Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
schijnt, van beide de hoge partijen niet seer wert gepousseert en comt men alle dage met nieuwe disputen op de baan. Wij hadden ons verdragen omme die van den rangh te eviteren, dat wij de conferentie van alle de mediateurs souden houden op 't raathuijs alhier in twee diverse camers, volgens den voorslach van monsieur Verjus. Hetwelke ons en de Brandenburgse gevallich is geweest; maar hierop ontmoet ons een nieuw incident, namentlijck dat de ministers van Palts Nieuburgh, soo monsieur de Verjus mij eergister heeft comen seggen, van gelijcken den rangh voor Haar Ho. Mo. pretenderen, waarop die van Hanover seijt dat sijn meester aan geen hertoch van Nieuburgh cedeert en soo hem dat toecomt dat hij niet minder van ons en pretendeert. Saken die ick mijn leven lang van geen vorsten heb horen sustineren en werden wij bericht dat de gemelte Nieuburgse affgesanten sich derhalven met die van Brandenburgh voegen, dewelke genoechsaam tot hier toe alle 't gene ons in de onderhandelinge is voorgecomen ‘de concert’ doen. ‘O, tempora, o, mores’Ga naar voetnoot64. Voor 25 jaren soude misschien geen van beijden het hebben durven denken en sedert het belegh van Bronswijck heeft men connen remarqueren, dat de bevorderinge van dese tractaten bij sommige niet ernst is en oversulx sulke frivole disputen te voorschijn gebracht werden. Waarin misschien oock weijnig swaricheijt is, dewijl het salutaire oochmerck, met hetwelke Haar Ho. Mo. ons hebben uijtgesonden, mijn erachtens, van die sijde daar men de meeste apprehensie van hadde is bereijckt. Namentlijck dat den bisschop van Munster doenmaals soo sterck gearmeert [hadde], ende het geene men vrij wat hoger heeft gedebiteert als het inderdaat was, gelijck men van tijt tot tijt uijt mijne publique en particuliere brieven, oock selfs op sijne en sijner voornaamste ministers verclaring van met Haar [Ho. Mo.] te willen blijven in een goet verstant, heeft connen afnemen, sijne troupes mochte voor het merendeel licentiëren. 't Welck nu is geschiet, hebbende noch voor weijnich dagen vier regimenten te paart, als die van de oversten ProbstGa naar voetnoot65, JosephGa naar voetnoot66, WesterholtGa naar voetnoot67 en BerenseGa naar voetnoot68, gecasseert of ook verscheijden regimenten te voet gereduceert en van twee compagniën één gemaeckt, willende soo het schijnt sijn militie proportioneren conform de alliantie tusschen hem en de heren Churfursten van Brandenburgh en Nieuburg, den 7. april lestleden gesloten en bij mij aan Haar Ho. Mo. overgesonden. Waarmede ick dan vermeijne dat point van onse instructie genoechsaam te sijn voldaan en gelijck het stont reciproquelijck tegens sijne partije advers omme gelijcke officiën ten dien eijnde bij haar te adhiberen, soo vint dat nu ten opsichte | |
[pagina 39]
| |
van dit onverwachte incidentGa naar voetnoot69 sijn swaricheijt, die soo haast niet sal gesurmonteert werden; en waar op wel een ‘totus mutatus mundus’Ga naar voetnoot70, gelijck den bekenden seijde, soude connen volgen. Ick hebbe uijt Haar Ho. Mo. resolutie van 8. desesGa naar voetnoot71 gesien dat deselve haar mediatie daaromtrent uijt grote voorsichticheijt en tendresse aanbieden, waaruijt ick niet wel can besluijten hoe veel sij sich aan de conservatie of nonconservatie van de stadt laten gelegen sijn. En hoe dit bij den heere bisschop van Munster leijt, heb ick met drie distincte brieven aan den heere raatpensionaris geschreven van den 31. der voorleden en den 18. deser lopende maentGa naar voetnoot72 en ydermaal het dubbelt van dien den heer van Renswoude toegesonden. Op welke eerste ick uijt de teneur van de opgemelte resolutie sie, dat die is genomen. En schrijft de heer van Renswoude mij wèl dat men de sake aldaar soo gelijk de bisschop van Munster opvat en ick het geluck hebbe van met hem en den raatpensionaris in desselfs verstant te sijn, sonder dat hij, heere raatpensionaris, mij echter sulx verstendigt. Ick versta dat Sijn Hoocheijt uijt Hollant na Bronswijck is vertrocken, 't welck hier allerhande discourssen ‘pro et contra’ veroorsaakt en de belegerdeGa naar voetnoot73, soo sij het van geen andere cant als van hare vijanden comen te verstaan, niet sal encourageren. De tijdingen, op gisteren van daar ingecomen, seggen dat de approches tot op hondert vijftich passen na aan de gracht waren gebracht, dat sij van drie baterijen de stadt heftich beschieten en dat die van binnen met van gelijke drie haar niet schuldich blijven, doch dat in 't leger weijnich schade doen. De generaal luitenant CannenberghGa naar voetnoot74, dat een out vermaart soldaat is, die neffens andere hoge officierenGa naar voetnoot75 voor twee dagen bij mij at, was van opinie dat de stat sich noch seer geruijme tijt soude connen defenderen, insonderheijt soo het waar was (gelijk men geruchte) dat eenen overste SomerveltGa naar voetnoot76, dien Erfurt voor desen tegen Churments uijtermaten wel hadde gedefendeert, daar binnen was gecomen, want aan een goet commandant en officieren ontbreekt het haar meest. Vorst MauritsGa naar voetnoot77 verwachten wij morgen of overmorgen alhier. Den prince van Orange sal, soo ick vertrouwe, dese plaats niet aandoen, alsoo die een mijl off twee uijt de rechte wech leijt. | |
[pagina 40]
| |
U Wel Ed. believe desen aan d'heer Nellesteijn en andere goede vrunden, sooveel hij dienstich oordeelt, neffens offre van mijnen dienst kennisse te geven en sij vorders versekert dat ick ben en sal blijven - - - |
|