Nederlandse historische bronnen 8
(1989)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd[1927]Berlijn, 1 maart 1927De heer Montagu Norman, die gisterenochtend in Berlijn aankwam en met wien wij gisteren bij Schacht lunchten, kwam vanmorgen bij mij praten. Wij spraken bijna twee uur over allerhande quaesties. Ik legde hem de quaestie van de öffentliche GelderGa naar voetnoot101 en de Golddiskontbank uit. Hij had hierover ook reeds met Schacht gesproken en vond de oplossing, ook al impliceert deze een langer leven van de Golddiskontbank, thans geheel redelijkGa naar voetnoot102. Voorts uitvoerig gepraat over den invloed en de betekenis van de buitenlandsche schulden van Duitschland. Het verarmingselement, dat hier ongetwijfeld inzit, acht hij, geloof ik, veel te groot, ook voor de toekomst van het Dawesplan. Op den duur zal de cumulatieve werking zich zeker doen gelden, doch ik geloof, dat dit eerst veel later tot bezwaren aanleiding zal geven, als Norman denkt. Het einde van | |
[pagina 71]
| |
10 Montagu Morman klopt Schacht vaderlijk op de schouder.
| |
[pagina 72]
| |
het Dawesplan zie ik niet zoozeer hierin, als wel in de mogelijkheid van een gemeenschappelijke regeling van de geallieerde schulden, wat van Amerika afhangt. Ik geef hem een aantal cijfers en beloof, deze nog nader te zullen toelichten in een schrijven, dat ik hem eind maart zal toesturen. Vervolgens eveneens uitvoerig over de Reichsbankpolitiek in verband met de reparatie. Hij vertelt mij, Schacht te hebben aangeraden, zich niet te laten dwingen tot wijziging van zijn discontopolitiek in verband met de reparatiebetalingenGa naar voetnoot103. Ik zeide hem, dat ik hiertegen twee bezwaren had, primo het algemeene bezwaar, dat ik geloof, dat bij goede wil van Duitschland een wijziging eerder komt, en secundo omdat een dergelijke politiek voor de Reichsbank m.i. uitermate moeilijk is. Gilbert behoeft toch niets anders te doen dan eenvoudig deviezen uit de markt weg te koopen, desnoods in New York of in Londen, met het onvermijdelijke gevolg, dat de Reichsbank wel verplicht is defensieve maatregelen te nemen en dus tot discontoverhooging over te gaan. De percentgewijze dekking van de Reichsbank dwingt toch tot evenredige inkrimping van de credietverleeningen. De Reichsbank kan zich hier niet afmaken door te zeggen, dat de vermindering van haar deviezenpositie aan maatregelen van Gilbert te wijten is. Verder nog een tijd lang over de verhoudingen hier en over de verschillende personen gesproken. | |
Berlijn, 9 mei 1927Na een afwezigheid van bijna een maand in Berlijn teruggekomen, heb ik een lange bespreking met Schacht. Hij vertelt mij, dat hij het gevoel heeft, dat de toestand in Duitschland thans een zeer ernstig karakter draagt. De zaak is zoo, dat de particuliere banken vrijwel geen geld aan de industrie hebben uitgeleend. De industrie heeft zich met de buitenlandsche leeningen zeer rijkelijk voorzien en voert, in herinnering aan de moeilijkheden van 1924-1925, een zeer voorzichtige kaspolitiek. Bovendien is in den tijd van de Engelsche stakingGa naar voetnoot104 door veel industrieën zeer veel verdiend geworden, naar schatting tezamen minstens een extra winst van 1 milliard. Het gevolg is, dat de groote meerderheid van de transacties, die de particuliere banken doen, bestaan in de financiering van effectenspeculaties. Deden zij dit met Duitsch geld, dan was dit niet zoo ernstig. Schacht heeft echter in den laatsten tijd zooveel mogelijk geprobeerd, zich op dit punt een beeld | |
[pagina 73]
| |
te vormen en zijn conclusie is, dat Duitschland thans 1,5 à 2 milliard RM op korten termijn aan het buitenland schuldig is, waarvan minstens 1 à 1,5 milliard voor effectenspeculaties gebruikt wordt. De winst op de effectenspeculaties heeft geleid tot meerdere consumptie, wat een der oorzaken is van de passiviteit van de handelsbalans van de laatste maanden. Sedert januari is de passiviteit meer dan 800 millioen. Het gevolg hiervan, alsmede van de geldtransfers van Gilbert, is, dat de Reichsbank thans op een minimum van deviezen is gekomen. Rekent men alle geheime reserves mede, dan is het totaal van goud en deviezen thans hoogstens 2,25 milliard, tegen 3 milliard 6 maanden geleden. Deze cijfers zijn in verband met de bestaande en toenemende Auslandsverschuldungen op korten termijn angstwekkend. Had Gilbert niet voor transferdoeleinden weggetrokken, dan zou het bedrag in de laatste twee maanden niet gedaald zijn. Schacht had gehoopt, dat de verlaging van het disconto in Londen een gunstigen invloed gehad zou hebben, doch dit is niet het geval geweest, alleen de beurs is nog verder gestegen en daarmede de zaak nog ernstiger geworden. Schacht zeide, zich weer machteloos te voelen tegenover deze ontwikkeling. De buitenlandsche credieten op langen termijn had hij met succes naar beneden kunnen drukkenGa naar voetnoot105; ten opzichte van de buitenlandsche schuld op korten termijn op de beurs had hij echter geen macht. Het eenige, wat hij zou kunnen doen, zou zijn, de banken, die bij hem in het krijt staan, te zeggen, dat zij hun schulden bij de bank moeten verminderen en alleen nieuw crediet zouden kunnen krijgen, indien zij konden aantoonen, hun reportcredietenGa naar voetnoot106 te hebben ingekrompen. Waar Schacht voor vreest, is een Krach of een ernstig geval op de beurs, gevolgd door een terugtrekken van buitenlandsche gelden, in welk geval hij aan de aanvraag niet zou kunnen voldoen. Ik vroeg hem nog, of hij niet meent, dat, nu de buitenlandsche credieten op langen termijn zijn ingeperkt geworden, die op korten termijn niet grooter zijn geworden. Schacht meent niet, dat dit veel invloed gehad heeft. Schacht hoopt, zoo spoedig Gilbert terug is, deze zaak eens langdurig en ernstig met hem te bepraten. Hij heeft het altijd zeer betreurd, dat Köhler, en velen na hem, de quaestie van de opbrenging der markbedragen aan twijfel onderhevig hebben geachtGa naar voetnoot107. Z.i. blijft de transfer het zwakke punt en terwijl Gilbert Köhler heel gemakkelijk kan antwoorden, kan hij dit niet ten opzichte van de transfer. Hij hoopt dan ook Gilbert ertoe te krijgen met de transfer op te houden en hier in Duitschland te gaan beleggenGa naar voetnoot108. Een ernstig verschijnsel is voorts de toenemende behoefte van de overheid aan geld. Het rijk staat weldra voor groote behoeften; PruisenGa naar voetnoot109, Beieren en Sachsen zijn bij Schacht geweest en hebben op leeningen aangedrongen. Schacht heeft | |
[pagina 74]
| |
allen de raad gegeven, voorloopig met SchatzscheineGa naar voetnoot110 te werken en niet voor het najaar met leeningen te komen. | |
Berlijn, 26 juli 1927Lang gesprek met Schacht na zijn terugkomst uit AmerikaGa naar voetnoot111. Schacht begon met uiting te geven aan zijn groote bezorgdheid omtrent den loop der zaken hier in Duitschland. De Reichsbank beschikt thans over verschillende cijfers nopens de Verschuldungen aan het buitenland en het blijkt, dat alleen al de 7 groote Berlijnsche banken over de 2,2 milliard kurzfristig op dien dag aan het buitenland schuldig waren, cijfers die van dien aard zijn, dat, wanneer er inderdaad ernstige politieke verwikkelingen kwamen, zij het Schacht onmogelijk zouden maken, de mark te handhaven. Ook de junicijfers omtrent het handelsverkeer zijn alarmeerend. Het tekort is 440 millioen en de export van eindproducten is afgenomen. Ik zeide Schacht, dat men dit beeld nog op ander gebied completeeren kon. Ook al zijn de binnenlandsche wissels, die de Reichsbank thans in bezit heeft, eerste klasse, het totale aantal en ook de totale circulatie zijn te hoog. Men krijgt den indruk, dat er een teveel aan koopkracht en daarmede een teveel aan interne consumptie is, wat, ook al beziet men de zaak geheel los van het Dawesplan, niet zonder gevaar is. Schacht was het hiermede geheel eens en zeide, dat het Direktorium uit gelijke overwegingen hem aanvang juli telegrafisch gevraagd had, of, toen de dagrente zoo hoog bleef, niet tot 7% moest worden overgegaan. Schacht had echter terug getelegrafeerd, dit zoo mogelijk te vermijden, zulks in ruggespraak met zijn collega's en uit hoofde van de mogelijkheid van een verlaging van het disconto in New York. Vooral Norman drong zeer aan, het disconto niet te verhoogen. Nu de buitenlandsche leeningen weer gaan loopen en de koers van de mark weer beter geworden is, alsmede de deviezenpositie wat ruimer, hoopte Schacht het nog een paar maanden met 6%Ga naar voetnoot112 te kunnen uithouden. Ik antwoordde hierop, dat buitenlandsche leeningen wel de oogenblikkelijke valutapositie konden verbeteren, maar overigens veeleer de neiging hadden de fouten, die wij zooeven bespraken, nog te verergeren. Schacht vertelde mij voorts o.a. nog, dat hij speciaal in Londen nog even was afgestapt op den terugweg, om Owen Young te zien, die hem o.a. de vraag gesteld had, of het waar was, dat hij zich naar rechts oriënteerde en waaromGa naar voetnoot113. Schacht had geantwoord, dit te doen in het belang van het Dawesplan, aangezien zonder | |
[pagina 75]
| |
werkelijke medewerking van die kringen tenslotte niet tot overeenstemming gekomen zou kunnen wordenGa naar voetnoot114. Schacht vertelde mij voorts het een en ander over de Amerikaansche besprekingen. Het dekte zich geheel met wat ik van Rist gehoord had, terwijl Schacht nog sterker appuyeerde op de gedrukte stemming van Norman en de moeilijkheden, waarvoor deze blijkbaar stond. Schacht had hem, zooals hij mij zeide, gezegd: ‘Es geht Ihnen wie mir; Leute, die immer recht haben, haben es auch immer schwierig’. - - -Ga naar voetnoot115 Van verschillende besprekingen in de laatste weken is het goed enkele punten aan te teekenen. Na 1 augustus had ik nog een paar besprekingen met Gilbert en Jay. Bij beiden bleek mij, dat zij eenigszins sceptisch stonden tegenover de samenwerking tusschen de centrale banken, gelijk deze zich o.a. bij de jongste besprekingen in New York gemanifesteerd heeft. Het gevaar is, dat men zich bij zijn politiek allicht te zeer laat leiden door overwegingen, die op den toestand elders betrekking hebben. Het is goed hiermede rekening te houden, doch zij moeten geen grootere plaats innemen, dan redelijk is. Gilbert vond met name het telegrafisch antwoord van Schacht, waarbij deze afried het disconto hier te verhoogen en waarop uiteraard Norman grooten invloed gehad heeft, een typisch voorbeeld van de foute mogelijkheden, die aldus ontstaan en ook de verlaging van het disconto van Amerika was, vreesde hij, te veel door factoren, die niet op Amerika betrekking hadden, beïnvloed. Beiden hadden bericht van McGarrah, die in geheel gelijken zin geschreven had. Ook van Schacht vernam ik, dat de besprekingen vrijwel alleen met Strong hadden plaats gevonden en dat zij McGarrah bijna niet hadden gezien. | |
Amsterdam, 10 augustus 1927In Holland bracht ik 10 augustus 1927 een lang bezoek bij Vissering, waarbij ik hem uitvoerig inlichtte over den toestand hier in Duitschland. Vissering kwam net uit Engeland terug, waar hij zoowel den heer Norman als den heer Addis gesproken had. Norman was zeer in zijn nopjes geweest over de besprekingen in New York en had Vissering ook nog eens uitdrukkelijk gezegd, dat hij de politiek van Schacht geheel billijkte. Vissering was zeer enthousiast over de ontwikkeling van de Amsterdamsche discontomarktGa naar voetnoot116; bijna even enthousiast als Ter Meulen daarna sceptisch was. Vissering taxeert het totaal bedrag, dat hierin is vastgelegd, momenteel op ƒ300.000.000, - à ƒ350.000.000, -Ga naar voetnoot117. Hiernaast staat, dat ik dezer dagen in de Chronicle las, een schatting voor New York van $700.000.000, - à $800.000.000, -, aan welke mededeeling de verwachting verbonden werd, dat men | |
[pagina 76]
| |
weldra even groot zou zijn als Londen. De Engelsche taxatie was voor het uitbreken van den oorlog [pond sterling] 300.000.000, - à 350.000.000, -. 10 augustus had met Ter Meulen een langdurig gesprek over Frankrijk en Duitschland. Hij was kort tevoren nog in Parijs geweest en was daarvan vrij pessimistisch terug gekomen. Nu ligt het in zijn aard om een beetje pessimistisch te zijn, maar wat hij zeide, dekte zich toch met verschillende opmerkingen van Sergent, waarvan ik onder 1 augustus jl. een enkele noteerdeGa naar voetnoot118. Hij vertelde mij verder, dat in den laatsten tijd van de zijde van Duitsche bankiers bij Hollandsche banken sterk wordt aangedrongen op in report geven van gelden in Duitschland. De vreemde banken moeten dan zelf de marken koopen en deze in Duitschland uitzetten, waarbij de Duitsche bankier slechts tusschenpersoon is. Ter Meulen meende, dat dit voor groote bedragen geschiedt, hetgeen begrijpelijk is, aangezien men 8% maken kan. Ik vond deeze mededeeling zeer verrassend, omdat dat een eenvoudige manier is voor de Duitsche banken om zoowel hun kurzfristige schulden aan het buitenland als hun eigen reportgelden te verminderen, terwijl in werkelijkheid de korte schuld van Duitschland niet verminderd is, doch voor een deel een voor Schacht nog onaangenamer vorm heeft aangenomen, terwijl dientengevolge ook de reportgelden in werkelijkheid veel minder hebben afgenomen, dan men uit de bankbalansen zou opmaken. Dat het vreemde geld op de beurs inderdaad niet zoo belangrijk heeft afgenomen, klopt geheel met den indruk, die de beurs sedert de eerste klap op 13 mei 1927 gegeven heeftGa naar voetnoot119. | |
Berlijn, 17 augustus 1927Terug in Berlijn en lange bespreking met Schacht evenals met Gilbert. Schacht vertelt mij in de eerste plaats, dat het hem zeer verheugde, dat hij op basis van de besprekingen in New York thans met Gilbert tot volkomen overeenstemming gekomen isGa naar voetnoot120. Gilbert ziet evenzeer als hij in, dat de tegenwoordige toestand, dat getransfereerd wordt uit geleend geld, niet de juiste is, doch Schacht zal van zijn kant zijn best doen, dat deze quaestie niet al te zeer op den voorgrond komt tot eind 1928. Verder vertelt Schacht mij, dat hij buitengewoon geschrokken is geweest over de definitieve cijfers van de Verschuldung in het bankwezen. Hij taxeert deze Verschuldung op in totaal 3,4 milliard. Dit heeft hem aanleiding gegeven, de bankiers eens bij elkaar te roepen, die hij toch noodig had voor de definitieve regeling van hun deelneming aan de eventueele lombardeering van rijksleeningen, waarover ik vroeger berichtte. In het openbaar was alleen dit punt als onderwerp van de besprekingen genoemd; in hoofdzaak had Schacht echter | |
[pagina 77]
| |
gesproken over de noodzakelijkheid, deze kurzfristige Verschuldung allengs te verminderen. Bij de voortdurende passiviteit van de handelsbalans is dit een moeilijk ding, doch het moet. Aan den anderen kant bleef Schacht op zijn standpunt, dat met buitenlandsche leeningen op langen termijn de noodige voorzichtigheid moet worden betracht. Ik zeide hem, dat ik het volkomen met hem eens was, dat de kurzfristige Verschuldung veel te hoog was, en dat zij een gevaar zou kunnen beteekenen, doch alleen indien plotseling iets zeer ernstigs gebeurde. Blijft de toestand, zooals hij is, dan is dit gevaar niet groot, omdat zoowel in Amerika als in Engeland en Holland in toenemende mate weder het gevoel bestaat, dat eigenlijk van alle Europeesche landen, waar men geld beleggen kan, Duitschland het beste en het veiligste is. Wat den druk op de buitenlandsche leeningen betreft en met name de eisch van directe productiviteit, zeide ik hem, dat, terwijl ik vroeger hier wel eens anders over gedacht hadGa naar voetnoot121, ik op het oogenblik geheel aan zijn zijde stond. Ik was het steeds met hem eens geweest, dat gemeenteleeningen voor niet direct productieve doeleinden uit den booze waren. Er was thans echter een nieuw element bijgekomen, namelijk dat van een overmatige werkloosheid niet meer gesproken kan worden. Het gevolg van nieuwe leeningen van de genoemde soort was hierdoor thans niet alleen, dat dingen gebeurden, die Duitschland voorloopig eigenlijk nog behoorde uit te stellen, doch ook dat bij de bestaande conjunctuur op de besteding van dergelijke buitenlandsche leeningen de prijzen en loonen met een verdere stijging moesten reageeren, waardoor de internationale Konkurrenzfähigkeit van Duitschland, in de laatste maanden in toenemende mate het zwakke punt, nog verder zou worden verzwakt. De moeilijkheid is natuurlijk deze, dat het eigenlijke vicieuze element zit in de uitgavenpolitiek van rijk, landen en steden. Door een druk op de buitenlandsche leeningen kan Schacht deze politiek slechts indirect beinvloeden. Een verandering dezer politiek is de hoofdzaak en het had mij, zooals ik Schacht zeide, getroffen, hoezeer dit inzicht door Gilbert's laatste verslag in het buitenland was doorgedrongen. In de loop van het gesprek vertelde ik Schacht, wat Ter Meulen mij gezegd had over het direct op report zetten van markgelden door Nederlandsche bankiers, wat hem blijkbaar een verrassing was. | |
Berlijn, 21 september 1927Jay vraagt mij, of ik er iets van weet, hoe het met de Pruisische leening gegaan is. Ik informeer en verneem dat de Beratungsstelle deze tegen de stem der Reichsbank heeft geaccepteerd en vertel hem ditGa naar voetnoot122. 's Avonds bij Mendelssohn behalve de Everwijns en den directeur der Hongaarsche Nationaalbank Tabakovits ook minister Köhler getroffen. Lang met hem gesproken, waarbij ik verbaasd was, | |
[pagina 78]
| |
hoezeer hij bijna geheel met uitdrukkingen van Schacht opereerend, van geheel met het standpunt van dezen overeenkomend inzicht inzake de buitenlandsche leeningen, het financieel gemeentebeleid etc., blijk gaf. Hij liet zich ontvallen, dat hij's middags anderhalf uur met Schacht gesproken had, wat mij niet verwonderde en zei op een oogenblik, dat dat altijd zijn meening was geweest, wat mij wel verwonderde. Ook het standpunt tot de nieuwe presidentsverkiezingen in Amerika zonder verder praten zoo mogelijk te transfereeren, bleek hij te deelen. - - -Ga naar voetnoot123 | |
Berlijn, 29 september 1927Gilbert terug en langdurig met hem gesproken. Ik zeide hem, dat ik zeer blij was, dat er van alle geruchten omtrent zijn weggaan niets waar was geweest. Den toestand hier in Berlijn vond hij in alle opzichten slechter, dan toen hij wegging. Over Köhler toonde hij zich minder ingenomen dan ooit: ‘Brains like a mouse’! De voorstellen tot salarisverhooging waren onder de gegeven omstandigheden het maximum van slecht beleid. Geleidelijke verhooging en gladstrijkingen in verschillende diensten achtereenvolgens was de juiste methode geweest. Ik zeide hem, hoeveel collectieve looncontracten in de industrie reeds waren opgezegd en hoeveel loonmoeilijkheden hieruit zouden voortvloeien. De moeilijkheden met de Pruisische leening achtte hij zeer goed. Het beste zou zijn, wanneer de zaak zoo lang werd getraineerd dat de bankiers er niet meer mee durfden te komen. Wij spraken nog lang over deze quaesties, waarbij ik o.a. zeide dat mij de heele quaestie van de buitenlandsche leeningen toch eenigszins gecompliceerder leek. In het standpunt, door Schacht ingenomen, zitten 2 dingen: in de eerste plaats verzet tegen de Duitsche uitgavenwirtschaft, in welk verzet hij alle steun verdient, doch in de tweede plaats ook een element reparatiepolitiek. Hetzelfde was ongetwijfeld het geval met het standpunt, te Londen ingenomen. Ik kon mij wel zeer begrijpen, dat het State DepartmentGa naar voetnoot124 geen andere hendel had om in deze zaak in te grijpen, zich tegen de leeningen keerde, doch eigenlijk moest de pointe gekeerd worden tegen de algemeene openbare uitgavenwirtschaft. Gilbert bleek er precies zoo over te denken en zeide mij, dat hij hierom van plan was een schrijven te richten aan de Duitsche regeering, te overhandigen zoowel aan de kanselier als aan de Finanzminister, waarin hij een aantal uitgaven verhoogende maatregelen uit de laatste maanden zal opsommen en ook over de gemeenten eenige ernstige woorden zal bijvoegen. Een schema had hij al klaar. Ik zeide hem nog, dat Schacht in een bespreking op het gevaar gewezen had, dat het tegenwoordig beleid zou worden aangevoerd als ‘concerted financial manoeuvres’Ga naar voetnoot125. Gil- | |
[pagina 79]
| |
bert's antwoord was, dat, indien de Duitsche regeering iets dergelijks van plan was, zij precies zou moeten doen, dat zij nu deed. | |
Berlijn, 10 october 1927Na de vergadering lunch bij Schacht. Ik ben daarna op de bank en wordt door hem van zijn bed - hij is nog steeds maar enkele uren per dag op - opgebeld. Hij had juist een artikel in de Hamburger Nachrichten gelezen, waarin opnieuw van zijn verband met Gilbert gesproken werd. Hij zeide, dat hieraan iets moest gedaan worden. Hij kon onder de gegeven omstandigheden zich niet persoonlijk met Gilbert in verbinding stellen, maar vroeg mij, of ik Gilbert eens dringend wou zeggen, dat hij deze dingen, indien mogelijk, op de een of andere manier in het openbaar moest tegenspreken. Ik kon Schacht weinig hoop geven, doch ben dadelijk naar Gilbert toegestapt, die, zooals ik wel dacht, zeide, dat hij zich in persoonlijke quaesties in het openbaar niet kon uiten. ‘Maar ik heb iets veel beters voor hem’, zeide hij: ‘In het schrijven aan de regeering, dat wel openbaar gemaakt zal worden, krijgt Schacht ook een veeg uit de pan en die zal ik voor zijn plezier nog wat aandikken’. Ik vertelde Gilbert nog extra van de moeilijkheden, die Schacht in den laatsten tijd had. | |
Berlijn, 19 october 1927Verder stelde ik hem [Schacht] de vraag, of hij niet vreesde, dat al deze maatregelen vanaf het niet opnemen van de deviezen tot deze laatste verlaging van de goudaankoopprijsGa naar voetnoot126 niet ook door sommigen zouden worden aangezien als een uitvloeisel van reparatiepolitiek. Schacht stond op en zeide: ‘Tegelijkertijd wordt ons van Engelsche zijde verweten, dat wij teveel buitenlandsche credieten opnemen en daarmede de toekomst van het Dawesplan in gevaar brengen, terwijl Poincaré ons omgekeerd verwijt, dat wij te weinig buitenlandsche leeningen opnemen en daarmede de transfer in gevaar brengen. Tusschen deze uitlatingen - prachtmateriaal voor een latere herziening van het Dawesplan - volgt de Reichsbank een rechte koers, gedicteerd door het belang van het Duitsche betaalmiddel’. - - -Ga naar voetnoot127 Morgan komt binnen en het gesprek wordt in het Engelsch voortgezet. - - -Ga naar voetnoot128 Morgan kwam daarna tot de quaestie, die hem hier bracht. Zijn doel was eens te praten over de gewijzigde deviezenpolitiek der Reichsbank. Terwijl verleden jaar alle deviezen systematisch door de Reichsbank werden opgenomen, met handha- | |
[pagina 80]
| |
ving van de pariteitskoers, is in de laatste maanden een andere politiek gevoerd, die sinds is voortgezet, nu de $ ten opzichte van de mark beneden pariteit staat. Hij heeft hiertegen verschillende bezwaren, die zich voor een deel, op hetzelfde gebied bewegen, waar ik 's morgens met Schacht over gesproken had, en die verder uitvoerig te vinden zijn op de bladzijden 4 en 5 van zijn summary van 18 october. Belangrijk in dit verband is ook bijliggend artikel uit de Frankfurter Zeitung van 19 dz.Ga naar voetnoot129. Tenslotte was de conclusie van ons gesprek, dat de vraag, al of niet discontoverhooging, in het wezen der zaak nog wel zoo acuut is als de quaestie van de gevolgen van het deviezen- en goudbeleid, dat wel is waar het goudinvoerpunt 1/2% kan verzetten, doch, is dit punt bereikt, de Reichsbank niet verder tegen verhooging harer goud- en deviezenvoorraad kan beschermen. Dat de vraag van disconto-verhooging zelfs tot boven 7%, thans nog kan opkomen, m.a.w. de algemeene rentestandaard in Duitschland zoo langzaam daalt, ligt, zooals Schacht daarna voor de zooveelste maal met kracht gaat betoonen, aan de uitgavenwirtschaft en in het bijzonder veel te groote kapitaaluitgaven der öffentlichen Hand. Wij spreken hierover nog een oogenblik door en Morgan vraagt, of Schacht zich niet eens principieel en categorisch in het openbaar hierover kon uiten. Hij zegt, dat in Amerika een man van de positie van Strong, dit ongetwijfeld met succes zou kunnen doen. Schacht's antwoord is, dat hij in deze richting gedaan heeft, wat hij kon. Het is echter in de eerste plaats zaak van de regeering en de centrale bank kan zonder machtsoverschrijding niet direct ingrijpen. Dat, wat hij gedaan heeft, overigens begrepen wordt, blijkt uit een opschrift in het Kleine Journal van hedenmorgen: Schacht schützt uns gegen die OberbürgermeisterGa naar voetnoot130. Ik zeg nog, dat, anders dan in Amerika met zijn verticale partijscheiding, in Europeesche landen met hun horizontale partij-indeeling de tegenstelling: spaarzaamheid tegenover opvoering van consumptie en uitgaven, het centrale verschilpunt vormt tusschen de rechtsche en de socialistische partijen. Dit blijft waar, ook al is het feit, dat op het oogenblik jammer genoeg dit door de politieke rechter zijde in Duitschland niet voldoende beseft wordt. De outsider, die zich hierin wil mengen, treft de politieke tegenstellingen in het hart. Een centrale bank kan zich dit hoogstens zeer zijdelings veroorloven. ‘Laat de agent general dit doen’, zegt Schacht tenslotte. | |
[pagina 81]
| |
Hij zegt mij, dat hij om 4 uur Gilbert zal zien en eens met hem spreken wil over de algemeene toestand, waarbij hij hem uitlegging wil geven van de verandering in de goudaankoopprijs en ook in het bijzonder de kurzfristige Verschuldung der gemeenten ter sprake wil brengen. Schacht hoopt, dat Gilbert eens een flinke brief schrijft. Verder vertelt Schacht mij nog enkele merkwaardige staaltjes. Hij heeft uit Magdeburg een brief gekregen, die hem in hooge mate prijst en o.a. vertelt, dat in het stadion, gebouwd voor 80.000 toeschouwers, nog nooit meer dan 11.000 menschen aanwezig zijn geweest. Verder was in dezelfde stad een Theaterturm gebouwd. In de vergadering met de Oberbürgermeister had Schacht, toen die van Magdeburg zich er over beklaagden zonder buitenlandsch geld geen scholen te kunnen bouwen, hierover ook een woord laten vallen, waarop de Oberbürgermeister gezegd had, dat het hem een genoegen was te kunnen mededeelen, dat de Theaterturm productief was, aangezien zij zich zelf bedroop. Schacht had hierop geantwoord, dat indien hij de Turm niet gebouwd had, de burgers hun 50 groschenGa naar voetnoot131 in de zak hadden kunnen houden, en dat hij dan bovendien de scholen had kunnen bouwen, die hij nu niet bouwen kan. - - -Ga naar voetnoot132 Verder nog een oogenblik gesproken over eventueele toekomstplannen. Ik teeken aan, dat Schacht zeide, dat hij er ten sterkste op aandrong, dat ik in ieder geval hier zou blijven. Hij zou het in alle opzichten betreuren, indien er op een van de voornaamste posten een wijziging van persoon kwam. - - -Ga naar voetnoot133 Gilbert had naar mij gevraagd, zoodat ik om half twee nog een half uur naar hem toe gegaan ben. Hij wilde weten, wat Schacht wilde bespreken en vertelde mij, dat hij gisteren namiddag de bewuste brief aan den kanselier, de minister van buitenlandsche zaken en de minister van financiënGa naar voetnoot134 had laten overhandigen. De behandelde quaesties hadden wij dikwijls besproken, doch hij meende beter te doen mij over de redactie niet te raadplegen, iets wat ik volkomen beaamde. Vertrouwelijk voegde hij er aan toe, dat hij de brief zoowel in Londen als in Parijs met de premier besproken hadGa naar voetnoot135. Naar aanleiding daarvan had hij nog enkele wijzigingen aangebracht en verder de brief bijgewerkt tot op den dag. De exemplaren voor de reparatiecommissie worden eerst in de loop van de volgende week verzonden. Ik heb sedert den brief kunnen lezen. Ik kan niet anders zeggen, of hij is in alle opzichten buitengewoon goed. Het zal interessant zijn de verdere ontwikkeling van deze Haupt- und Staatsaktion na te gaan. In verband met wat Schacht mij over zijn gesprek met Reinhold en zijn daarbij gebleken inzichten in de wijze, waarop het Dawesplan eventueel herzien zou worden, had verteld, stelde ik Gilbert de vraag, hoe hij zich een eventueele herziening dacht, of hij ook van oordeel is, dat deze te zijner tijd te Washington zal plaats hebben tegelijk met de herziening van de geallieerde schulden. ‘By no | |
[pagina 82]
| |
means’, was het antwoord. Amerika zal er niet over denken, een aantal andere landen gezamenlijk om een tafel te noodigen, alleen maar om een gesloten front tegen zich zelf te laten vormen. Amerika zal het aan Europa over laten het initiatief te nemen voor een eventueele herziening van het Dawesplan en misschien tegelijkertijd eenige voorloopige toezeggingen doen ten opzichte van de beginselen, die bij eventueele herziening der verschillende geallieerde schulden gevolgd zouden kunnen worden. De herziening der geallieerde schulden zal echter steeds met ieder land afzonderlijk behandeld worden. | |
Berlijn, 26 october 1927Om 10.30 uur een gesprek met Schacht, waarbij een oogenblik gesproken over de wijze, waarop de Duitsche regeering op den brief van Gilbert reageert. Schacht blijkt het geheel met mij eens te zijn, dat publicatie na een paar dagen, desnoods onder bijvoeging van een antwoord, de juiste vorm zou zijn. Over den brief zelf is Schacht uitermate te spreken en hij zegt, dat hij persoonlijk volkomen erkent, in het begin van het jaar fout gehandeld te hebben. Was die ongelukkige 5% rijksleening er niet geweest, dan zou vermoedelijk het 5% disconto lang niet zoo lang gehandhaafd zijn geworden, doch al veel eerder naar boven zijn gegaanGa naar voetnoot136. Eind februari heeft Schacht al met de bankiers gesproken en zich toen feitelijk door hen op sleeptouw laten nemen. ‘Nog nooit heb ik berouw gehad, wanneer ik krachtig ben opgetreden, wel wanneer ik slap ben opgetreden’, voegde hij er aan toe. Overigens had Stresemann dadelijk in zijn rede van jl. zondag op de juiste wijze gereageerd door te zeggen, dat Gilbert geen invloed op de interne politiek kon hebben. Hierdoor zal vermoedelijk Köhler thans ook niet vallen. Schacht verwacht echter een ontbinding van den Rijksdag in februari en verkiezingen kort daarna. De linker zijde zal het dan wel winnen, waardoor de zaak dan juist niet gemakkelijker zal worden. De zaak moet overigens zoo behandeld worden, dat de quaestie van de zelfstandigheid van de gemeenten een eind vooruit geschoven wordt. Ik vertel voorts Schacht, dat ik niet weet, of zijn voorstelling van de wijze, waarop het Dawesplan eventueel herzien zou worden, zich verwezenlijken zal. Van Schacht op mijn kamer terugkomend, belt Gilbert mij op, of ik eens kom praten. Ik ga naar hem toe en hij zit, zooals ik wel dacht, met de vraag, hoe hij handelen moet met zijn brief. Hij vraagt mij, wat ik er van vind, waarop ik hem | |
[pagina 83]
| |
vertel, wat ik zoeven met Schacht besproken heb en hem zeg, dat ik aannemen moet, dat het toch ook zijn wensch moet zijn, dat deze brief niet geheim blijft. Hij zegt, dat dit inderdaad het geval is en dat hij gepoogd heeft bij zijn jongste gesprek met den minister van financiën, dat drie uur duurde, deze aan zijn verstand te brengen, dat hij het moest publiceren, wat hem niet gelukt was. Overigens had Köhler twee van de drie uur gebruikt om te probeeren hem over te halen geen afschrift aan de reparatiecomissie te sturen. - - -Ga naar voetnoot137 Gilbert vertelt mij verder, dat hij overwogen heeft Schacht eens te gaan zeggen, dat hij deze gelegenheid nu moet gebruiken om zijn voorraad aan deviezen weer wat aan te vullen. De redenen, die Schacht aangaf om te wachten, lijken hem overdreven en een vermeerdering van de circulatie met enkele honderden millioenen zou zoo'n bezwaar niet zijn, wanneer daarmee een gelijk bedrag aan deviezen, die anders in Duitsche handen zouden zijn verbleven, wordt opgenomen. Hij wil deze vraag voornamelijk stellen, omdat als Schacht het niet doet, hem het excuus, dat hij te eeniger tijd niet genoeg deviezen heeft, moeilijker gemaakt wordtGa naar voetnoot138. Wil Gilbert zich er op kunnen beroepen, dat in een vroegere periode het maken van een reserve makkelijker ware geweest, dan moet hij er reeds in die periode zelf op wijzen. | |
Berlijn, 27 october 1927Bespreking met Gilbert. In de eerste plaats geef ik Gilbert in verband met wat hij den vorigen dag gezegd heeft, een overzicht over de stand van de deviezen der Reichsbank en de komende ontwikkeling. Sedert juni zijn de totaaldeviezen van ongeveer 100 millioen op bijna 350 millioen gestegen en binnenkort kunnen uit de tegen 93% gecontracteerde 50 millioen $-leening van de Rentenbank-Kreditanstalt nog ruim 185 millioen RM verwacht worden. Het totaal komt hiermede boven de 500 of met het goud mede op bijna 2,4 milliard. Ik zeg verder aan Gilbert, dat, als hij er met Schacht over spreken wilGa naar voetnoot139, hij dit liefst spoedig doen moet. De wisselkoersen waren gisteren iets minder mooi, vandaag waren zij weer iets beter, doch het is de vraag, of een periode als de vorige twee weken nog lang zal blijven voortduren. Wij komen dan op de publicatie van het schrijven aan de regeering, waarbij ik hem zeg, dat ik uit alles, wat ik gelezen heb, hoe langer hoe meer den indruk gekregen heb, dat met publicatie niet lang gewacht moet worden. Het feit, dat in de pers van vandaag bijna geen berichten over de brief voorkomen, versterkt nog dezen indruk. Het zou heel verkeerd zijn, de quaestie, indien zij eenmaal ingeslapen was, weer wakker te maken. M.i. bestaat de keus tusschen publicatie als bijlage tot het rapport of publicatie vandaag of morgen. Gilbert zegt, dat zijn | |
[pagina 84]
| |
gedachten in dezelfde richting gaan en dat hij gisteren nog, om althans de positie tegenover de regeering zuiver te maken, een brief heeft gericht aan dezelfde drie instantiesGa naar voetnoot140, waarbij hij uiteenzet, dat en waarom hij van oordeel is, dat publicatie beter nu geschieden zou. Hij laat mij den brief lezen. - - -Ga naar voetnoot141 Schacht is het een ergernis, dat deze quaestie, die tenslotte geheel Duitschland aangaat, en waarin Gilbert zich waarlijk niet tegen het wezenlijke belang van Duitschland verzet, dermate aan partij- en persoonsbelang ondergeschikt wordt gemaakt. Ik ga daarna dadelijk naar Gilbert, dien ik nog enkele minuten voor de komst van Köhler spreek. Het weinige, wat ik hem zeggen kan, versterkt hem in zijn meening. Hij vertelt mij, dat hij, nadat hij mij vanochtend gezien had, zich met buitenlandsche zaken in verbinding had gesteld en als gevolg daarvan Stresemann de zaak juist zal inzien. Ik vertelde hem, dat Schacht mij nog gezegd had, dat hij zich nog met Staatssekretär Pünder van de StaatskanzleiGa naar voetnoot142 in verbinding zou stellen. Nog een oogenblik doorgesproken over de reactie in het buitenland, waarbij wij beiden het eens zijn, dat Londen blijkbaar niet zeer gebrand was op Gilbert's activiteit in dezen. Tenslotte terug naar de bank en naar Schacht, dien ik vertelde, dat Gilbert vanmiddag Stresemann ook nog zien zal, waarmede de zaak vermoedelijk in het rechte spoor komt. Ik vertelde hem, dat Gilbert over de wijze van publicatie precies in gelijken zin gesproken had als hij en zelfs een schets van den brief gegeven had, die veel op de zijne leek. Schacht heeft den heer Pünder nog niet aan de telefoon gehad. - - -Ga naar voetnoot143 Ik zeg Schacht, dat hij vanmiddag of morgen bezoek van Gilbert zal krijgen, waarbij Gilbert op de quaestie van het nu vormen van een zekere reserve aan deviezen bij hem zal terugkomen. Schacht wordt opeens ernstig en zegt, dat hij in dat geval Gilbert zal moeten vragen zijn meening op schrift te geven. Ook Morgan heeft er dezer dagen weer eens over gepraat en Schacht heeft hem opnieuw uiteengezet, waarom de Reichsbank, om inflatorische momenten te vermijden, naar zijn meening niet anders kan handelen. ‘Wil Gilbert het, dan is de aangewezen weg, dat ik mijn goudaankoopprijs weer verhoog; conflict met de City is dan echter onvermijdelijk, trouwens het verschil in standpunt tusschen de City en Amerika in al deze quaesties, zoo ook in het Dawesplan, treedt hoe langer hoe meer naar voren’. | |
[pagina 85]
| |
staat een jongeman met een groote schildersezel, die bezig is Schacht in zeer elementaire en moderne kleuren uit te schilderen en ik heb een geheim gevoel, dat Schacht mij voornamelijk gebruikt om in zijn gezicht de noodige reflexuitdrukkingen te voorschijn te roepen. Over de quaestie van de publicatie kan ik hem nog niets zeggen, aangezien ik Gilbert na de besprekingen, die hij met de ministers gehad heeft, niet meer gesproken heb. Over de quaestie van de deviezen aankoopen is Schacht tot mijn verwondering zeer categorisch. Hij zegt, dat, indien Gilbert, zij het ook nog zoo vriendschappelijk, over deze quaestie wil praten, dit zal moeten leiden tot het Aufrollen van het transferprobleem, wat Schacht liefst zou willen vermijdenGa naar voetnoot144. Is het Gilberts bedoeling, de verantwoordelijkheid op Schacht over te dragen, dan kan Schacht dit niet accepteeren. Wanneer Gilbert hem zegt, dat hij meent, dat de deviezenvoorraad vergroot moet worden, dan kan Schacht slechts antwoorden, dat dit leiden moet tot een van de drie volgende consequenties: hetzij vergrooting van de circulatie boven de grens, die het Direktorium uit inflatieoogpunt verantwoord kan achten, hetzij tot verhooging van het disconto, hetzij wederinvoering van een restrictiepolitiek. Deze beslissing zou zoo verreikend zijn, dat Schacht die niet zou kunnen nemen zonder de AusschussGa naar voetnoot145 te raadplegen. Ten opzichte van het regeeringsbeleid mag Gilbert zich een zekere censuur aanmatigen. Het beleid geeft er maar al te zeer recht toe. Bij de Reichsbank zal dit echter, zoolang Schacht er is, niet gebeuren. Schacht zegt nog, dat hij van de 750 millioen deviezen, die sedert juni zijn binnengekomen, er 250 opgenomen heeft, welke verhouding na het binnenkomen der Rentenbank-Kreditanstalt-leening 450-950 zal zijnGa naar voetnoot146. Hiertegen kan Gilbert redelijkerwijs geen bezwaar maken. Schacht zegt bovendien, dat, wat Gilbert geeft, is Hilferding's redeneering. Morgan praat veel te veel met hem en Gilbert accepteert Morgan's banktheoretische redeneeringen veel te veel. Het opnemen van de 250 millioen zou volgens hen hebben moeten leiden tot een evenredige vermindering van de wisselportefeuille, wat niet het geval is geweest. - - -Ga naar voetnoot147 Schacht is voorts van mening, dat nu het Dawesplan in een nieuwe phase komt, dergelijke ver reikende quaesties alleen schriftelijk kunnen worden behandeld, zoodat een persoonlijk bezoek van Gilbert zou moeten worden gevolgd door een briefwisseling. Ik zeg tenslotte, dat ik het gevoel heb, dat ik, gezien de reactie van Schacht, de zaak blijkbaar iets te zwaarwichtig heb voorgesteld, waarna Schacht zegt, dat dit niet het geval is, doch dat, nu de zaken zoo staan, hij op een dergelijke kwestie niet anders dan aldus zou kunnen reageren. - - -Ga naar voetnoot148 Daarna met Gilbert meegegaan. Hij vertelt mij, dat hij met Köhler gisteren niet verder gekomen is. Een ultimatum, dat hij anders publiceeren zal, wil hij niet | |
[pagina 86]
| |
stellen en het is slechts courtoisie, dat hij het aan Köhler overlaat om te zeggen, dat hij het publiceeren zal. Dit is echter niet uit hem te krijgen. Stresemann was geheel voor publicatie en het gevolg van de bespreking met dezen was, dat morgen om 12 uur een bespreking met Köhler, Curtius, Stresemann, gezamenlijk met Gilbert, zal plaatsvinden. Verder Gilbert zeer uitvoerig het resultaat van mijn bespreking met Schacht verteld. Gilbert's reactie was, dat het nu voor hem niet meer noodig was, naar Schacht toe te gaan, aangezien de verantwoordelijkheid van deze nu gefixeerd was. Hij begrijpt Schacht's standpunt en vraagt mij hem te zeggen, dat een verschuiving van verantwoordelijkheid nimmer in zijn bedoeling gelegen heeft, wel dat Schacht weten zou, dat de quaestie niet aan Gilbert ontgaan was. Overigens zal Schacht zich thans niet verwonderen, indien Gilbert zelf thans iets meer deviezen koopt dan tot dusver. Hij vertelt mij nog, dat Schacht bij hem is gekomen met het denkbeeld van een collectieve leening voor de Duitsche steden, welke Schacht dan distribueeren zou, doch zegt, dat hem dit denkbeeld maar matig aanlokt. Ik zeg hem, dat het vraagstuk van controle op de steden Schacht op het oogenblik zeer bezig houdt en dat hij mij dezer dagen had uiteengezet een denkbeeld, om dit toezicht op te dragen aan een speciale Finanzdiktator, die echter moeilijk te vinden zou zijn. | |
Berlijn, 29 october 1927- - -Ga naar voetnoot149 Daarna naar Gilbert. Deze vertelt mij van het resultaat van de besprekingen met de ministers. ‘Satisfactory and not satisfactory’. Köhler had heel weinig gezegd en alleen maar zijn handen zitten wrijven; Stresemann had voornamelijk het woord gedaan. Na lang heen en weer praten waarbij Gilbert de puntjes op de i gezet had, en gezegd had, dat hij publicatie vandaag het liefst gehad had, verklaarde de regeering zich bereid, de brief van Gilbert met een min of meer uitvoerig schrijven Duitscherzijds te publiceeren. Gilbert had gevraagd, of het antwoord dinsdag klaar zou kunnen zijn, waarop het antwoord was dat het vermoedelijk nog wel een paar dagen langer zou duren. Gilbert dacht, dat het wel zondag worden zou. Köhler had nog voorgesteld, om het antwoord van de Duitsche regeering eerst aan Gilbert toe te zenden, waartegen Gilbert bezwaar had gemaakt en gezegd had, deze zaak principieel op de formeel juiste wijze te willen behandelen. Gilbert had overigens tot slot gestipuleerd, dat hij van zijn kant geheel vrij bleef om te handelen, zooals hij gewenscht zou oordelen, voor het geval eventueel verdere misinterpretations zouden plaatsvinden. Hij wilde niet onderzoeken, uit welke bronnen, dat wat tot nu toe in de pers gekomen was, afkomstig was, doch meende dit als misinterpretations te moeten qualificeeren. Dan zeide Gilbert, dat hij mij een vraag moest stellen, waarop ik al dan niet kon | |
[pagina 87]
| |
antwoorden. Stresemann had, toen Gilbert zeide, dat het stuk nog geheim was en practisch niemand het gelezen had, geantwoord: ‘Uitgezonderd de Nederlandsche gezant’. Ik zeide, dat ik hier zeer zeker op wilde antwoorden en hem zeggen moest, dat ik den heer Van Stirum de vier conclusies, die er in voorkomen, had laten lezen. Toen ik dit een dag of vijf geleden deed, leefde ik in de overtuiging, dat publicatie toch binnen een paar dagen volgen zou. Ik was mij volkomen bewust een indiscretie te begaan en dat ik het deed onder de meest mogelijke geheimhouding. Mijn overweging was voorts, dat de andere regeringen in hun kwaliteit van geallieerde regeering het stuk kenden of zouden kennen en dat Nederland buiten dit alles stond, doch door zijn nauwe band met Duitschland steeds buitengewoon belang stelde in alles, wat Duitschland aanging. Bovendien had de heer Van Stirum van het begin af aan zeer groote belangstelling voor alle vragen, het Dawesplan betreffend, aan den dag gelegd. Ik kon alleen zeggen, dat ik de begane indiscretie in hooge mate betreurde, dat ik mij onmiddellijk met Van Stirum in verbinding zou stellen en Gilbert zou mededeelen wat geschied was. Overigens was het een goede les voor mij. Het was de eerste keer en zal de eenige blijven. _ _ _Ga naar voetnoot150 Om 4 uur ga ik naar den heer Van Stirum. Ik zeg hem, dat ik hem een mededeeling heb te doen uit een officieele bespreking, die vanmorgen om 11.30 uur tusschen de ministers Stresemann en Köhler aan de eene kant en Gilbert aan de andere kant heeft plaatsgevonden. Het onderwerp van het gesprek was de al of niet publicatie van Gilbert's memorandum. Gedurende deze bespreking had Gilbert gezegd, dat het memorandum hier in Berlijn behalve aan enkele van zijn directe medewerkers aan niemand bekend was. De heer Stresemann had hierop geantwoord: ‘Behalve aan den Nederlandschen gezant’, terwijl hij enkele oogenblikken later, sprekende over de mogelijkheid van indiscreties elders, gezegd had: ‘Gesteld, dat het in Parijs of Amsterdam gepubliceerd wordt!’. Ik kan dus niet anders aannemen, of er is een indiscretie begaan, die ik - gezien de beteekenis, die de quaestie der geheimhouding van het memorandum allengs gekregen heeft - een zoodanige beteekenis, dat, zooals de gewone dagbladlezer zelfs heeft kunnen begrijpen, hierbij althans aanvankelijk vermoedelijk zelfs het leven van het kabinet gemoeid is geweest - van de allerernstigste aard moet achten, zoodat ik den heer Van Stirum verzoeken moest, mij in dezen volledig te willen inlichten. Het antwoord van Van Stirum was, dat hij op de meest categorische wijze verklaren kon, dat hij aan niemand ook maar met een woord had medegedeeld, dat hij een deel van het memorandum - nl. de bladzijde met de vier conclusies - gelezen had. Ik zeide, dat ik hem dankbaar was voor deze verklaring, die ik accepteerde, doch dat ik met dezelfde nadruk zijn medewerking moest inroepen om te doen wat in zijn vermogen was om op te sporen, op welke andere wijze de heer Stresemann aan zijn wetenschap gekomen was. De heer Van Stirum zeide, | |
[pagina 88]
| |
dit stellig te zullen doen, waarop ik antwoordde, dat deze toezegging mij zeer verheugde, omdat ik mij anders verplicht zou hebben gezien naar Den Haag te schrijven. Overigens zou het toch nog mogelijk kunnen zijn, dat ik mij hiertoe genoopt zou zien. Na een pauze zei de heer Van Stirum, dat de eenige, die van zijn dienst wist, dat hij het memorandum in handen had gehad, Thorbecke was. Ik zeide, dat ik hem mitsdien verzoeken moest, Thorbecke op de meest categorische wijze te vragen, of hij wellicht ergens een uitlating had laten vallen, die aan Stresemann kon zijn overgebracht. Ik voegde er aan toe, dat ik een en ander niet vroeg uit nieuwsgierigheid maar omdat ik verplicht was in ieder geval den heeren Stresemann en Köhler mijn excuses te maken en dus zooveel mogelijk van het gebeurde op de hoogte moest zijn. Ik vraag den heer Van Stirum of het niet mogelijk is, dat uit een brief naar Holland aldaar een indiscretie is begaan, dan wel dat deze brief door de Duitsche regeering geopend was. Wat dit laatste betreft, voegde ik er aan toe, dat wij redenen hadden, om aan te nemen, dat het wenschelijker was onze brieven per koerier over Parijs te zenden, wat wij dan ook steeds deden. Van Stirum antwoordt, dat hij ook vroeger in Holland nooit den indruk had gehad, dat er in Berlijn een cabinet noir was, wel echter in Parijs. Overigens was er naar Holland alleen gegaan een lange nota van Thorbecke en een brief van hemzelf. De nota van Thorbecke bevatte o.a. een uitvoerig resumé van den inhoud van het memorandum, zijn brief enkele algemeen politieke beschouwingen. Wellicht was in Den Haag aan iemand van de Duitsche legatie iets gezegd, waaruit deze de conclusie had kunnen trekken, die Stresemann had geuit. Ik zeide, dat dit alleen dan mogelijk was geweest, wanneer in de nota of de brief met zooveel woorden was medegedeeld, dat Van Stirum het memorandum gelezen had, dan wel dit er implicite uit op te maken viel. Van Stirum zeide, dat dit zeer gedecideerd niet het geval was geweest. Daarna vroeg hij mij, of inderdaad met de al of niet publicatie van het memorandum het leven van het kabinet gemoeid was geweest. Deze woorden, waarin ik terecht of ten onrechte een poging voelde om het incident te sluiten en tevens dadelijk, als ware er niets gebeurd, waarachtig weer informaties uit te lokken, maakten mij zoo giftig, dat ik zeide: ‘Mijnheer Van Stirum, zoolang de quaestie, waarvoor ik hier bij u ben, niet gecleared is, kan ik geenerlei mededeelingen doen, die een vertrouwelijk karakter dragen’. Na een oogenblik antwoordde Van Stirum: ‘Mijnheer Bruins, het incident is voor mij nog pijnlijker dan voor u. Ik geef u echter mijn eerewoord, dat ik in dezen niets gedaan heb’. Ik antwoordde, dat het mij leed zou doen, indien hij uit mijn woorden de conclusie trok, dat ik aan zijn reeds gegeven verzekering twijfelde. Hij noemt weder de naam Thorbecke, waarop ik antwoord, dat ik inderdaad eerst aan hem gedacht heb. Jonge menschen hebben het meest neiging het gezegde: ‘La diplomatie est l'art de l'indiscretion’, in toepassing te brengen, en het was mij bekend, dat Thorbecke de neiging had het mooi te vinden, indien hij toonen kon, iets te weten. ‘U zoekt | |
[pagina 89]
| |
er toch geen opzet achter?’ zeide Van Stirum. Ik: ‘Mijnheer Van Stirum, opzet in dezen zou impliceeren een poging om mijn positie hier onmogelijk te maken. Het gevaar schuilt in onnadenkendheid bij een lunch, onder een sigaar, e.d.’. Van Stirum zeide, dat hij er toch prijs op zou stellen, dat ik de bewuste nota en zijn brief zag. Thorbecke had deze nota opgemaakt, nadat hij met mij en professor Bonn gesproken had. Misschien had deze laatste hem het memorandum laten zien. Ik zeide, dat ik dit niet kon aannemen, aangezien ik de verhoudingen in Berlijn voldoende kende om met zekerheid te kunnen zeggen, dat Bonn het niet had. Zelfs de leiders der partijen in het parlement waren ervan onkundig gebleven. Ik zou mij echter dadelijk met Bonn, dien ik goed ken, in verbinding stellen. Overigens had ik Thorbecke een artikel van Bonn medegegeven, dat nogal interessant was. ‘Hé’, zei Van Stirum, neemt de telefoon ter hand en vraagt Thorbecke, die er gelukkig nog is, of hij de nota en den brief van Van Stirum zelf zou willen brengen. Wij zwijgen een oogenblik, aangezien ik niet van zins ben iets verder te zeggen, tot Van Stirum opstaat en zegt, dat de kanselier weg is en Thorbecke de stukken misschien moeilijk vinden kan. Hij gaat de kamer uit en komt na een minuut of vijf terug met Thorbecke en de brieven. Hij vraagt mij, of ik de stukken lezen wil, waarop ik zeg, dat wanneer er niet categorisch of implicite instaat, dat Van Stirum het memorandum gelezen heeft, dit geen zin heeft. Van Stirum vraagt, of Bonn Thorbecke het memorandum heeft laten lezen. Thorbecke antwoordt, dat er blijkbaar tusschen Van Stirum en hem een misverstand bestaat. Hij is niet bij Bonn geweest, doch heeft zich slechts op een belangrijk artikel van dezen gebaseerd. Ik zeg dat ik het wel van belang acht te constateeren, dat ik den heer Thorbecke den inhoud van het memorandum niet heb medegedeeld. Wel heb ik mij bereid verklaard met hem over verschillende quaesties van den dag te spreken, waarvan een aantal uiteraard ook in het memorandum ter sprake zijn gekomen. Na een korte pauze vraag ik Van Stirum, of hij het goed vindt, dat ik Thorbecke mededeel, waar het om gaat. Ik zeg het in korte woorden en Thorbecke zegt, dat hij, sedert hij mij gezien heeft, absoluut met niemand zelfs over algemeene politieke quaesties gesproken heeft. De eenigen, die hij in den tusschentijd gezien heeft, zijn de OlszowskisGa naar voetnoot151, met wie hij natuurlijk dat punt niet heeft aangeroerd. Ik voeg eraan toe, dat bovendien de Polen wel de laatsten zouden zijn om aan Stresemann iets over te brengen. De heer Van Stirum vraagt, of het wel noodig is, dat ik den heer Stresemann ga opzoeken. Stresemann heeft toch alleen gezegd, dat hij, Van Stirum, het memorandum kent, niet dat ik het hem ter lezing gegeven heb. Ik zeg, dat, daargelaten nog, dat evenals Gilbert Stresemann zeer wel begrijpt, dat ik de eenige kan zijn, die het Van Stirum heb laten zien, ik mij als gentleman verplicht gevoel het Stresemann onder mijn excuses mede te deelen. Uiteraard zal in het gesprek met Stresemann de vraag wel ter sprake komen, hoe hij het gehoord heeft. Het is hierom, en zooals ik nog eens herhaal, niet uit nieuwsgierigheid, dat ik Van | |
[pagina 90]
| |
Stirum's medewerking in dezen ingeroepen heb. De zaak is trouwens veel te ernstig om onopgelost te blijven. Van Stirum gaat nog eens na, wie van het gezantschap het verder heeft kunnen weten, om daarbij tot een negatief resultaat te komen, waarna ik aanstalten maak om weg te gaan. Plotseling zegt Thorbecke dat hem invalt, dat hij een paar dagen geleden bij een bezoek aan Ritter voor een ander doel, ook een oogenblik over de publicatie van het memorandum had gepraat, waarbij Ritter gezegd had, dat buitenlandsche zaken voor publicatie was. Dit gesprek had echter niet langer dan twee minuten geduurd en hij had hierbij met geen enkel woord over bekendheid van Van Stirum met het memorandum gerept. Ik sta op - het gesprek was overigens voor een groot deel staande gevoerd - en geef beiden de hand, Van Stirum zeggende, dat, mocht hij in de eerstkomende dagen nog iets vinden, wat de zaak zou kunnen ophelderen, hij mij een zeer groot genoegen zou doen het mij mede te deelen. Stresemann was thans uit de stad, doch maandag of dinsdag zou ik trachten hem te vinden. Ik wandel door de Tiergarten naar huis terug, wat voor mijn kalmte, die ik trouwens al heel spoedig in het gesprek had teruggevonden, weldadig was. | |
Berlijn, 31 october 1927- - -Ga naar voetnoot152 Daarna gegaan naar minister Köhler. Ik zeg, dat uit een enkele uitlating van den heer Stresemann bij de bespreking jl. zaterdag bij Gilbert ook den heer Köhler gebleken zal zijn, dat de Nederlandsche gezant van het memorandum van Gilbert kennis had. Ik acht mij hierom verplicht, ook hem als den eerstbetrokkenen van Duitsche kant de juiste toedracht uiteen te zetten. Ik heb jl. maandag met den heer Van Stirum, dien ik zeer hoog acht, en die immer zeer geïnteresseerd is in hetgeen hier voorvalt, een bespreking gehad, waarbij deze mij vroeg, of hij het memorandum mocht zien. Ik heb hierop geantwoord, dat ik het strikt vertrouwelijk gekregen had en het hem dus niet kon toonen. Overigens bevat het naast hetgeen Gilberts bericht van juni jl. bracht, niet heel veel nieuws. Slechts werden de beschouwingen up to date gebracht. Ik had van Gilbert den indruk, dat deze het het beste achtte, dat het spoedig openbaar werd gemaakt en dat de heer Van Stirum hierop zou moeten wachten. Waar ik echter geen bezwaar in zag, was hem te laten lezen de vier conclusies, die ongeveer in het midden van het rapport voorkomen, en die in het bijzonder met het bericht van juni 1927 overeenstemmen. De heer Van Stirum heeft daarna de conclusies gelezen en het rapport hoogstens twee minuten in handen gehad. Ik voelde mij verplicht dit den minister mede te deelen, niet alleen opdat hij de juiste toedracht zou kennen, maar ook om hem mijn groot leedwezen te betuigen over wat geschied was. Wanneer ik van tijd tot tijd iets kan doen, wat niet strikt | |
[pagina 91]
| |
tot mijn functie bij de Reichsbank behoort, dan is dat, omdat ik steeds het gevoel gehad heb zoowel van Gilbert als van Duitsche zijde het vertrouwen te hebben. Ik zou het zeer betreuren, indien deze zaak aan dat vertrouwen afbreuk deed. De reactie van den heer Köhler was zeer aangenaam. Hij zeide, dat hij wist, dat van Duitsche zijde men mij voor verschillende dingen dankbaar moest zijn en hij voegde er zelfs aan toe: ‘Wij weten, dat gij een goed vriend van Duitschland zijt’, waarop ik antwoordde, dat ik het liever zoo zou willen zeggen, dat ik als Hollander geheel zonder eigen landsbelang sta tegenover het reparatievraagstuk en voor zoover ik hier enig belang voor oogen had, dit alleen kon zijn het herstel van Europa zoowel economisch als wat de goede betrekkingen en de rust in ons werelddeel aangaan. Köhler zegt dan, dat het hem spijt, dat hij den agent general niet heeft kunnen overtuigen, dat het ook in zijn belang beter ware geweest niet tot publicatie over te gaan. Goede verhoudingen met den agent general zijn voor Duitschland van groote beteekenis en hij kan niet instaan voor wat van nationalistische zijde zou kunnen worden gedaan. Overigens is men hard aan het werk en is het eerste ontwerp al klaar; men heeft er gisteren (zondag) zelfs tot diep in de nacht aan gewerkt. Hij heeft voorts, alhoewel de kanselier nog niet terug is, voor dinsdagmiddag een kabinetszitting bijeengeroepen voor een voorloopige bespreking. Het antwoord wordt echter een stuk, dat Duitschland voor jaren binden zal, zoodat het niet dan rustig kan worden opgesteld. Hij hoopt dan ook zeer, dat de agent general het begrijpen zal, wanneer het b.v. einde van de week wordt. Op zijn vraag beloof ik hem, dat, wanneer de agent general dit wat lang mocht vinden, ik hem dit nog zal mededeelen. De agent general heeft zich in het gesprek het recht gereserveerd zelf tot publicatie over te gaan. Even dringend hoopt hij, dat deze hiervan geen gebruik zal maken. Verder zou met het oog op de nationale gevoelens van velen in het antwoord categorisch moeten worden uiteengezet, dat de agent general geen recht heeft in te grijpen in de Duitsche interne politiek, iets wat overigens bij enkele zinsneden van Gilbert's brief kan aansluiten. Hij hoopt, dat de agent general zich door dergelijke zinsneden niet getroffen zal voelen. Ik antwoord, dat, voor zoover ik den agent general ken, dit zeer zeker niet het geval zal zijn, integendeel, hij zal het volkomen begrijpelijk vinden. - - -Ga naar voetnoot153 Nog zeg ik Gilbert, dat ik hem de vraag wou voorleggen, of hij het niet wenschelijk acht, dat ik de besprekingen, die ik in den laatsten tijd met Schacht en hem gehad heb, neerleg in een brief aan hem, waarvan ik Schacht dan een afschrift zou geven. Gilbert aarzelde een oogenblik, doch zei, dat ook zonder dat de verantwoordelijkheid voldoende gefixeerd was en dat men de zaak niet te formeel moest maken. Ik zeide, dat ik diezelfde overweging gehad had en daarom ook nog geen ontwerp gemaakt had en hem alleen maar de vraag wilde voorleggen. | |
[pagina 92]
| |
11 Stresemann, vermoeid en ziek, aan een feestmaaltijd ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag (1928).
| |
[pagina 93]
| |
Berlijn, 1 november 1927Bezoek bij minister Stresemann. Evenals aan Köhler zeg ik hem, waarom ik tot hem kom. Hij antwoordt, dat hij dit inderdaad bij Gilbert heeft laten vallen, maar natuurlijk niet wist, dat Van Stirum het van mij had, waarop ik zeide, dat ik mij verplicht gevoelde het hem mede te deelen, vooral hierom omdat ik hoopte, dat, waar ik het gevoel had van beide zijden het vertrouwen te hebben, door deze zaak het vertrouwen niet zou verminderen. ‘Aber bitte’, zei Stresemann en hiermede was dit punt afgehandeld. Uit zich zelf voegde hij er daarna aan toe, dat hij het gehoord had van een rijksdagafgevaardigde. Deze ‘Abgeordneter, der übrigens selbst im Haushaltausschuss gesprochen hat’, had hem gevraagd hem het memorandum te laten lezen. Stresemann had hem geantwoord, dat hij dit niet kon doen, omdat, al begreep hij niet waarom, het memorandum geheim moest blijven. Alleen de kanselier en de ministers kenden het. Waarop de afgevaardigde gezegd had, ‘es sei doch bekannt, dass auch der niederländische Gesandter es gelesen hat’. Ik wilde niet mijnerzijds insisteeren om de naam van de afgevaardigde te weten te komen en liet het dus bij deze mededeeling. Daarna begeeft Stresemann zich in een uitvoerig betoog over de noodzakelijkheid van publicatie, waarmede hij het grotendeels eens is en over de fouten, die de Finanzminister in de laatste weken gemaakt heeft. Hij voegt er aan toe, dat hij speciaal met Gilbert van meening verschilt, dat Duitschland eenige plicht ten opzichte van het transfer heeft. Deze geschiedt uit geleend geld en hierom moeten de buitenlandsche leeningen volstrekt afgestopt worden. Dan moet Gilbert het geld in het binnenland gaan beleggenGa naar voetnoot154 en dan zal men eens zien, hoe gauw Frankrijk van gedachte over de wenschelijkheid van wijziging van het Dawesplan zal veranderen. | |
Berlijn, 14 december 1927's Middags bij Schacht, wien ik mijn rapport breng, hem er op wijzend, dat ik het laatste hoofdstuk veranderd heb. Schacht vertelt, dat hij met Gilbert nog een lang gesprek gehad heeft even voordat ik kwam. Hij blijft Gilbert van groote beteekenis voor Duitschland achten. Het belang van het memorandumGa naar voetnoot155 is, dat hiermede aan | |
[pagina 94]
| |
de discussies over het Dawesplan een start gegeven is. Deze kunnen thans verderen voortgang hebben. Hij zou zich niet verwonderen, of de verkiezingen in Duitschland werden gehouden vlak na het juni-bericht van Gilbert en ten deele om dit. Hij heeft nog niets uit Londen gehoordGa naar voetnoot156 en is hier een beetje ongeduldig over. Ik vertelde hem van den brief van Addis, die wat uitvoeriger notulen vraagt. Schacht blijkt er echter evenmin voor te zijn als vroeger. |
|