Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen–
[pagina 87]
| |
34 Aan Van Weede van DijkveldKeulen, 25 december 1671
Mijn Heer, Ick ontvange met aangenaamheijt Uw Wel Ed. schrijven van den 22. deeses en daer beneffens een van den heere van Rijnswoude van denselven datum. Waarop tot gedienstlijker antwoort voeghe, dat die woorden tot daartoeGa naar voetnootn in mijnen voorgaanden van den 18. deeses vermeld, hem swimmeling gegeven hebbende wat ick daarmede mogte meenen, soo kan ik U Wel Ed. verklaeren dat ick niet weet ijts daermede geïntentioneert te hebben. Ende dat misschijn door preci[pi]tantie en veelvoudighe affaires, voornaementlijk op de postdaegen, als wanneer ik somwijlen 10 à 12 brieven, jae, met de laetste post tot 22 in 't getall, heb moeten schrijven, al van verscheyde subjecten sijn daer needer gestelt. Ende heeft U Wel Ed. missive op 't bewuste subject mij teenemael, maer niet tot daertoeGa naar voetnooto, gelijck als voorschreven is, gerust gestelt. Mijnen voorgaenden rakende den haertogh van Lottringhen sal U Wel Ed. bekomen hebben. Daar sijn groote en peremptoire redenen waerom men dien prince behoorde aan die handt te houden, hem gae nae watter wil, ende soo men het niet en doet, soo sien ick hem eerlangh tot die extremitet vervallen dat hij ijts disparatelijcx sal moeten ondernehmen, waertoe hij met groote beloften werdt aengesocht, ende dat de Staat sich naermaels sal beklaegen. Hij heeft mij heden noch een visite van twee uijren gegeven ende dingen geseijdt die ick noijt hadde connen geloven, dat uijt sijn mondt hadden konnen voortkomen, en soude men niet geloven watter in de werelt ommegaet, om, waer't mogelijck, den Staat te ruïneren. Hij is bekommert met mijn vertreck van hier, gelijck ik oock ben. Ik hebbe Sijn Hoocheijdt belooft van langs den wegh te sullen schrijven, en gave Godt dat men in den Staat behoorlijck op sijn voornehmen acht nam. Ik meene dat men veel gevaars soude esquiverenGa naar voetnoot251, maer soo in den tijt van veerthien daegen niet een positive resolutie werd genohmen, verdwint alles in roock. Ik weet wel wat men hiertegens soude konnen seggen, maer als men acht geeft op hetgeene ik voor deesen heb geseijd ende gesprooken, kan men sich secur stellen. Ik make op huijden wederom daarvan mentie aan den heere griffierGa naar voetnoot252, ende wensche dat die sake naer sijn meriten mogt werden behaertigdt. Alles staat alhier gelijk U Wel Ed. uijt den mijnen aan de heere griffier sult sien. Ik heb heden een advis gesien van een minister van een considerabel prinsGa naar voetnoot253 uijt | |
[pagina 88]
| |
Paris, die op ordre van sijn meester getracht heeft den coninck en het hoff van het groote dessein te diverteren, met allegatie van veel peremptoire redenen die om sijn eigen interesse hem daertoe mosten permoveren. Waerop geantwordt was dat de genomen resolutie, daer quam af wat het wilde, sijn voortganck moste hebben ende dat, alles ten argsten uijtvallende, sij de vreede altoos in haer handt hadden. Dat die occasie sich nu te schoon opdede om die te negligeeren. Dat eer die gealieerde prinsen sich konden moveren, het werck soude sijn geacheveert ten een of ten anderen; ende, als voorts ten quaetsten genomen, sij de vreede altijt mochten [be]waeren. Geen andere reden voor praetext nehmende ‘que pour abatre la fiereté et l'orgueil de ceste nation qui met des loix à tout les princes de l'Europe’ in welke woorden, soo ik vertrouw, het geheele Franse manifest sal bestaan. Het spreuckwoord seijdt ‘verte folium et canta’Ga naar voetnoot254, waervan Godt d'Heere den rechter sal wesen. Ik gaen morgenGa naar voetnoot255 in sijnen naem die reijse naer Berlin ondernehmen, laetende deese stadt diermaten geïntentioneert, soo men haer wo[o]rden magh geloven, als ick vooreerst soude konnen wenschen. Alle burgemeesteren hebben heden één voor één mij komen sien, en onder anderen den nieuw gemaeckten Van den HeuvelGa naar voetnoot256, die onder groote sinceratie ende protestatie mij verklaerde wèl voor den Staat ende die vrijheijd van haere stadt geïntentioneert te sijn, hem alleen beklaegende dat men aen Haar Ho. Mo. ende den heer van Amerongen, in Den Hage sijnde, soo verkeerde rapporten daervan hadde gedaen. In somma, den man was doppelt goedt, soo de wercken met die woorden overeenkomen. Ik voel albereijts dat ik tot Berlin obstacle over die evacuatie sal ontmoeden, waeromtrent niet de minste informatie hebbe, soo men mij had belo[o]ft te sullen naeseijnden. Het vertreck van Sijn Hoocheijt naer Weesel ende den Rhijn alarmeerdt hier de volcken in dit stifft seer ende worden nauwe wachten alomme geset en gehouden, soo dat se alsoo wel bangh als andere konnen werden. ‘Fama bella geruntur’Ga naar voetnoot257. Nu, ik blijve - - - |
|