Nederlandse historische bronnen 8
(1989)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd[1926]Berlijn, 30 april 1926Gesprek met Schacht. In de eerste plaats over de komst van Strong en de plannen, die daarmede in verband kunnen staan. Schacht vertelt mij, dat Norman hem gevraagd heeft naar Londen te komen en dat hij van plan is hierna met Gilbert een ernstig gesprek te hebben over de wijze, waarop het Dawesplan eventueel zou kunnen worden gewijzigd. Hij meent, dat het goed zou zijn deze quaestie ook eens in het algemeen op het tapijt te brengen en is voornemens dit ook te doen. Hij vraagt mij, wat ik ervan denk en of ik weet, wat Gilbert ervan denkt. Ik zeg hem, dat ik ook wel eens terloops met Gilbert een enkel woord gewisseld heb over deze quaestie, doch niet kan zeggen, hoe hij erover denkt. Wat mij zelf aangaat, zie ik de zaak zoo. Komt er niets tusschen, dan kan tot 1928 toe het plan glad verloopen, zonder dat van geldtransfers van beteekenis sprake behoeft te zijn. De Fransche SachlieferungenGa naar voetnoot71 zijn verder uitgebreid dan aanvankelijk verwacht werd, zoodat Frankrijk thans reeds anticipeert op zijn inkomsten over 3 en 6 maanden. De Ansammlung van marken op Gilbert's rekeningGa naar voetnoot72 zie ik voorloopig als de eenige oorzaak, die uit zichzelf de vraag van het Dawesplan acuut maakt. Deze Ansammlung toch, in plaats van de transfer te helpen, werkt haar in beginsel tegen, tenzij Gilbert een sterk actieve beleggingspolitiek voert. Ook deze echter is aan bezwaren onderhevig, zoodat de quaestie dan vanzelf aan de orde komt. Of het juist is van Duitsche zijde de quaestie eerder aan de orde te stellen, moet ik betwijfelen. Aan een verlaging van de lasten van Duitschland, geloof ik voorlopig niet. Verzet van Fransche zijde is hier voorloopig zeker te wachten en ook Engeland zal, zoolang de Balfour noteGa naar voetnoot73 blijft bestaan, vermoedelijk blijven aandringen op haar volle pond uit Duitschland. De verlaging zie ik dus als een tweede quaestie, die eerst later aan de orde komt. | |
[pagina 62]
| |
De quaestie, die door de Ansammlung op Gilbert's rekening aan de orde zal worden gesteld, zal vermoedelijk niet betreffen een verlaging beneden het te transfereeren bedrag, doch een gelijkmaken van de mark betalingen aan dit bedrag. Fixeert men het bedrag op hetgeen redelijkerwijs door Duitschland kan worden betaald, dan is zeker het moment daar om alle controle af te schaffen. Men kan van een land meer krijgen, wanneer men het voldoen aan het mogelijke aan het land zelf overlaat, dan wanneer men met een controlecommissie het onmogelijke vraagt. Hiervoor is echter noodig, dat men het eens is over het bedrag, dat redelijkerwijs mogelijk is, en ik zie hiervoor geen andere solutie dan de ervaring. Bovendien geloof ik, dat men niet overschatten moet de geneigdheid van Frankrijk om afstand te doen van het laatste deel van het wapen, dat het steeds gehad heeft, doordat van Duitschland meer gevraagd werd, dan het geven kon. Dit beteekent afstand doen van de mogelijkheid van sanctiesGa naar voetnoot74 in welken vorm dan ook. Schacht zegt, dat hij dit standpunt vrij pessimistisch vindt. Hij is het geheel eens met wat ik verder nog zeide, nl., dat Duitschlands belang medebrengt, dat voorloopig geen enkele daad wordt gedaan om de schuld te kapitaliseeren. Internationale emissie van spoorweg- en industrie-obligaties is hierdoor m.i. niet in het Duitsch belang. Ik weet wel, dat er van Fransche en Belgische zijde op wordt aangedrongen, doch geloof, dat het overigens voorshands niet mogelijk is. Ook de mogelijkheid om, in verband met de moeilijkheden in Frankrijk en Belgie, tot een verlaging van het Duitsche bedrag te komen, zie ik eigenlijk niet. Ik geloof, dat dit leiden zou tot constructies, die ten slotte toch voor Duitschland zeer weinig zouden beteekenen. Een andere mogelijkheid is, dat ten slotte het Amerikaansche volk gaat inzien, dat in het wezen der zaak Duitschland de betaler en Amerika de ontvanger is en dat het conflict tusschen de eigen handelspolitiekGa naar voetnoot75 en de Dawesbetalingen door Amerika aan den lijve wordt gevoeld. Het kan zijn, dat men dit niet op korten termijn waarschijnlijk acht. Men moet echter niet vergeten, dat deze geheele quaestie tot dusver niet acuut geworden is, uitsluitend door de enorme credieten, die Amerika gegeven heeft. Mocht dit op een goeden dag veranderen, dan zou het kunnen zijn, dat de quaestie vrij snel ook door het publiek begrepen wordt en misschien leidt tot een conflict over de handelspolitiek en tot een geneigdheid van Amerika om zuiver in eigenbelang tot een vermindering van de geallieerde schulden over te gaan, waaraan dan een herziening van de bedragen van het Dawesplan verbonden zou zijn. Ook dit zie ik echter niet als iets, wat spoedig komen zal, zoodat ik inderdaad voor de eerste jaren eigenlijk pessimistisch ben. Schacht zegt, dat hij toch optimistischer is en dat, al is er vermoedelijk veel waars | |
[pagina 63]
| |
in wat ik zeg, toch van Duitsche zijde de vraag moet worden warm gehouden. Wanneer Gilbert terug komt, zal hij met hem eens ernstig praten. | |
Parijs, 18 mei 1926Daarna naar Strong, wiens adres Gilbert mij gegeven had, zeggende dat Strong het wel aardig zou vinden, als ik hem eens de hand kwam drukken. Strong had zich verstoken in hotel Chatham, waar hij was met Winston, den opvolger van Gilbert aan de treasuryGa naar voetnoot76. Strong, die zeer voorkomend was en mij dadelijk aan de cocktail zette, zag er slecht uit. Ik vroeg hem hoe het met hem ging, waarop hij antwoordde: ‘Perfect, ik bedoel eigenlijk allerberoerdst. Ik ben hier geheel incognito, ga nog zeven dagen motoren met Winston naar Rome om mij daarna ergens voor een maand aan de Zuidkust op te bergen, where I shall forget and be forgotten’. Met beiden, van wie Winston niet den indruk maakt van het kaliber van Gilbert te zijn, eenigen tijd gesproken. Strong zeide, dat het hem speet Schacht niet in Londen gezien te hebben en verzocht mij hem en Vissering zijn groeten te doen. Ik vertelde kortelings het een en ander over den toestand in Duitschland, waarna hij opnieuw uiting gaf aan zijn appreciatie van Schacht's optreden. ‘Zij moesten hier een Schacht hebben’, waarop ik hem vroeg of hij meende, dat een Schacht in Frankrijk zoo veel zou kunnen uitrichten. Hij dacht zeer zeker, al was het alleen reeds door den invloed van zijn persoonlijkheid op de regeering. Ik antwoord, dat mij dit eenigszins schijnt gezien onder het licht van de Amerikaansche omstandigheden. In Amerika is de regeering zelfstandig en vrij tegenover het parlement. In Europa en met name in Frankrijk zijn de regeeringen de afschaduwingen van toevallige combinaties en stroomingen in het parlement. Een regeering, die het goede wil staat hierdoor machteloos en wat kan een centrale bankleider verder doen dan het disconto verhoogen en credietrestricties invoeren. Tegenover den staat kan hij zich dit echter practisch bijna nooit veroorloven. Overigens zeide ik hem, dat ik geloofde, dat Europa juist thans midden in een crisis van dit standpunt was en dat zoowel in Frankrijk als in België de tijd rijp was voor een verandering van de verhouding van gouvernement en parlement, wat nog geen fascisme behoefde te beteekenen. - - -Ga naar voetnoot77 | |
Berlijn, 27 mei 1926's Middags bezoek bij Gilbert. - - -Ga naar voetnoot78 Verder gesproken over de verschillende | |
[pagina 64]
| |
quaesties, die Schacht vermoedelijk in Londen zal moveeren. Gilbert acht de meesten hiervan voorbarig en weet, dat Norman in die geest met hem spreken zal. - - -Ga naar voetnoot79 | |
Berlijn, 31 mei 1926- - -Ga naar voetnoot80 's Avonds op den bieravond, die zeer gezellig was, heb ik over de zaak niet meer gesproken, doch toen ik om 11 uur weg wilde gaan, vroeg Schacht of ik een eind met hem mede wilde loopen. Wij hebben tot 12.15 rondgewandeld en ik bewaar aan dit gesprek voornamelijk deze herinnering, dat ik Schacht dankbaar ben voor het vertrouwen, dat hij mij geeft. Wat ik wel vreesde, is zijn reis naar Londen niet in alle opzichten pleizierig geweest en hij gevoelt, zoowel in de geschiedenis van de bank wetswijziging, als thans weder in deze ontwerp-resolutie van Addis een gevoeligheid, zoo niet verminderd vertrouwen, die hij toch waarlijk meent niet te verdienen. Zooals hij zeide, zou het moeilijk zijn zich een land te kunnen voorstellen, dat een plan als het Dawesplan in de groote lijnen zoo loyaal zou uitvoeren als Duitschland. Hij zelf heeft in Duitschland voor deze houding, die ook de zijne is, niet dan aanvallen te verduren en had dus op andere erkenning van de andere zijde gehoopt. Ik erken, dat hierin veel waars is. - - -Ga naar voetnoot81 | |
Berlijn, 30 augustus 1926Na mijn terugkomst ga ik naar Schacht en wij spreken een oogenblik over verschillende dingen. Bij zijn besprekingen met Strong en Norman heeft hij van beiden, en speciaal van den laatsten, wederom een bijzonderen indruk gekregen. Zij hebben drie dagen op ‘De Clinghe’ gelogeerd, waar zij het engagement van den gastheer hebben zien aankomenGa naar voetnoot82, en hebben met Vissering eigenlijk alle quaesties besproken. Ook een bezoek aan de Zuiderzeewerken stond op het programma. Voor België en Frankrijk zijn voorloopig geen groote actie's van Engelsche of Amerikaansche zijdeGa naar voetnoot83 te verwachten. Francqui en Delacroix zijn ook nog een dag op ‘De Clinghe’ geweest, bij welke gelegenheid tot Schacht 's genoegen Delacroix een zeer faire uiteenzetting gegeven heeft van de besprekingen over Eupen en | |
[pagina 65]
| |
MalmédyGa naar voetnoot84. Schacht gelooft niet, dat deze quaestie voor goed van de baan is. - - -Ga naar voetnoot85 - - -Ga naar voetnoot86 Schacht vertelde mij nog, dat zoowel Norman als Strong en hij zelf buitengewoon te spreken waren over de Nederlandsche zwijgzaamheid en de Nederlandsche pers. Ofschoon zij drie dagen in Bloemendaal gelogeerd hebben en in presentie van verschillende andere Amsterdammers een bezoek aan de Zuiderzeewerken hebben gebracht, heeft in geen krant een bericht hierover gestaan. Het eenige is geweest, dat Strong en Schacht elkaar in Scheveningen zouden hebben getroffen, waar zij geen van beiden zijn geweest. | |
Den Haag, 15 september 1926- - -Ga naar voetnoot87 Lang gesprek met C.A.P. van Stolk in Den Haag. Toevallig komt Kröller er bij, die er zeer goed uitzag en een heel wat minder gedrukten indruk maakte dan een paar jaar geleden. Wij hadden reeds eenigen tijd over hem gesproken en hebben na zijn weggaan dit gesprek voortgezet. Ik zeide, dat ik eigenlijk niet verwacht had, dat de heer Kröller thans zooveel beter gestemd zou zijn, waarop Van Stolk antwoordde, dat hem dit heel duidelijk was. Kröller heeft de geschiedenis reeds een paar jaar zien aankomen en nu is het gebeurd op een wijze, die voor zijn persoonlijke belangen niet onaangenaam kan zijn. Hij staat zoo diep in het krijt bij de Robaver, dat deze hem practisch niet kan laten vallen. De rente op de verschillende obligatie's is dan ook prompt betaald. Kröller zelf heeft een jaarlijkse toelage gekregen, die, naar men zegt, 50.000, - gulden bedraagt en verder kan er op het oogenblik heel weinig gebeuren. In verband met wat de ministerGa naar voetnoot88 mij mededeelde over pogingen van de Robaver om de schuld aan de regeering op Kröller over te dragen, vond ik deze wijze van zien wel merkwaardig. Van Stolk vertelde mij verder, wat hij mij vroeger nooit zoo in details verteld had, hoe hij in het begin van de oorlog deel gekregen heeft aan de graanleveranties voor de regeering, iets waarvan ik zelf de allereerste phase heb meegemaakt. Ik was in Londen bij het uitbreken van de oorlog en hoorde toevallig van onzen consulgeneraalGa naar voetnoot89, dat deze opdracht had van de regeering om granen te koopen, dit een moeilijke taak vond, maar zich met een paar betrouwbare makelaars in verbinding had gesteld. Ik vertelde dit aan Van Deventer, die mij een paar dagen later vertelde, dit oogenblikkelijk aan den heer Kröller overgebracht te hebben, die dadelijk naar Treub gestapt is en als gevolg van een bespreking met deze de opdracht kreeg voor deze graanleveranties te zorgen. Van Stolk hoort toevallig uit Londen, wat Kröller | |
[pagina 66]
| |
voor de eerste groote leveringen daar betaald heeft en verneemt in Den Haag, dat aan de regeering een prijs van 15% hooger in rekening was gebracht. Hij voelde zich daarna gedrongen naar Treub toe te gaan, wien hij het mededeelde en wien hij voorstelde, dat Treub een paar van zijn knappe ambtenaren eens een paar weken bij Van Stolk op zijn kantoor zou sturen, dan zou Van Stolk hen wel zooveel kunnen leeren, dat zij persoonlijk door makelaars in Londen zouden kunnen koopen. Treub wilde hiervan niet hooren, doch stelde Van Stolk voor, de aankopen samen met Kröller te doen, wat sedert dien geschied is. Van Stolk wilde het doen zonder commissie, of althans voor een veel lagere commissie, doch Kröller wenschte de usantieele commissie, waarbij Van Stolk zich heeft neergelegd. Hij is er later, toen de bedragen grooter werden, nog eens op terug gekomen, maar verandering is er niet meer in gebracht. | |
Berlijn, 11 november 1926Gesprek met Schacht, die in de eerste plaats terugkomt op het gisterenmorgen plaats gehad hebbende verhoor van hem voor de enquêtecommissieGa naar voetnoot90 i.z. de Verkehrskreditbank, de Reichskreditgesellschaft, de postGa naar voetnoot91, enz. Schacht was over het verloop van den dag niet geheel tevreden en vroeg, wat ik er van vond. Ik ben alleen bij het eerste gedeelte aanwezig geweest en vond toen Schacht op sommige punten zelfs zeer goed. Later is hij, zooals ik van Binnerts en Repelius hoorde, wat zwaar geworden en is de heele discussie eenigszins in het zand verloopen, hoofdzakelijk door de schuld van den president Hilferding. Schacht is van plan op de zaak terug te komen in een uitvoerige nota, die hij zal voorleggen aan de regeering en misschien ook aan de Rijksdag. Dat de zaak aan het rollen is gekomen, acht hij van groote beteekenis. Hij had den vorigen dag Gilbert ontmoet, die er gelijk over dacht. Vervolgens kwam hij opnieuw terug op de quaestie van de buitenlandsche credieten. Hij is in den laatsten tijd hoe langer hoe meer versterkt in zijn oppositie daartegen en beriep zich hierbij ook op mr. Gilbert. Ik | |
[pagina 67]
| |
acht dit van zoodanige beteekenis, dat ik vanmiddag hierover nog met Gilbert zal gaan praten. Hij had een diagram laten opmaken, waaruit hij concludeerde, dat alle reparatie tot dusver uit leeningen betaald is. Op dit diagram kwam voor een lijn voor het invoersaldo, een voor de goud- en deviezenvoorraad van de Reichsbank en een voor de toeneming der buitenlandsche credieten. De buitenlandsche credieten op korten termijn waren echter verwaarloosd. Ik zeide Schacht, dat ik nog altijd zijn meening niet kon deelen en mij in het bijzonder de vraag stelde, of een land, dat zoo sterk tot rationalisatie overgaat als Duitschland thans, en mitsdien onmogelijk uit eigen kapitaalvormingen in de nieuwe kapitaalbehoeften der werkeloozen kan voorzien, niet ook uit dit oogpunt verstandig doet, geld in het buitenland op te nemen, zoolang met dit geld wezenlijk winst te maken valt. Verder vertelde Schacht mij, dat zijn boek over de stabilisatie van de markGa naar voetnoot92 thans binnen enkele weken uitkomt en hij zeide, dat de geheime zitting van de Enquete-Ausschuss in hoofdzaak gewijd was geweest aan een bespreking over de positie van de Reichsbank, waarbij hij een overzicht had gegeven over de geheime en openbare reserves thans in de Reichsbank aanwezig. Hij kwam hierbij op een cijfer van niet minder dan 600 millioen, waarbij figureerden 120 millioen reserve in de deviezen- en 180 millioen in de effectenportefeuille, bekende aandeelen, verder niet uitgekeerd dividend Golddiskontbank en 30 à 40 millioen niet uitgekeerd disconto-aandeel van de Rentenbank. - - -Ga naar voetnoot93 Verder vraagt hij mij, wat mijn indruk is van het weggaan van Sterrett en of hierbij ook de opvolging van Gilbert een rol speelt. Ik zeg, dat ik dienaangaande niets zekers weet, doch wel een indruk heb, dat de opvolger van Sterrett, Pierre Jay, misschien wel eens bestemd kon zijn als eventueel opvolger van Gilbert. Schacht zegt, dat hij het buitengewoon betreuren zou, indien Gilbert wegging. Zijn opvolger zou nooit met de autoriteit van Gilbert kunnen optreden en het zou buitengewoon te betreuren zijn, indien de functie van de agent general een werd, waarvoor men alle drie jaar iemand anders nam. Hij had nog steeds hoop, dat hij het einde zou meemaken, dat hij, komt Amerika eens in crisis, nog steeds vrij aanstaande acht. Ik zeg hem, dat mijn optimisme dienaangaande zeer verminderd is, vooral na de verkiezingen verleden week in de Vereenigde Staten, die eigenlijk voor de eerste twee jaar het aan de orde stellen van groote financieele vraagstukken uitermate onwaarschijnlijk makenGa naar voetnoot94. Ik voeg er nog aan toe, dat McGarrah geheel bevestigt, wat Gilbert steeds zeide, dat de beteekenis van de actie tegen het Dawesplan vrijwel gelijk nul is. Elke kleinigheid wordt hier in de kranten breed uitgemeten, waardoor men in Duitschland zich een en ander veel te gewichtig voorstelt. - - -Ga naar voetnoot95 | |
[pagina 68]
| |
Bespreking met Gilbert. Zeer uitvoerig gesproken over het vraagstuk der buitenlandsche leeningen, waarbij Schacht mij 's morgens Gilbert als aan zijn zijde staand, had geciteerd. Uit een voorafgaande bespreking met Morgan was mij reeds gebleken, dat hiervan wel iets aan was en ook Gilbert begon met te zeggen, dat hij vond, dat Schacht verschillende verstandige opmerkingen had gemaakt. Ik zeide, dat ik trachten zou hem mijn meening tegenover die van Schacht, zooals deze in het verslag voor de enquêtecommissieGa naar voetnoot96 te vinden is, uiteen te zetten. In de eerste plaats: zijn de buitenlandsche leeningen oorzaak van de geldruimte? M.i. zijn de tijdelijke direct en indirect naar Duitschland gevloeid uit hun aard kurzfristige en kurzfristig blijvende kapitalen uit de inflatielanden, hiervoor mede in de eerste plaats verantwoordelijk. Bovendien zie ik in het bestaan en blijven bestaan in Duitschland naast elkander van een lage geldrente en een hooge kapitaalrente in de eerste plaats een bewijs hiervoor, dat het mechanisme in Duitschland nog niet deugt. Een van de functies van het bankwezen is, te overvloedige gelden op korten termijn over te brengen naar de markt voor lange termijn. Dit geschiedt op allerlei wijzen, doch in de eerste plaats dienen hiervoor zoowel in de Vereenigde Staten als in Engeland en Nederland de staatsfondsen. Deze zijn er in Duitschland nog niet en men zou wegens den tegenwoordigen toestand bijna wenschen, dat er een rijksleening kwam. Ook overigens is de markt der vaste rente dragende fondsen in Duitschland nog bij verre na niet zoo liquide en veel gevoeliger dan elders. Vandaar een te verklaren terughouding der banken. Dan klaagt Schacht over een veel te groote toename der buitenlandsche valuta bij de Reichsbank. Misschien is er thans 600 millioenGa naar voetnoot97. De Zwitsersche en Nederlandsche circulatiebanken hebben bij een relatief veel grootere goudvoorraad resp. 200 en 400 millioen buitenlandsch tegoed, wat men daar tegenover de reeds genoemde credietpositie der landen op korten termijn tegenover de inflatielanden, volkomen normaal acht. De bezwaren van Schacht uit dezen hoofde kan ik slechts zien als passend in een evasieve reparatiepolitiek. Dit blijkt duidelijk uit zijn eigen woorden. Dit deel is van zijn betoog het meest reeële. Ook het veel gehoorde argument, dat Duitschland zich cumulatief in de schuld steekt en dus steeds armer wordt en minder geschikt tot reparatiebetalingen, is m.i. onjuist. Juist was het misschien, toen aanvankelijk voor louter consumptieve doeleinden gelden elders werden opgenomen en schuldvrije of schuldvrij gewordene objecten verpand. Thans echter worden leeningen in den regel opgenomen op grond van calculaties, die geacht worden aan de nieuw aan te leggen fabrieken, enz. een grooter opbrengst dan de verschuldigde rente te waarborgen. Is de calculatie juist, dan is elk element van cumulatieve verschuldiging of verarming er uit verdwenen, doch is het een voor de Duitsche volksgemeenschap voordeelige en juiste transactie, wier natuurlijke ontwikkeling men moet steunen en waaraan slechts reparatiepolitieke overwegingen vijandig kunnen zijn. | |
[pagina 69]
| |
Schacht wijst nog steeds, niettegenstaande de ingevoerde controle, op de zoo onjuiste buitenlandsche steden en andere openbare leeningen. Men moet hier scherp onderscheiden. Als er iets fout is, dan zijn het niet de buitenlandsche leeningen dezer lichamen, doch hun leeningpolitiek, de uitzetting van hun buitengewonen dienst, los van de vraag, waar zij het geld vinden. Het is dus een vraag van onvoldoend hierarchisch-staatkundig toezicht, niet van leeningen in het buitenland. Immers, dat staat en gemeenten in het bijzonder in het buitenland leenen en niet particuliere bedrijven, die slechts bij uitzondering internationaal bekend zijn, ligt voor de hand. Ook landen, die voor den oorlog een geringe kapitaalimport hadden, zoo de Scandinavische, deden zulks. Zij laten daardoor voor de particuliere emissies de binnenlandsche markt vrij. De kapitaalmarkt moet men als een eenheid zien met de rentevoet als algemeene regulator. Verstandig is, dat, wie in het buitenland het best terecht kan, daar leent. Toegeven kan ik slechts, dat de toevloeiing der vreemde leeningen zeer schoksgewijze gaat en dat geleidelijkheid in theorie beter ware. Practisch zijn de schokken echter allerminst zoo groot en de Reichsbank kan ze zonder bezwaar opvangen. Zoo blijft er van de bezwaren van Schacht niet veel over, terwijl hij een zeer voorname reden, om deze vreemde credieten - behalve nog wegens hun algemeene rentedrukkende werking - toe te laten en zelfs toe te juichen, vergeet. In meerdere mate, dan ik aanvankelijk geneigd was aan te nemen - ik dacht, dat het meer tijd kostte - is de huidige werkloosheid het gevolg van rationalisatie. Rationalisatie wil zeggen, meer kapitaal per arbeider. De doorgevoerd wordende rationalisatie kost dus reeds veel kapitaal en de tewerkstelling der werkloozen op de gerationaliseerde basis verdere verhoogde kapitaalbedragen. De kapitaalbehoefte bij een dergelijke versnelde rationalisatie, bovendien bij een zoo toenemende bevolking, is mitsdien zoo groot, dat het zelfs de vraag is, of een rijk en sterk kapitaalvormend land hierin zou kunnen voorzien. Vreemd kapitaal is dus thans voor Duitschland dringend noodig en ik acht alle kunstmatige beperking van deze toevoer een maatschappelijk nadeelig handelen. Ik geloof, dat het goed is, dit eens te hebben uiteengezet. Verder nog over allerlei minder relevante quaesties gesproken, waarbij, in hoeverre er reden voor Gilbert zou kunnen zijn bij Schacht erop aan te dringen, wat minder te spreken. Ik vertel hem, dat Schacht hedenmorgen juist zelf tegen mij zeide, dat hij het thans zeer beperken wilde. - - -Ga naar voetnoot98 | |
[pagina 70]
| |
ontwikkeling der dingen in Parijs een gelijke meening te hebben, als die ik in Berlijn had. Over de ontwikkeling in Holland was hij pessimistisch. Hij acht het dubieus, of de Bankassociatie het houden kan en deed mij zeer verrassende mededeelingen over een Haagsche bankfirma. Aan den anderen kant was zeer verheugend, wat hij over Kröller vertelde. Zaterdag tevoren had ik bij een reünie van degenen, die 25 jaar geleden in Leiden waren aangekomen, er reeds van Snouck Hurgronje iets over gehoord, doch Vissering vertelde mij thans het nadere erover. De zaak is deze, dat het hoogste Chileensche gerechtshof definitief ten voordeele van de Müller-Gute Hoffnungshütte-combinatieGa naar voetnoot99 uitspraak heeft gedaan i.z. een ertsvoorkomen, dat buitengewoon gunstig gelegen moet zijn op 40 km. van de kust, waar de Betlehem Steel Cy. thans ertsen exploiteert op 400 km. van de kust. De directe verkoopwaarde van het aandeel van Müller is te schatten op 7 à 10.000.000 gulden, maar vermoedelijk zal er den voorkeur aan gegeven worden de zaak zelf te exploiteeren. De moeilijkheid hierbij is, dat het Müllerconcern in Holland zeker geen nieuw geld zal kunnen krijgen en de Gute Hoffnungshütte hier voor zoude moeten zorgen. Eigen exploitatie is echter, naar het schijnt, zeker voordeeliger. Zooals mr. Vissering mij zeide, maakt deze gunstige wending een andere quaestie acuut en wel de positie van Van Hengel bij de RobaverGa naar voetnoot100. Hij was er namelijk gekomen met het oog op de liquidatie van de Müllerrekening en deze is thans op een basis gekomen, dat speciaal toezicht niet meer noodig is. Moeilijker is, wat er met hem gebeuren moet. Vissering had den indruk, dat hij graag zelf in het Müllerconcern zou willen komen. Vissering verzocht mij, Moreau en Franck van hem te groeten. |
|