Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd15 Aan Van Weede van DijkveldWezel, 19 september 1671
Mijn Heer, Den heer van SandenburghGa naar voetnoot148 heeft mij d'eere gedaan van voorleden vrijdach op Amerongen te comen sien en te communiceren 't gene naar mijn vertreck van Utrecht aldaar was gepasseert, onder andere dat sijn broederGa naar voetnoot149 was dekaan van St. Pieter geworden, waarvan ick noyt voorhenen hadde gehoort dat Sijn Ho. Ed. daarom hadde gesolliciteert, gelijk mij teselver tijt bericht wierde dat soude sijn geschiet. Het is waar dat den domheer WijlichGa naar voetnoot150, die sich op mijn versoeck aan de here Both hadde geëngageert, mij des sondaghs tot Utrecht quam seggen dat de contrapartije van gemelte Both hem hadde aangeboden de decanije, in soo verre dat, alvorens die aan Both te geven, sij die aan Sijn Ho. Ed. souden confereren, sonder enige lasten, vragende mij raat wat hij soude doen. Waarop ick Sijn Ho. Ed. ter presentie van den heer van WulvenGa naar voetnoot151 hebbe | |
[pagina 56]
| |
4 Facsimile van een brief uit RAU, AHA, I, inv. nr. 100, in het handschrift van een administratief medewerker (brief nr. 15).
| |
[pagina 57]
| |
geantwoort, dat ick bedencken hadde off sij dese aanbiedinge wel te goeder trouwe deden ende, als het al sulx was, off hij van sijn gereïtereert engagement in sulken geval sich meende te connen dispenseren en dat ick Sijn Ho. Ed. echter seijde niet te connen aanraden. En resolveerde gemelte heer Wijlich daarop alle voordere presentatie te sullen declineren en sich absoluyt bij Both te houden. 't Gene ick oock aan den heer van Sandenburgh hebbe geseijt en daarbij mijne becommeringe over het gepasseerde betoont, dewijl ick duchte dat Both en sijne vrunden over dese proceduren van den heer van Kersbergen, die, soo sij seggen, sich soo wel als Wijlich aan hem, Both, hadde geëngageert en sich met sijn eijgen stem nu deken hadde gemaakt, niet wel tevreden sullen sijn en het misschien aan onse gemeijne interessen in de vroetschap soude connen nadelich wesen. Doch gemelten heer was van contrarie opinie en seijde dat hij, U Wel Ed. daarover gesproken hebbende, deselve daarinne voort geen swaricheijt hadde gemaakt. Hij seijde vorders dat de heer Nellesteyn de heer Van der Hoolck niet hadde geantwoort op zijn missive wegens het cameraarschap van de Leckendijck, als niet wetende in wat voegen Sijn Wel Ed. sulx buijten verder engagement soude connen doen, en dat hij mij dede versoecken dat ick sulx wilde doen, waarop ick 't selve bedencken hebbe. Echter, omme den heer Nellesteijn in desen te voldoen hebbe ick den nevensgaandenGa naar voetnoot152 aan den opgemelten heer geadresseert en daarinne soveel doenlijck verder engagement gedeclineert. Soo U Wel Ed. en de heer Nellesteijn oordeelt dat hij in die termen mach afgaan, can die sijn voortganck hebben, anders opgehouden werden. Wij hebben oock van de sake van den heer van Renswoude gesproken en ick hebbe Sijn Ho. Ed. betuijcht dat ick absoluyt van sentiment was uijt verscheijdene respecten volgens afsprake met gemelten here en U Wel Ed., dat die ‘simul et semel’ met het grote werk most vastgestelt werden, hetwelke hij meijnde dat bij vele in de vroetschap sijn swaricheijt soude ontmoeten. Ick seijde daarop van neen, alsoo dat niet aangingh, dat wij oock bij andere geen cleijne difficulteit souden rencontreren. Enfin, ick meijne dat wij malcanderen moeten te verstaan geven dat het één sonder het ander geen voortganck sal hebben {dewijl het mij toeschijnt dat wij ons al te veel flatteren ende imagineren meer vrunden te hebben als wel inderdaat waar is, ja daar is sulken taal bij sommige op Amerongen gevoert dat, soo men niet omsichtich procedeert, misschien één van ons beijden noch wel grote obstaclen onder de ridderschap namaals soude ontmoeten}Ga naar voetnootf. Gemelten heer nam aan al het gepasseerde tusschen ons, U Wel Ed. en de heer Nellesteijn te communiceren en dat hij mij van tijt tot tijt soude schrijven wat der soude occurreren en insonderheijt hoe de heer Van Dinteren cum suis het voorverhaalde opnam, dat mij noch al becommeringe geeft. Voor het overige gedrage mijn tot mijne publique aan de regeringe. Verblijve - - - |
|