Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd4 Aan Van Weede van DijkveldBielefeld, 15 juni 1671
Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 9. desesGa naar voetnoot55, met de bijgevoechde staat der betaling op de post van defroyementenGa naar voetnoot56 gedaan, is mij den 12. daaraan geworden, voor welkers communicatie ick U Wel Ed. bedancke en voege daarop tot gedienstich antwoort, dat mij aangenaam soude wesen, soo Haar Ed. Mo. mochten believen goet te vinden, het daar heen te dirigeren dat ick ter Generaliteijt met fatsoen ende reputatie mijne dimissie bequam. Dan, laat ick aan derselver hoog wijs oordeel, off sulx bij dese constitutie van tijden (dewijl wij op gisteren expresse ordre van Haar Ho. Mo. hebben becomen van twee uijt de onsen aanstonts na het leger voor Bronswijck te gaan, en derselver mediatie tusschen de hertogh en die statGa naar voetnoot57 aan te bieden) nu te doen, of wel daar mede noch een cleijne tijt te supercederen. Waaromtrent ick dat vertrouwen hebbe, dat soo men mij hier wil laten blijven, oock sal versien van de penningen die ick tot uijtvoeringe van dese commissie nodich hebbe, sonder op d'een of d'andere provincie te wijsen. Den staat bij BeusichemGa naar voetnoot58 opgestelt differeert merckelijck van die van den ontfanger generaalGa naar voetnoot59, en waarvan ick hem bij mijn vertreck, soo ick meijne, het dubbelt heb in handen gelaten. Den heer van Renswoude schrijft mij dat den Churfurst van ColenGa naar voetnoot60 versoeckt dat | |
[pagina 37]
| |
Haar Ho. Mo. die stat tot reden wilden induceren en soo ick genegentheijt hadde, dat men mij wel derwaarts soude senden, waarop ick niet weet te antwoorden, dewijl Sijn Ho. Ed. tot meermalen geseijt hebbe dat ick wel wilde na huijs reverteren. Wat capiteijn IngenhovenGa naar voetnoot61, den tienden deses uijt het leger voor Bronswijck vertrocken en de 12. alhier aangecomen, mij heeft gerapporteert, hetselve schrijff ick aan Haar Ed. Mo. waartoe mij gedrage en, naar het hem laat aansien, oock na het oordeel van den heer generaal major EllerGa naar voetnoot62, sullen sijGa naar voetnoot63 die stat noch soo haast geen meester werden, soo dat dit noch wel handel mochte geven. Ick hebbe opinie dat de vorsten Haar Ho. Mo. mediatie voor eerst sullen afslaan en de stat die aannemen, maar soo het lange traijneert en dat der andere secourssen voor de stat comen, soude men Haar Ho. Mo. noch wel connen nodich hebben om haar met fatsoen van den anderen te helpen. Verjus is van de bisschop van Munster gereverteert en hebben wij gisteren onse eerste conferentie met de samentlijcke heren mediateurs, waaronder die van Zell en Hanover, op het raathuijs gehat, alwaar niet anders is verricht als dat de Franschen, die van Haar Ho. Mo., Brandenburgsche en Paltznieuburgse ministers getracht hebben de opgemelte Zelsche en Hanoversche te disponeren dat sij haar wilden laten welgevallen den voorslach van de Munsterschen. Namentlick dat sij het officie van mediateurs ‘in omnibus et per omnia’ souden mogen plegen ter tijt toe het werck geadjusteert soude sijn en alsdan de tractaten te subscriberen, niet als mediateurs, maar als partijen contrahenten. Hetwelke wij al te samen redelijck hebben geoordeelt en is hetselve bij hun overgenomen omme sich met den eersten dienaangaande ten eenen off ten anderen te verclaren. Hetwelke, soo sij connen toestaan, soude daar apparentie wesen dat men noch tot onderhandelinge ten principale quam te geraken. Waarmede - - - |
|