Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd33 Aan Van Weede van DijkveldKeulen, 22 december 1671
Mijn Heer, Ick sie met verwonderinge uijt de missive van de ridderschap dat Haar Ho. Ed. gesint sijn in weijnich dagen te confereren het cameraerschap van den Leckendijck, sonder dat yemandt van de heeren edelen mij de eere doet van te schrijven werwaerts sij daermede uijt willen. Uw Wel Ed. weet de gestadige ende continuele sollicitatie die ick van de heeren BootGa naar voetnoot244 en Van der Hoolck daer over hebbe gehadt {ende waarmede sij mij nu met haer schrijven al wederom moeije- | |
[pagina 86]
| |
lijck vallen}Ga naar voetnootm, ende aen de andere sijde mijn genegentheijt tot de neef van de heer van NellesteijnGa naar voetnoot245, soo dat mij dit becommert, niet weetende waer de heeren edelen heen willen. Ende heb ick om dese onkundicheijt geen anderen voorslach connen uijtvinden als hetgeen U Wel Ed. sal believen te sien dat ick deswegen aan de heer van ZuylenGa naar voetnoot246 onder ‘cachet volant’Ga naar voetnoot247 schrijve die, soo het hem gevalt ende hij vermeent dat van operatie can sijn, conform de interessen, gemelte heer door Beusecom condt laeten behandigen. Ende schrijve ick ‘mutatis mutandis’ op het iteratif versoeck van de heere Boot, die echter sijn soon sonder Bentum recommandeert aan de heer van Arsbergen. De heeren van Berckesteijn, WullevenGa naar voetnoot248, Sandenburgh ende [van] der AaGa naar voetnoot249 hebben mij op mijn vertreck geseijt aan nyemandt geëngageert te sijn, ende soo Haer Wel Ed. van dit sentiment verbleven, soo meijne ick dat men beijde de heeren volgens mijn schrijven soude connen contentement doen, ofte het confereren tot mijne wedercompste uijtstellen. Ick hebbe bedencken of dit precipitant vergeven ons in de bewuste electie niet soude connen brouilleren, dewijl misschien eenige hare rekeninge niet mochten vinden. ‘Quidquid sit’, ick hadde liever gesien, dat men hetselve noch een geruijmen tijt hadde getraisneert, ten waere men mij anders had geïnformeert. Ick schrijve in gelijcken zin als die van de heer van ZuylenGa naar voetnoot250 aan de heer Boot, die neffens die aan den heer van Arsbergen, alle onder ‘cachet volant’ hier neffens gaat; die dan connen geslooten ende, soo het U Wel Ed. goet vindt, alle drie door monsieur Beusecom verhandtreijckt werden ende sal deselve mij verobligeren, soo hij aensiens [deses] briefs mij hier op beliefde te rescriberen, alsoo ick noch tot aenstaende sondach alhier sal verblijven ende alsdan mijne reijse naer Berlin voortsetten. Waermede verblijve - - - |
|