't gene aldaer is, oock niet geboort de gront door dewelcke het canael soude worden gebraght, die, naer het seggen van verscheijde persoonen, onder alsoo keselighGa naar voetnoot443 soude sijn als het bedde off de gront daer de riviere nu doorloopt. Daerna in bespreck comende met de heeren generael majoor Spaen ende eenige raden van Cleve, ter presentie van de heere prins MauritsGa naar voetnoot444, verclaerden deselve van Sijn Cheurvorstelijcke Doorluchticheijd geautoriseert te wesen om over het lant ten eijnde als boven af te graven te accorderen, maer te oordelen, dat om alle dispuyten in het toecomende te ontstaen, best soude wesen dat het gehele spijck, groot sijnde ontrent seven hondert morgen, van de Cheurvorst wierde gecoft, off ten minste het gedeelte van dyen dat ten westen van de te doene doorsnijdinge soude blijven leggen ende op ruijm twee hondert morgen wierde begroot. Ende, als de heeren van Gelderlant voorsloegen van nu af te accorderen over het getal van de morgentalen tot de doorsnijdinge nodigh, onder conditie dat alle het land dat in de tijt van 25 oft 30 jaeren soude comen in te scheuren van jaer tot jaer, ten prijze als in het accoort soude worden gemaeckt, soude worden betaelt, oft wel dat van nu af dartigh of veertigh roeden breette moghte worden vercoft ende betaelt, wierde het eerste aen veel cavillatiënGa naar voetnoot445 onderworpen ende, van jaer tot jaer ondersoeck ende metinge vereijschende, absoluyt afgeslagen. Ende op het tweede geantwoort dat met de andere raden te Cleeff te sullen overleggen ende de intentie aen de heeren van Gelderlant te laeten toecomen, maer dat in allen gevalle haers oordeels de breette op hondert roeden oft daerontrent moste worden genomen. Ende oock gewagh gemaeckt sijnde, dat in cas de doorsnijdinge quam te suc- | |
[pagina 143]
| |
cederen wellight nodigh soude worden bevonden om eenige sterckten aen de westsijde van dyen te leggen, ende oft die heeren geautoriseert waeren om in dien gevalle daerinne te connen bewilligen, seijden wel te connen sien dat sulx soude moeten geschieden, oock wel te geloven dat van Sijn Cheurfurstelijcke Doorluchticheijd dat consent soude sijn te verwerven, maer, daer toe niet gelast sijnde, alvorens te moeten en te sullen nader ordre versoucken ende verwachten. De aenwesende heeren van Gelderlant ende van Overijssel thoonden dat, als het werck soo breet ende groot soude moeten worden aengelegt, het dan bij de drie provintiën apart niet soude sijn te ondernemen. Ende ick moet bekennen dat de Cleefse heeren gelijck hebben van niet te connen toestaen, dat de doorsnijdinge soo smal wort gemaeckt ende haer soo weijnigh te lant soude worden afgegoet. Soo is dan het afscheijt met die heeren geweest dat [deselve] over de breette van het te vercoopen land met de andere raden soude delibereren ende over het consenteren van 't leggen van een fort oft sterckten aen de heere Cheurvorst nader schrijven, ende van den uijtslagh van 't een ende van 't ander aen het hoff van Gelderlant kennisse geven. Ende dat [afscheijt] van de gecommitteerden van de provintiën [is geweest] dat men ondertusschen sigh nader soude informeren op de diepte van de gront in de rivier, het verval van 't water tusschen den Luijsbos ende het sluijsge beneden het Tolhuijs alwaer de doorsnijdinge soude eijndigen, alsmede op de natuyr van de gront van het door te graven lant ende wat verder soude connen dienen. Ende daertoe sijn versoght ende gecommitteert de heere van Winssen ende den drost van WageningenGa naar voetnoot446. In de voorleden weecke hebben Haer Ed. Mo., over het regiment infanterye, op dese repartitie staende geworven te worden, met de prins van Saxen Gotha gecapituleert. Ende het aenstellen van officiers tot onse compagniën peerden houden de heeren van de vroetschap nogh op, bij veel van deselve gesustineert wordende dat men daermede nogh wel wat soude connen vertoeven, doordien weijnigh oft geen provintie met hare wervinge soo verre als wij sijn geavanceert. Dat onse cleijne portie niet veel can geven ende wij ondertusschen onse finantie t'eenemael uitputten. Dat men het gelt wellight tot nodiger saecken sal connen ende moeten gebruijcken. Maer de andere leden meijnen, dat men daermede behoorde voort te gaen ende sullen in 't laeste van dese oft begin van de naeste weecke daerop dringen. Soo haest de conclusie sal sijn gevallen, sal ick niet naerlaeten te besorgen dat, volgens U H. Ed. G. versouck, voor den hartogh van Holsteijn de commissie ende wat verder gerequireert wort worde bestelt. Ende alsdan soude ick U H. Ed. in bedencken geven off de clerck MonckGa naar voetnoot447, voor wien meest alle de heeren om sijn | |
[pagina 144]
| |
vigilantie ende bequaemheijd wel genegen sijn, niet als solliciteur van die compagnie soude connen worden geëmployeert. Ondertusschen sal ick U H. Ed. G. Godes segen en alle heijl toewenschen ende na offres van mijn geringe dienst blijven - - - |
|