Nederlandse historische bronnen 8
(1989)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd[1928]Berlijn, 30 januari 1928- - -Ga naar voetnoot157 Wij spreken nog een oogenblik door over wat Schacht de liquidatie van het Dawesplan noemt. Hij meent, dat het nog een anderhalf jaar duren zal, voor alles definitief geregeld is. Wat de Reichsbank betreft, wil hij de Generalrat zeer stellig handhaven. Ik zeg: ‘Maar natuurlijk met Duitschers alleen’! ‘Dat staat nog te bezien’, antwoordt hij. Persoonlijk zou hij zeer veel voelen voor een regeling, waarbij de Generalrat zou bestaan uit Duitschers en vreemdelingen in een verhouding 2:1, terwijl als vreemde leden zouden worden toegelaten vertegenwoordigers van die landen, waar de centrale bank eveneens een aldus samengestelde Generalrat kent. Hij zeide, dat hij de laatste keer dit punt met Norman besproken had, die er zeer veel voor bleek te voelen en hem gezegd had, dat hij voor de Bank of England een zelfde stelsel voorstond. Gilbert heeft, zooals Schacht hoorde, zijn meening overal kunnen doorzetten, in de eerste plaats in AmerikaGa naar voetnoot158, waar SchümannGa naar voetnoot159 en Kellogg getracht hebben zijn positie te verzwakken, doch waar Strong het thans geheel met Gilbert eens is. Ook in Frankrijk zal het gemakkelijker gaan dan men denkt. De groote moeilijkheden voor dit jaar ziet Schacht in de regeeringsfinanciën en Gilbert doet beter uitvoerig met Köhler, Stresemann en Marx te spreken dan met hem, Schacht, met wien spreken alleen beteekent, dat men het eens is. De begrooting wordt nu maar weer verhoogd en voor het afgeloopen jaar komt een suppletoire begrooting van niet minder dan 1,5 milliard RM. De verkiezingen zullen vermoedelijk in mei of juni vallen en Schacht gelooft niet, dat er een belangrijke verandering zal komen. Hoe meer naar links echter, hoe grooter het gevaar voor een verdere onjuiste financieele politiek. Tegen de verkiezingen is iedere regeering zwak en thans gaat het er om de komende maanden door te komen zonder dat er te veel verkeerds gebeurt. De maand februari gaat Schacht er uit. Er | |
[pagina 95]
| |
is thans weinig aan de orde en later ziet hij niet veel gelegenheid tot het nemen van een vacantie. | |
Berlijn, 2 februari 1928Om 5.45 uur ben ik bij Gilbert, die een oogenblik rustig de tijd heeft. Ik was enigszins onder den indruk van de weinig optimistische kijk, die de meeste buitenlandsche leden op een revisie van het Dawesplan binnen redelijken tijd hadden en zeide dit aan Gilbert. Hij antwoordde, dat hij de zaak zoo zag: Hij had 2 uur lang met Poincaré gesproken en hij kon alleen dit zeggen, dat, wanneer hijzelf op die plaats gezeten had, hij niet verder had kunnen gaan. Poincaré moest natuurlijk aan zijn uitgangspunt vasthouden, maar toonde zich concilianter, dan Gilbert wist, dat hij was en liet wegen open, die velen afgesloten zouden hebben. In details heeft Gilbert de toekomstige revisie niet besproken. De stabilisatie van Frankrijk kan geschieden zonder gelijktijdige regeling van de internationale schulden, maar Poincaré wil dit niet en terecht niet. Zonder dat er tegelijkertijd veel anders gebeurt, is het echter absoluut onmogelijk, dat Frankrijk betere terms krijgt van Amerika, dan in de bestaande niet onderteekende regelingGa naar voetnoot160 zijn neergelegd. De oplossing te eeniger tijd moet natuurlijk zijn een groote internationale leening aan Duitschland. Valt deze spoedig na de Fransche stabilisatie, dan kan Frankrijk zeker in hooge mate deelnemen, terwijl alleen door het investors belangGa naar voetnoot161 in Amerika op den voorgrond te brengen en tegelijkertijd hen te wijzen op een breede houding van de groote Europeesche landen men de Amerikanen tot een algemeene revisie van de internationale schulden zal kunnen krijgen. Gilbert acht dit alles volkomen uitvoerbaar en het is hem bij zijn verblijf in Amerika tot zijn groote genoegen gebleken, hoe veel verder de publieke opinie reeds gekomen is. Hij had allerlei boeken met knipsels waarvan hij mij enkele liet lezen en in het bijzonder de jongste rede van Paul Warburg. Dat deze dit heeft kunnen zeggen, is nog belangrijker, dan wat hij gezegd heeft. Gilbert ziet het tijdstip, waarop tot een revisie zal kunnen worden gekomen zoo: eerst moeten de verschillende verkiezingen in Europa plaatsvinden en daarna de verkiezingen in de Vereenigde Staten. Deze zullen vermoedelijk weinig verandering brengen, zoodat dezelfde administratieGa naar voetnoot162 blijft. Is dit zoo, dan is de tijd tot maart een ideale tijd voor de regeering om groote quaesties ter hand te nemen. Het parlement | |
[pagina 96]
| |
behandelt geen groote politieke quaesties, de nieuwe president heeft rustig den tijd en nadat hij in maart zijn functie zal hebben aanvaard, komt voorloopig het Congres niet bijeen. Principieel ziet Gilbert de zaak zoo en hij heeft dit ook in de Vereenigde Staten aan enkelen gezegd. Hij is alleen bereid dan hier te blijven, wanneer in de volgende winter de zaak definitief aanhangig wordt gemaakt en verder een goeden voortgang heeft. De zaak moet voor eind 1929 in kruiken en kannen zijn, want in december komt het nieuwe Congres bijeen en dan krijgt de politiek in de Vereenigde Staten weer de overhand. Vermoedelijk zullen de regelingen niet eerder dan in deze gewone zitting in de zomer mogelijk zijn, doch daar houdt het Congres niet van. Loopt de zaak op deze manier, dan is het dus praktisch met het begin van 1930 definitief in orde en weten wij dit al in de eerste maanden van 1929. Heeft Gilbert persoonlijk echter niet de zekerheid, dat het zoo gaat en dit weten wij, als gezegd, over ruim een jaar, dan wenscht hij zelf niet veel langer te blijven. Ik zeide hem, dat ik dit met genoegen hoorde. Ik had den indruk gekregen, dat het nog wel een paar jaar meer zou kunnen duren en had het gevoel, dat ik in een dergelijk geval niet te lang moest wachten met eens uit te zien naar iets anders. Boven de veertig moet de mensch, zooals Gilbert ten volle beaamde, de verantwoordelijkheid hebben voor zijn eigen daden en zijn energie volledig kunnen ontplooien. Dit was hier, zooals ik hem niet behoefde te zeggen, volkomen onmogelijk. Hij had het van ons allen nog verreweg het best, waarop hij antwoordde, dat hijzelf hetzelfde bezwaar ook sterk voelde. Voor mij kwamer nog bij, dat, wil ik nog iets anders beginnen, ik niet te lang moest wachten, terwijl het bijzondere van de eerste jaren, die, behalve dat de problemen bij de bank veel belangrijker waren, mij de gelegenheid hadden gegeven mij van allerlei verhoudingen en vragen, die nieuw voor mij waren, op de hoogte te stellen voorbij was. Het was nu enkel het bijhouden van loopende quaesties, die men volkomen kende. Wij spraken nog een oogenblik door over de nadeelen van het centrale bankwezen, vooral in een klein land en hoezeer wij hier aan het groote internationale leven verwend waren. Inderdaad is thans het allergrootste belang voor Duitschland om in dit jaar haar financiën zoo goed mogelijk in orde te brengen en haar crediet te verbeteren. Ik vertel hem het grapje van Schacht's affiniteit tot de Silberwährung, aangezien zwijgen goud is, dat hem nieuw was, en dat hij zeer juist achtte. Alleen op een zeer gefundeerd crediet van Duitschland en een zoo gering mogelijke verdere Verschuldung kan de definitieve regeling worden opgebouwd. Gilbert heeft ook uit de besprekingen met Poincaré gegronde hoop, dat, wanneer aldus de reparatieschuld geheel geprivatiseerd is, de bezetting van het Rijnland tot een einde zal komen. De Franschen herinneren zich steeds, wat Duitschland in 1872 gedaan heeft, toen desgelijks gehandeldGa naar voetnoot163 is. - - -Ga naar voetnoot164 Het gesprek was, ook in de hier niet | |
[pagina 97]
| |
weergegeven meer persoonlijke gedeelten, buitengewoon plezierig en steeds meer versterkt zich de indruk, welk een goede staatsmanseigenschappen Gilbert heeft. | |
Berlijn, 9 februari 1928- - -Ga naar voetnoot165 Ik vertel Gilbert de cijfers, die Bernhard genoemd hadGa naar voetnoot166. Zijn antwoord was, dat dit voor de eerste keer redelijke cijfers waren, van Duitsche kant genoemd. Hem was tot nu toe nog slechts een keer een cijfer genoemd en wel door Schacht, die van één milliard RM sprak: als uitgangspunt nog zoo onverstandig niet. Verder vertel ik Gilbert, wat ik alzoo van verschillende zijden gehoord had, o.a. dat van Duitsche zijde verschillenden er voor voelden, met de definitieve regeling nog een paar jaar te wachten. De toestand is thans kunstmatig te mooi; straks komt de vrijgave in AmerikaGa naar voetnoot167, die weer voor een jaar de Devisen-positie vervalscht; Duitschland moet weer eens een flinke depressie hebben, voor over zijn betaalkracht geoordeeld kan worden. Elke regeling binnen een of twee jaar zou Duitschland met te hooge lasten bezwaren. Bovendien is het beter, dat Duitschland voorloopig nog maar wat schulden aangaat, waar het zelf profijt van heeft, en wat het definitieve bedrag van de reparatieschuld maar verkleinen kan. Gilbert zeide, dat hij zich volkomen bewust was, dat er hier dergelijke tendenzen bestonden. | |
Berlijn, 9 mei 1928Voor het bezoek aan Gilbert bekeek ik vluchtig de Huldschinsky-expositieGa naar voetnoot168, waarvan de veiling morgen plaats vindt. Om 6 uur terug in de bank, alwaar Schacht bezocht. Ik vertel hem van mijn ervaringen in Amsterdam en ook van het gesprek met Rist. Schacht blijft nog steeds uitermate geïnteresseerd in de mogelijke herziening van het Dawesplan. Ik zeide hem, dat ik Gilbert in het algemeen iets minder optimistisch vond en zelf o.a. uit het gesprek met Rist ook den indruk gekregen had, dat er toch nog wel heel wat moeilijkheden te overwinnen zullen zijn. Schacht kwam weer aan met zijn oude denkbeeld, dat de transfercommittee principieel de vraag onder oogen behoorde te zien, of zij met het transfereeren van door leeningen verkregen geld mag doorgaan en of niet de bewoordingen van het Dawesplan haar dwingen slechts dat te transfereeren, wat als wezenlijk surplus | |
[pagina 98]
| |
van de Duitsche economie kan gelden. Hij had het mij vroeger eens gezegdGa naar voetnoot169 en ik memoreerde het toevallig gedurende mijn zooëven geëindigde bezoek aan Gilbert, die het begrijpelijkerwijze terzijde stelde. Het zou ook, daargelaten het geheel academisch karakter van de vraag, nauwelijks denkbaar zijn. - - -Ga naar voetnoot170 | |
Londen, 13 juni 1928- - -Ga naar voetnoot171 Na de lunch naar de kanselarij van het gezantschap, waar ik overeenkomstig een 's morgens met Hubrecht gemaakte afspraak den heer Van Swinderen trof en waar ook E. Heldring was. Van Swinderen is ouder geworden, doch heeft zijn scherpte en gevatheid nog allerminst verloren. Over toestanden en personen in Holland maakte hij echter tal van fouten, die ook kunnen zitten in zijn lange afwezigheid uit het land. In hoeverre zijn been hem nog hinderde, kon ik niet vaststellen, aangezien ik hem alleen zittend gezien heb. Hij was echter vol van het hofbal van den vorigen avond, waar hij tal van menschen gesproken had. Dat hij van het Dawesplan niet precies op de hoogte was, is hem gaarne te vergeven. Met Heldring een eind gewandeld en om 5.30 uur bij Keynes, met wien zeer interessant gepraat. Keynes blijft nog altijd zeer pessimistisch over het Dawesplan, waarop ik hem antwoordde, dat het mij altijd twijfelachtig geschenen heeft, of men de zaak zoo verkort kan voorstellen, dat Duitschland de Dawesbetalingen uit zijn leeningen betaalt. De leeningen toch worden genomen, om in Duitschland het productie-apparaat te vergrooten. Geven deze investments inderdaad een rendement van meer dan de rentevoet, waartegen de leening is opgenomen, dan steunen zij op den duur het Dawesplan in plaats van het te verzwakken. Het is natuurlijk makkelijker hierin fouten te maken, dan bij de ontsluiting van een nieuw land, maar tenslotte is de uitbreiding van de productie in nieuwe richtingen hiermede geheel vergelijkbaar. Men kan even goed zeggen, dat datgene, wat met de tegenwaarde van de nieuwe buitenlandsche leeningen in Duitschland geschied is, geleid heeft tot een equivalente meerdere import, waarnaast dan de onttrekking van koopkracht krachtens het Dawesplan automatisch ook de vreemde valuta voor de transfereeringen geleverd heeft. Dit gaat misschien ook te ver, doch een cumulatief proces, dat op den duur met een breuk moest eindigen, kon ik tot nu toe in de aangegane leeningen niet zien. Hij blijft echter zeer pessimistisch, zeer veel meer dan Stamp, die bij een vorig gesprek het zelfstandige karakter van het transfervraagstuk eenigszins twijfelend besprak. Na een half uur komt zijn vrouw binnen, jeugdig en eenvoudig als altijd. Zij had in de Albert Hall gedanst, wat zij een week lang doetGa naar voetnoot172. Wij spraken nog een oogenblik over Rusland, waarover Keynes' enthousiasme merkbaar geringer was dan het hare, dronken een kop thee, | |
[pagina 99]
| |
waarna twee andere dames kwamen en ik verdween. De kamer, waar ik was, was eenvoudig doch buitengewoon smaakvol gemeubileerd en in het bijzonder trof mij een groote vaas met bloemen van alle kleuren en soorten door elkaar, maar met buitengewoon veel raffinement gerangschikt. Aan de wand nog altijd Keynes' futuristische schilderijen uit een periode, die ons thans reeds volkomen ouderwetsch aandoet. - - -Ga naar voetnoot173 | |
Berlijn, 20 september 1928Geluncht met Nogara en Leverve. Het gesprek ging natuurlijk over de zeer verrassende resultaten van jl. zondag in Genève, waarbij het Dawesplan feitelijk in liquidatie getreden is volgens de hier gebruikte uitdrukkingGa naar voetnoot174. Ook de vorige dagen had ik verschillende gesprekken hierover, in het bijzonder aan tafel bij Schacht met minister Curtius, naast wien ik zat. Het lijkt mij heel verstandig van Duitsche zijde, dat men de zaak niet overhaast en niet den indruk maakt spoedig een nieuwe regeling van noode te hebben. Trouwens, zooals Leverve vandaag opmerkte, is het object van de onderhandelingen niet ten nadeele van Duitschland. Duitschland toch zou krijgen: 1. vervroegde ontruiming van het Rijnland, 2. verminderde betalingen, 3. opheffing der controle. Daartegenover staat voor de andere zijde behalve zeer algemeene voordeelen, zooals verbeterde verhoudingen in Europa en kans op groote emissiewinsten voor enkele bankiersGa naar voetnoot175, niets. Hoogstens hoopt men, dat men de vermindering van de Duitsche betalingen zal kunnen compenseeren met een verlaging van de betalingen aan Amerika en men vreest, dat dit slechts ten deele zal gelukken. Duitschland staat dus wel aan den goeden kant. - - -Ga naar voetnoot176 Zeer verrastte hedenmorgen het interview van Briand, waarin deze zeide, dat de reparatiequaestie binnen enkele weken, hoogstens enkele maanden, zou zijn op te lossen. Met het oog op de Amerikaansche verkiezingen is deze mededeeling zeer merkwaardig. Trouwens dit optimisme wordt hier door nie- | |
[pagina 100]
| |
mand gedeeld. Sprekende over de opheffing van de controle haalde Leverve de fabel van Lafontaine van den herder, de hond en de wolf aan, waarmede hij bij Nogara en mij een groot litterair succes behaalde. Overigens weten zij niet veel. Gilbert was verleden week een paar dagen in Parijs, doch is op het oogenblik in Den Haag in verband met de uitvoering van het proces van het Internationale Hof, waarbij Duitschland i.z. zekere vorderingen op Polen gelijk gekregen heeft. Zaterdag is hij hier weder terug. Na de lunch trof ik aan den uitgang van EsplanadeGa naar voetnoot177 Schacht, die, zooals hij zeide, met minister Curtius aldaar geluncht had. Ik ging met hem mede in de auto en het gesprek kwam natuurlijk op dezelfde quaestie. Hij was zeer mededeelzaam en zeide, dat hij op het oogenblik erg in de weer was om onheil te voorkomen. Gisteren had hij met Müller en Hilferding gepraat, vandaag met Curtius, aangezien gezorgd moest worden, dat de Duitsche politiek op de juiste wijze werd gevoerd. Op mijn opmerking, dat ik de zaak alleen begrijpelijk kon achten, wanneer er toezeggingen van Amerika waren, antwoordde hij: ‘Die zijn er ook’. Toch zal uiteraard de commissie, al kan zij dadelijk haar werk aanvangen, niet voor 6 november tot eenig besluit kunnen geraken, aangezien natuurlijk met den nieuwen president in Amerika overleg zal moeten worden gepleegd. De commissie zou voor ieder land een lid moeten hebben. Voor Engeland zou Kindersley boven Stamp de voorkeur verdienen, aangezien Stamp ook al in de commissie voor de Wohlstandsindex zit. Verder Parmentier, Francqui, Pirelli, terwijl, toen hij mij vroeg, wie ik zou meenen, dat voor Duitschland genomen zou moeten worden, en ik antwoordde Melchior, hij mij ‘precies’ antwoordde. Hij meende echter, dat daar Duitschland toch alleen tegenover de anderen zou staan, Melchior het recht zou moeten hebben twee deskundigen mee te nemen, die aan de beraadslagingen zouden deelnemen, uiteraard zonder stemrecht. Schacht meende, dat er uiterst geschikte personen hiervoor te vinden zouden zijn. Op mijn zeggen, dat ik in de eerste plaats aan hem gedacht had, omdat de centrale banken in het nauwste contact met die besprekingen zouden moeten staan, zeide hij dat hij er overigens precies zoo over dacht als Norman: geen officieele deelneming. Voor Amerika zou natuurlijk Owen Young de aangewezen persoon zijn. Jammer is echter, dat hij in de presidentsverkiezingen als vermoedelijk staatssecretaris van SmithGa naar voetnoot178 betrokken is. Schacht was overigens optimistisch. De eerste taak van Duitschland zal zijn te vermijden, dat een Teillösung bereikt wordt, terwijl bovendien de afschaffing van de controle niet in etappes zou moeten gaan, een punt, dat, zooals mij ook uit vorige gesprekken bleek, Schacht zeer na aan het hart lag. Schacht prees Gilbert buitengewoon voor hetgeen hij in dezen gedaan had. Dat het zoover gekomen is, is aan hem te danken en als er iemand is, voor wien in Duitschland een standbeeld zou moeten worden opgericht, dan zou het Gilbert moeten zijn. | |
[pagina 101]
| |
Berlijn, 29 september 1928Mendelssohn had de leden van de Generalrat gevraagd een half uur voor de vergadering te zijnent te komen teneinde te overleggen omtrent de herbenoeming van den president. De besprekingen waren kort, want iedereen verklaarde er volkomen mee in te stemmen, waarna hetzelfde omtrent de herbenoeming van den Kommissar gezegd werd. In de daarop volgende vergadering heeft, toen de herbenoemingen aan de orde kwamen, Mendelssohn een korte rede op Schacht gehouden, waarna zijn herbenoeming met algemeene stemmen plaats vond. Schacht heeft daarna vrij uitvoerig gesproken, waarbij hij o.a. wees op de goede verstandhouding tusschen de buitenlandsche en de Duitsche leden. Hij sprak als altijd goed. Mijn herbenoeming werd door Addis voorgesteld, terwijl daarna Schacht nog enkele woorden sprak, eerst persoonlijk en daarna namens het Direktorium, welke laatste hij van een blad aflas. Zij waren allen zeer vriendelijk en na de benoeming kon ik met een paar woorden dank zeggen voor het vertrouwen, dat omgekeerd mij gebracht was en voor de goede samenwerking. Nadat dit alles naar genoegen was afgeloopen, boden wij allen Schacht, Dreyse en Vocke een lunch in AdlonGa naar voetnoot179 aan, waarvan het menu op meesterlijke wijze door Hagen in elkaar was gezet. | |
Berlijn, 30 september 1928Den daarop volgenden dag, 30 september, bezoek aan Dresden met Sergent, Callens en Bachmann, waarbij Sergent een groote kennis op het gebied van schilderijen ten toon spreidde en hij op tal van belangrijke dingen wees. Geheel vervuld was hij van den achtergrond van de liggende Venus van Giorgione. Ik ken Dresden langzamerhand al vrij goed. Doordat het ontzaglijk regende, hebben wij onze middag in plaats van op de Bastei in de Ratskeller doorgebracht. Op de terugreis lange gesprekken over het Dawesplan. | |
Berlijn, 16 october 192815 october 1928 terug in Berlijn en 16 october Schacht gesproken. Hij bleek buitengewoon in zijn nopjes met de pers, die hij met zijn benoeming gehad heeft. Zelfs de VorwärtsGa naar voetnoot180, die nog een paar maanden geleden zei, dat hij geen dag langer moest blijven, had in het artikel over zijn herbenoeming slechts een kleine reserve gemaakt. Deze waardering vond hij des te aangenamer met het oog op de samenstelling van de Duitsche delegatie in de nieuwe DawescommissieGa naar voetnoot181. Ik | |
[pagina 102]
| |
vroeg hem, hoe het hiermee stond, erbij zeggend, dat ik, aangezien Gilbert in Londen is, na mijn terugkomst nog niemand gesproken had. Schacht bevestigde, wat in de kranten stond, dat Londen bezig is van standpunt te veranderen en zijn volstrekte tegenwerking, naar het schijnt, ging opgeven, wederom in hoofdzaak Gilbert's werk. De samenstelling der commissie zal nog moeilijkheden geven, omdat, naar het schijnt, de aanvankelijke gedachte, dat de landen drie leden zouden hebben, weder was opgegeven en er nu van twee leden gesproken werd. Hij zelf vreesde, dat hij zich moeilijk aan het lidmaatschap zou kunnen onttrekken, maar zeide, het alleen te zullen doen, wanneer nog minstens een andere bankpresident - en in het bijzonder Moreau - zou deelnemen. In zijn gesprekken met de regeering had hij den indruk gekregen, dat deze, wanneer er slechts twee leden zouden komen, naast Schacht een man van rechts zou willen hebben. Schacht zelf ziet zich als onpartijdig. Hij staat, zooals hij zeide, in de laatste maanden op goeden voet met de Duitsch-NationalenGa naar voetnoot182, meer zelfs dan de regeering het geval achtte te zijn. Hoe dit zij, de beste oplossing in zijn oog zou zijn, naast hem zelf een man van links en een van rechts, zeg Melchior en GlöcknerGa naar voetnoot183. Zelfs als de andere landen slechts twee leden zouden zenden, zou er reden voor zijn Duitschland, dat alleen staat tegenover de anderen, drie leden toe te staan. Overigens was Schacht zich geheel bewust van de moeilijke beslissing, waarvoor de commissie zou komen te staan. Heel veel optimisme over groote verlaging van de bedragen heeft hij niet en het zal misschien groote moeilijkheden opleveren op het laatste oogenblik ja te zeggen, terwijl degenen, die dit doen, vermoedelijk een sterk odium op zich zullen laden. Ik zeide nog, dat ik met plezier hoorde, dat hij de gedachte zelf aan het werk der commissie deel te nemen, niet wegwierp. Ik had, voor ik op reis ging, met Gilbert hierover gesproken. De groote vraag is, welke bevoegdheden de commissie krijgen zal. Blijft de vaststelling van het definitieve bedrag een zaak voor de betrokken regeeringen, dan zal het nog lang duren, eer allen het eens zijn. Terecht had Sergent, toen ik in den trein van Dresden hierover sprak, gezegd, dat, had de Dawescommissie niet definitieve bedragen genoemdGa naar voetnoot184, doch dit aan de regeeringen overgelaten, de bedragen nu nog niet zouden vaststaan. Schacht zeide, dat hij ook deze quaestie uitvoerig met Gilbert besproken had en dat beiden het er over eens waren geweest, dat de commissie zooveel mogelijk bevoegdheden zou moeten hebben, maar dan ook Amerikaansche deelneming en liefst weder een Amerikaansche president. Desnoods ware er niets tegen met de definitieve samenstelling van de commissie te wachten, tot Dawes weer beschikbaar zou zijn, dat is a.s. april. Krijgt de commissie echter zoodanige bevoegdheden, dan is het ook zaak de beste menschen in de commissie zelve te hebben en dan zie ik, zooals ik Schacht ronduit zeide, in | |
[pagina 103]
| |
Duitschland niemand, die in de verte de geschiktheid zou hebben de leiding der Duitsche delegatie op zich te nemen, dan Schacht zelf. | |
Berlijn, 25 october 1928.Met Schacht gesproken. Gilbert was na de vergadering nog naar hem toe gegaan en Schacht was in een zeer pessimistische bui. Uit Gilbert's woorden toch was hem gebleken, dat Poincaré's rede te ChambéryGa naar voetnoot185 en de Balfour noteGa naar voetnoot186 door de beide landen als richtlijnen werden beschouwd, waaraan de commissie gebonden zal zijn. Schacht had geantwoord, dat de Duitsche commissie zich hieraan niet gebonden kon achten, doch uitsluitend aan het welzijn van Duitschland. Komen er nog meer politieke bindingen vooraf, dan is de beteekenis van de commissie zeer gekleineerd. Succes is alleen te verwachten, wanneer de commissie zelve vrij staat en zelve de definitieve beslissingen nemen kan. Komen er ook daarna nog politieke verhandelingen, dan is de uitslag dubbel moeilijk. Schacht vreest ook, dat Gilbert in zijn neiging om de zaak te pousseeren, zich te veel door de politici op sleeptouw heeft laten nemen. Alles tesamen maakt, dat Schacht thans niet erg gerust is en overijling zeer zou betreuren. Aan den anderen kant meent hij, dat, waar de zaak nu eenmaal loopende is, de Duitsche regeering het best doet, de zaak spoedig officieel aanhangig te maken. | |
Berlijn, 9 november 1928's Morgens lang gesprek met Van Stirum, die zeer geïnteresseerd was in de ontwikkeling van de besprekingen over het Dawesplan, waarbij ik hem zeggen moest, dat ik juist uit Holland kwam en hier nog niemand gesproken had en hem dus alleen maar wat verouderde wijsheid kon opdienen. Zijn indruk van besprekingen met diplomaten is, dat men pessimistisch is, zelfs over de totstandkoming van de commissie. Daarna vertelde hij mij van zijn verblijf in GenèveGa naar voetnoot187, waarover hij buitengemeen ontevreden was en zelfs zeide, dat men hem daar zeker nooit weer zou zien. De meeste parlementen zijn al van weinig appetijtelijke samenstelling, maar dit ging alle beschrijving te boven. Ieder spreekt er uitsluitend voor de kiezers in zijn eigen land; de meeste kleine landen kijken de groote naar de oogen | |
[pagina 104]
| |
en wezenlijk zelfstandig waren eigenlijk alleen Zweden, Noorwegen en Nederland. Zelfs van Denemarken en Zwitserland was dit tot zijn leedwezen niet te zeggen. Eenige aangename menschen had hij ontmoet en in het bijzonder had het hem plezier gedaan, weer eens met zijn ouden clubgenoot BeelaertsGa naar voetnoot188 samen te zijn. Een paar dagen later lunchte ik er en als het goed weer is, gaan wij nog weer eens een morgen golfspelen. | |
Berlijn, 10 november 1928Donderdag 8 november in Berlijn terug, alwaar zaterdag 10 november een lang gesprek met Gilbert. Alvorens met Schacht te spreken, wilde ik eerst eens van Gilbert het een en ander hooren, die echter niet veel te vertellen had. Er is ook niet veel nieuws in de zaak. Alleen was Gilbert als tevoren categorisch op de volgende punten, primo dat Duitschland er niet op rekenen moet, dat het bedrag belangrijk verminderen zal en secundo dat de betalingscapaciteit van Duitschland zoo min mogelijk in debat moet worden gebracht. Ik zeide hem, dat ik uit alles, wat ik in den laatsten tijd gehoord had, zeer sterk den indruk had, dat alleen op een betrekkelijk lage som, die vermoedelijk buiten debat zal staan, Duitschland bereid zou zijn de transferprotectie te laten vallen, zoodat het de vraag is, of men niet probeeren moet tot een tusschenoplossing te komen, waarbij de controle b.v. ten deele zou worden opgeheven, het transfercommittee wellicht aangevuld met Duitschers, enz. Gilbert vindt een dergelijke oplossing ondenkbaar. Primo zou het allerlei moeilijkheden geven en secundo is er geen enkele reden, waarom de geallieerden hierin zouden treden. Het is te begrijpen, dat Duitschland graag den indruk zou geven, alsof dit was de eerste stap op de ladder, die tenslotte tot een lagere schadevergoeding zou leiden, doch van de geallieerden is dit niet te verwachten. Zij zullen, komt men niet tot overeenstemming, eenvoudig het bestaande plan laten doorlopen. Ik zeide hem, dat ik dat buitengewoon betreuren zou en dat in zoodanig geval het beter ware, dat de commissie niet bijeenkwam. Gilbert heeft, geloof ik, nog altijd het gevoel, dat Duitschland tenslotte een bedrag van 2100 à 2200 millioen RM als definitieve oplossing zal accepteerenGa naar voetnoot189. Ik kan dit optimisme niet deelen, althans nog niet op het oogenblik. Het laten vallen van de transferprotectie brengt thans, | |
[pagina 105]
| |
in het aangezicht van de momenteele ontwikkeling van de betalingsbalans, nog zeer groote risico's met zich, zoodat, ook al acht men theoretisch het transfervraagstuk van niet zoo groote beteekenis, een voorzichtig man zich toch tweemaal bedenken moet, alvorens hij thans definitieve verplichtingen op zich neemt. Gilbert is over de toekomstige ontwikkeling van de betalingsbalans en van het kapitaalvraagstuk in Duitschland optimistisch. Wij praten hier nog over door en ik zeg, dat ik dat optimisme vooral hierom tot zekere hoogte deel, omdat de bevolkingsverhoudingen in Duitschland zich binnenkort zeer belangrijk zullen wijzigen. Weldra komen de in den oorlog geborenen op de arbeidsmarkt, waardoor eenige jaren lang eerder een verkleining dan een vergrooting van het aantal arbeidenden te verwachten is, terwijl ook eenige jaren later de groote daling in de nieuwe gezinsvorming geheel andere toestanden op de woningmarkt zullen teweeg brengen. Ook dit alles is echter nog toekomst. - - -Ga naar voetnoot190 | |
Berlijn, 15 november 1928Na de vergadering van den co-ordinating board op 15 november 1928 nog met Gilbert gesproken. Hij vraagt mij, hoe Schacht op het oogenblik is, waarop ik met de wedervraag antwoord, hoe hij hem uit het verslag van Morgan over diens gesprek met Schacht nu beoordeelt. Het blijkt, dat ik in mijn oordeel veel milder ben. Ik vertel hem het een en ander van wat Schacht zeide, waaronder verschillende dingen zijn, die Gilbert met genoegen hoorde. Gilbert zeide nog, dat de mededeeling in de Weltbühne over Schacht's gezegde, dat Duitschland zoo moest manoeuvreeren, dat het niets te betalen zou krijgenGa naar voetnoot191, in het buitenland wel veel kwaad bloed gezet had. Zelfs is het niet zonder opzet in de Times vermeld, waar het voorkomt in het nummer van 2 november jl. Zelfs had Gilbert een paar dagen geleden een brief van Norman gekregen, waarbij deze als zijn meening uitsprak, dat het misschien beter was, als Schacht niet Duitschland vertegenwoordigde. Ik ben daarna ernstig voor Schacht opgekomen en zeide Gilbert, dat Schacht inderdaad veel te veel particulier praat en zich door stemmingen laat beïnvloeden. Staat hij er echter voor, dan kan men zeggen: ‘he lives up to it’, en Norman moet Addis maar eens vragen naar diens oordeel over Schacht's optreden in het laatste jaar in den Generalrat. Wij bespreken dan nog eens uitvoerig alle Duitschers, die in aanmerking zouden kunnen komen, maar ook Gilbert is het eens, dat er niemand is, die in de verte de positie van Schacht heeft voor dit werk. Gilbert voegt er aan | |
[pagina 106]
| |
toe, dat het eigenaardig is, hoe overal Schacht wel in positie verloren heeft. Hij heeft dit ervaren in Amerika, in Londen en in Parijs. Gilbert vraagt mij nog, of ik geloof, dat men van Duitsche zijde allengs meer bereid is een flink bedrag te accepteeren. Ik antwoord, dat dit alleen mogelijk zou zijn, indien er in de algemeene opinie hier, en vooral aan de rechterzijde, een zeer belangrijke verschuiving zou komen. Ik herhaal hem, dat, zooals de zaken nu staan, ik niet geloof, dat iemand hier zonder transferprotectie boven 1,5 milliard RM zou gaanGa naar voetnoot192. | |
Berlijn, 16 november 1928Nadat Schacht mij van de heden plaatsgehad hebbende vergadering van het Direktorium verteld had, komt hij opnieuw te spreken over de groote quaestie van de herziening van het Dawesplan, waarvan hij klaarblijkelijk ontzaglijk vervuld is, zoo zelfs, dat, zooals hij zegt, hij er eigenlijk de laatste weken slecht van slaapt. Vooral is dit hierom, omdat, wanneer straks een beslissing moet worden genomen, deze op gansch andere wijze voor Duitschland bindend zal zijn dan alle andere vorige gevallen, als de vrede van Versailles, het pakt van LondenGa naar voetnoot193 en ook zelfs nog het Dawesplan, waar men ook in nood verkeerde en de bedreiging met de voortzetting van de Ruhrbezetting in de lucht zat. Thans, nu Locarno militaire bedreigingen onmogelijk maakt - en een zich losmaken van Locarno is van geen macht te verwachten - staat Duitschland voor het eerst wezenlijk vrij en zal later geen professor in de geschiedenis kunnen opstaan om te verklaren, dat Duitschland aan haar toestemming moreel niet gebonden is. Dit maakt, dat deze toestemming, die bovendien, gelukt het plan ten volle, een definitieve en nauwelijks later weder te veranderen regeling zal geven, veel grooter verantwoordelijkheid medebrengt, dan eenig andere tot dusver genomen. Schacht is zeer ontdaan over de juist gepubliceerde verklaringen van PoincaréGa naar voetnoot194. Niet alleen zegt Poincaré opnieuw, dat er alleen op grond van de bestaande verdragen gewerkt kan worden, maar bovendien is de voorstelling, als zoude het te zijner tijd niet aan Frankrijk liggen, als er niets tot stand kwam, voor Duitschland zeer onaangenaam. Als alle inlichtingen, waarover men Duitscherzijds beschikt, juist zijn, dan moet Gilbert in Londen en Parijs in uitzicht gesteld hebben, dat Duitschland wel bereid zou worden gevonden een bedrag van zeg 2,2 milliard RMGa naar voetnoot195 zonder Transferschutz op zich te nemen. Hoe Gilbert tot deze meening gekomen is, is niet te begrijpen. Het is hem dan ook voldoende duidelijk gemaakt, dat dit niet juist is. Ook zijn | |
[pagina 107]
| |
acceptatie van het beginsel, dat over de Duitsche betaalkracht niet gesproken zou worden, kan Schacht niet begrijpen. Ik zeide hem, dat ik niet geloof, dat Gilbert dit zoo scherp stelde, integendeel, toen ik hem een paar dagen tevoren zeide, dat, zoo spoedig Duitschland haar aanbod motiveeren wil, deze quaestie toch automatisch ter tafel komt, accepteerde hij dit ten volle. Wil men hooge cijfers handhaven of zeg b.v. voorloopig met het Dawesplan verder gaan, dan is het, zooals Schacht verder opmerkte, niet de betaalkracht van Duitschland maar de vraag, hoeveel vreemde landen nog aan Duitschland leenen willen, die beslissend is en dan wordt het beeld wel heel anders. Overigens erkent Schacht dat hier veel gebeurd is, wat nu niet juist den indruk maakt, dat men alles doet om te betalen, wat men kan. - - -Ga naar voetnoot196 Schacht vertelde mij voorts, wat hij mij vroeger nog niet gezegd had, hoe het eigenlijk stond met de terms of referenceGa naar voetnoot197. Een week of 6 geleden had Gilbert hem een ontwerp laten lezen, dat goed was, beter zelfs dan de vage omschrijving van Genève. Gilbert wou het rapport van de Dawescommissie als grondslag nemen en daarop verder voort arbeiden, wat dus mede insloot een voortzetting van de studie van het economisch leven van Duitschland. Zooals de regeering uit Parijs gehoord heeft, heeft Poincaré tegen deze terms of reference bezwaar gemaakt en een week of 3,4 geleden heeft Gilbert ze in Parijs met Poincaré besproken, die ze heeft gewijzigd overeenkomstig de Fransche opvatting. Men heeft hier gehoord, dat dit gebeurd is, maar sedertdien heeft niemand meer iets van Gilbert of van iemand anders over de terms of reference vernomen. Schacht bleef vreezen, dat Gilbert zich in Londen en Parijs veel te veel op sleeptouw had laten nemen. Dit alles maakt Schacht eigenlijk hoe langer hoe meer pessimistisch. Hij hoopt nog steeds, dat het de commissie gelukken zal een eigen basis voor de gezamenlijke arbeid te vinden en bij goeden wil zal dit stellig mogelijk zijn. Hij blijft hiervan een groote verbetering in de atmospheer verwachten, maar zegt, dat het voor de hand ligt, dat men zich meer en meer gaat afvragen, hoe men voorkomen moet, dat een dead-lock in de wereld een verkeerden indruk zou maken. - - -Ga naar voetnoot198 | |
Berlijn, 4 december 1928's Avonds aten wij bij Van Stirum, met wien vrijwel den ganschen avond gepraat. Hij is blijkbaar zeer geïteresseerd in de ontwikkeling in Nederland na de volgende verkiezingen en maakt den indruk, alsof hij wel gaarne buitenlandsche zaken zou willen hebben. Hij kwam terug op Rotterdam en sprak over verschillende functies in Nederland. Ik geloof, dat er ook wel provincies zijn, waar hij wel commissaris zou willen zijn. Na de lunch bij ons een week tevoren, had hij, ook | |
[pagina 108]
| |
12 ‘Is ie nou waarachtig weer aan het praten geweest’?
| |
[pagina 109]
| |
omdat in de couranten over meeningsverschillen tusschen buitenlandsche zaken en Schacht gesproken werd, gemeend, bij een bezoek aan een van de hoogere ambtenaren van buitenlandsche zaken een opmerking te moeten laten vallen over Schacht's pessimisme. De reactie was geweest: ‘Is ie nou waarachtig weer aan het praten geweest? Laat hij toch zijn mond houden’! Verder had Van Stirum bij tal van gesprekken den indruk, dat de positie van Stresemann hier in Duitschland in den laatsten tijd niet gestegen is. Bij het Zentrum is dit al aan den dag getreden, bij anderen is het echter latent ook aanwezig. Men ervaart telkens weer, hoe tenslotte ook de leidende Duitschers van tegenwoordig voor een groot deel in cultuur beneden onze beste menschen in Holland staan. Ik liet hierover een opmerking vallen, waarop Van Stirum zijn handen in de lucht stak en een langgerekt oooooh liet hooren en daarna zich in zeer groote eloges over den goeden Nederlander begaf. | |
Berlijn, 6 december 1928's Avonds op een groot feest van de Frauenhilfe in de Zoo, waar alle Duitschers waren, had ik tenslotte een lang gesprek met von Raumer, waarvan het merkwaardige was, dat ook hij sprak in den geest als Schacht een paar dagen geleden, nl. dat Poincaré's standpunt was, de reparatiebesprekingen te laten mislukken. Verder was ook hij weinig gerust over de economische ontwikkeling in Duitschland. - - -Ga naar voetnoot199 Voornamelijk op zijn sterk aandringen ging ook ik naar een uit de hand lezende dame, die achter een gordijn in een zijzaaltje zat. Haar naam weet ik niet, maar het was iemand, die het niet om den broode deed en die volgens von Raumer, die zeer onder den indruk was van wat zij hem gezegd had, bekend was als een zeer bijzondere clairvoyante. De hand is hierbij niet veel meer dan voorwendsel. Ik kwam bij haar en van wat zij mij zeide, noteer ik als merkwaardig, dat ik omstreeks mijn dertigste jaar en nu 4 of 5 jaar geleden een geheele verandering van mijn leven zou hebben gehad. Het eerste komt op een paar jaar na met de Handels- Hoogeschool overeen en het tweede valt precies samen met het begin van mijn werkzaamheid hier. Ik vroeg haar, hoe lang dit laatste nog duren zou, waarop zij zeide, nog een paar jaar. Ik zeide, dat ik dacht, dat het in 6 maanden uit zou zijn, waarop zij weer het vergrootglas ter hand nam en een halve minuut ingespannen op mijn hand keek en zei: ‘Het duurt nog een paar jaar, maar het zal een gelukkig einde nemen’. Ik vertelde dit aan Schacht, Gilbert en eenige anderen. | |
Berlijn, 12 december 1928- - -Ga naar voetnoot200 Aan de lunch hebben wij o.a. Poole en Morgan. Met beiden een gesprek | |
[pagina 110]
| |
over het nieuwe Dawescommittee, waarbij Poole mij vraagt, wat ik tegenwoordig wel van Schacht denk. Hij doet een verhaal van een lunch van enkele dagen geleden, waar diplomaten van vier van de vijf groote landen aanwezig waren en verder o.a. Schacht en Jay. Schacht had daar weer op zijn gewone manier gepraat: Duitschland heeft tot nu toe alles onder dwang moeten aanvaarden. Het is daardoor moreel niet gebonden aan het verdrag van Versailles - wat met stilzwijgen ontvangen werd - moreel niet gebonden aan het agreement van Londen - wat eveneens zwijgend werd aangehoord - en evenmin aan het Dawesplan - wat Jay aanleiding had gegeven tot de vraag, of de president zich niet toch een beetje gebonden achtte aan het Dawesplan, wat Schacht tot een niet zeer mooie retraite geleid had. Een ander ding was geweest, dat Schacht gezegd had: ‘wanneer er over de geheele wereld vrijhandel komt, kan Duitschland 1500 millioen RM zonder Transferschutz als jaarlijksche last aanvaarden. Komt er alleen vrijhandel op het vasteland van Europa, dan kan Duitschland 500 millioen RMGa naar voetnoot201 aanvaarden’, waarop Jay gezegd had: ‘You will be pretty soon at zero, president’! Ik geloof, dat deze beschouwingen van Schacht tevens een indice zijn van de richting, waarin hij de zaak in de commissie sturen wil en waarover hij een paar dagen geleden tegenover mij zoo geheimzinnig deed. Of dit alles verstandig is, is een tweede! Overigens heb ik weder gepoogd, Schacht te steunen door er opnieuw op te wijzen, dat hij tenslotte, wanneer hij voor het feit gesteld wordt en in de vergaderingen de aansprakelijkheid te dragen heeft, zeker beter zal zijn. Dit is een kwade tijd voor hem. Hij is, zooals vanzelf spreekt, voortdurend vol van het probleem en het ligt in zijn persoon, dat hij onwillekeurig er te veel over praat. Poole merkt op, dat hij dat gaarne aanvaardde, doch dat dit praten maar al te zeer tot gevolg zou kunnen hebben, dat aan Schacht's uitlatingen in de vergaderingen geringer waarde zou worden gehecht, dan bij zwijgen het geval zou zijn geweest. Langzamerhand toch was dit alles in het buitenland overal bekend geworden. |
|