Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd3 Aan Van Weede van DijkveldBielefeld, 29 mei 1671
Mijn Heer, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 12. deesesGa naar voetnoot36 uijt Munster en sijnen aangenamen aan mij van den 19. ditoGa naar voetnoot37 is mij op den 22. daaraan alhier tot Bijlevelt geworden. Wat mij op de reijse over Sassenberg na den heer bisschop van PaderbornGa naar voetnoot38, in 't nemen van onse afscheijt van den heere vorst van Munster ende in 't aandoen van den eersten is ontmoet, hetselve sal U Wel Ed. uijt onse publique aan den Staat en mijne particuliere aan d'heer burgemeester NellesteijnGa naar voetnoot39 van den 16. deses uijt NieuhuijsGa naar voetnoot40, sijnde de residentie van hoochgemelte heere bisschop van Paderborn, verstaan hebben. Vanwaar wij na drie dagen vertoevensGa naar voetnoot41 aan dese plaatse sijn aangecomen en de heeren van BeurseGa naar voetnoot42 en WerkendamGa naar voetnoot43 hebben gevonden, doch niet alle van de verdere mediateurs die sich tot de onderhandelinge tusschen de hoochstrijdende partijen hebben aangeboden, waarvan noch deficiëren die van Vrancrijck, Ments en Churcoln. | |
[pagina 34]
| |
De aanwesende ministersGa naar voetnoot44 sijn die van Munster en Wolffenbuttel als principale, die van Haar Ho. Mo., Brandenburgh, Nieuburgh, Sell en Hanover als mediateurs. Sulx dat, uijtgesondert de publique visites, waarmede men sich onder malcanderen reciproquelijck onderhout, tot noch toe het werck ten principalen niet wert geëntameert, maar alleen overleijt in wat voegen hetselve sal aangevangen werden. Waaromtrent sich onder de heeren mediateurs ten opsichte van den rangh difficulteijten opdoen, die men naulix weet te surmonteren en gaarne, waar 't mogelijck, soude esquiverenGa naar voetnoot45, voornamentlijck tusschen ons, Brandenburgh, Ments, en Coln, als die present sullen wesen, die den anderen niet connen cederenGa naar voetnoot46 {gelijck dan voor drie dagen de heeren Wolffenbuttelsche afgesanten ons in conferentie hebben gecommuniceert}Ga naar voetnootc. En of wel misschien expediënten connen uijtgedacht werden, soo sijn wij hier met ons vieren mijns oordeels de helft te veel en maken malcander sulke scrupules, dat wij tot noch toe onder ons daaromtrent niet en hebben gedetermineert,' t gene mij becommert en doet wensen van hier te sijn. Daarenboven doen sich noch meer andere difficulteijten op de beene, dat de Munstersche de principaalste directie van het gehele werk de Brandenburghsche en Nieuburgse ministers schijnen te willen opdragen, als sijnde considerable leden in de Westphaalsche CreijtsGa naar voetnoot47, onder dewelcke de stat Hoxer, soo sij seggen, gehoort. 't Gene bij die van 't huijs van Bronswijck gesamentlijck wert tegengesproken, dewijl niet alleenich de questie in de stadt Hoxer voorgevallen, maar ook verscheijden andere tusschen de heer bisschop en de vorst van Wolffenbuttel over goederen gelegen aan d'ander sijde van de Weser, en alsulx gehorende onder den Nedersaxischen Creijts, sullen geventileert werden. Behalven dat die van Bronswijck, schoon in sulken geval de Churfurst van BrandenburghGa naar voetnoot48, noch NieuburghGa naar voetnoot49 niet en willen cedere, dewijl hij niet als Churfurst in den Westphaalschen Creijts geconsidereert wert, maar als hertoch van Cleve en Bergh en hem in soodanigen cas geen praeséance voor hare meesters competeert, maar met denselven willen gelijk staan. {En geeft daar beneffens het jonxte opgerechte tractaatGa naar voetnoot50 tusschen opgemelte | |
[pagina 35]
| |
Churfurst, bisschop van Munster en Nieuburgh niet weijnich umbragie aan de hoochgemelte hertogh van dat de voorseijde directeuren wat eensijdich procederen, soo sij het werck in handen creigen souden, te meer omdat er noch soude sijn een particuliere questie tussen den Churfurst en hertoch van Wolffenbuttel wegens seker leen van het graafschap RegenstijnGa naar voetnoot51 dat die van TettenbachGa naar voetnoot52, onlanx tot Wenen geëxecuteert, soude gecompeteert hebben, hetgene sijne reflectie al vrij meriteert}Ga naar voetnootd. Daartoe comt dat misschien Verjus en wij, die tot mediateurs van beijde sijden sijn geadmitteert dit ook niet sullen oordelen overeen te komen met de digniteijt van onse respective heeren en meesters. De tweede questie is wie van beijden der strijdende partijen eerst sal spreken en sijn gravamina overgeven, werdende bij sommige geoordeelt - en waar ik niet vremt en ben - dat die van Munster als geledeerdenGa naar voetnoot53, soo sij haar houden, sulx behoorden te doen; en waarop die van Wolffenbuttel stip sullen blijven staan. Oock soo de Munstersche yets meer als het wèl van Hoxer, om ‘à l'amiable’ getermineert, off wel bij compromis volgens de preliminaire rechtens gedecideert te werden, begeren, soo willen dese dat [sij] de gravamina die de stadt Hoxer jegens den heer bisschop van Munster heeft sullen invoegen, als om ten eenen off ten anderen mede geëxamineert en afgehandelt [te] werden. [Soo dat het] om dese en andere redenen wel soude connen gebeuren dat de bewuste twee maanden van mediatie tot affhandelinge van de hooftsake, in de preliminairen geëxprimeert, ‘disputando’ quamen te elaberen, alvorens men de ‘modus agendi’ hadde ter neder gestelt {sulx dat over dese en andere difficulteijten die sich dagelix noch meer en meer sullen opdoen, insonderheijt als de absente mediateuren daar noch mede sullen toecomen}Ga naar voetnoote. En waar uijt men soude connen concluderen dat weijnich van de mediatie is te verwachten, ofwel dat het gehele werk in longueur getrocken sal werden. Dan, dit can ick U Wel Ed. niet verder als voor mijne speculatiën debiteren. ‘Homo proponit, sed deus disponit’Ga naar voetnoot54. Nademaal wij ons nu gesamentlijck met ons vieren aan dese plaatse bevinden en | |
[pagina 36]
| |
dat de heeren van Beursen en Werkendam van wege hunne provincie de voorrangh hebben, soo incumbeert hun oock de depesches en brieven aan Haar Ho. Mo. te maken en te laten afgaan, sulx ick na desen niet meer aan Haar Ed. Mo. de Staten van Utrecht sal connen schrijven, maar [mij] tot de publique gedrage. En derhalve (soo het mijn ongeluck viel dat ick noch enigen tijt moste verblijven) mij d'eere geven d'een off d'andere van de heeren gedeputeerden hetgene hier occureert particulierlijck over te schrijven, gelijck U Wel Ed. dese na sijn welgevallen aan deselve sal believen te communiceren. Waarmede - - - |
|