Nederlandse historische bronnen 7
(1987)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 118]
| |
II Quomodo ecclesia Bernensis per domnum Folcoldum sit fundata, nam castrum ipsius antea ibidem steterat1 [1] Temporibus gloriosissimi principis Ludgeri et episcopi Traiectensis 2 Andree fuif quidam nobilis vir,Ga naar voetnootanomine FolcoldusGa naar voetnoota, in villa que vocatur 3 Berna, in diocesiGa naar voetnootb Traiectensi, in insula que vocatur Vrote et est in confiniis 4 Hollandie et Thesandrie. Erat autem prefatus vir fortis et magnanimus, 5 egregius miles in armis, acer in hostes, iniuriarum ultor, inter suos dulcis-6simus. Hic habuit fratrem nomine Womarum, militem preclarum, quorum 7 pater vocabatur Womarus et Hyrmegardis mater, utrique nobiles et preclari. 8 Predictus itaque Folcoldus habebat castrum firmissimum Berne, in quo fuit 9 turris eximia et murus in circuitu; in suburbio capella lapidea, in qua cotidie 10 capellanus divina celebrabat; circa castrum vero pomerium. In hoc assultus 11 plurimorum perpetiebatur et interitus, scilicet ducis Brabantie et comitis 12 Hollandie et Hermanni de Hoesden et aliorum. 13 Cum igitur quodam tempore dux cum exercitu valido castrum Bernense 14 niteretur eruere et Folcoldus econtra ad resistendum plurimos congregasset 15 tam amicos quam conducticios, contigit ut inter conductos milites precipuus 16 esset Goeswinus, filius domni Goeswini de Hensberch, frater domni Theo-17derici, qui postea fuit Coloniensis archiepiscopus. Hunc callide imprecia-18verat dux ut traderet castrum supramemoratum tali factione ut, dum dux 19 impressionem in castellum faceret, GoeswinusGa naar voetnootc in domum altiorem con-20scenderet et indicaret Folcoldo ut suburbium defensaret et ita excluso eo cas-21trum dederetur duci. Ipse vero divinitate propicia hunc dolum presentiens ta-22liter precavit. Nam cum hostiles cunei appropinquarent, dictus Goeswinus 23 Folcoldo inquit: ‘Bonum mihi videtur quod descendatis ab antemurali, ut 24 eos arceatis’. Cui Folcoldus: ‘Longeva est consuetudo ut conducticii primi 25 sint in certamine. Proinde volo ut descendatis et suburbium viriliter defen-26datis’. Et cum rationabiliter istis non posset contradicere, descendit. Post | |
[pagina 119]
| |
II Hoe de abdij van Berne is gesticht door heer Folkold; diens burcht stond daar vroeger namelijk[1] Ten tijde van de roemruchte vorst LudgerGa naar voetnoot1 en bisschop Andries van UtrechtGa naar voetnoot2 leefde er een edel man, Folkold geheten, in het dorp Berne, in het bisdom Utrecht, in de waard VroteGa naar voetnoot3, die in het grensgebied van Holland en Taxandrië ligt. Hij was een fier en dapper man, een uitmuntend ridder in de strijd, fel jegens zijn vijanden, wreker van onrecht, maar allerzachtmoedigst onder zijn eigen mensen. Hij had een broer, Womer geheten, een voornaam ridder; hun vader heette Womer en hun moeder Irmgard, beiden edel en voornaam. Deze Folkold dan bezat de zeer sterke burcht Berne, waarin een voortreffelijke toren stond, met daaromheen een muur. In de voorburcht bevond zich een stenen kapel, waarin een kapelaan dagelijks de mis opdroeg. Bij de burcht lagen boomgaard en moestuin. In deze burcht doorstond hij standvastig de dood en verderf zaaiende aanvallen van velen, namelijk van de hertog van BrabantGa naar voetnoot4, de graaf van HollandGa naar voetnoot5, Herman van HeusdenGa naar voetnoot6 en anderen. Toen nu op zeker ogenblik de hertog met een sterk leger een poging deed de burcht van Berne te verwoesten en Folkold van zijn kant, om zich daartegen te verzetten, een groot aantal bondgenoten en huurtroepen had bijeengebracht, wilde het geval dat van de huurlingen GozewijnGa naar voetnoot7 de belangrijkste was, een zoon van heer Gozewijn van Heinsberg en een broer van heer DiederikGa naar voetnoot8, die later aartsbisschop van Keulen werd. Deze man was door de hertog listig omgekocht om hem als volgt op slinkse wijze de bovengenoemde burcht uit te leveren: terwijl de hertog een aanval op het kasteel deed, moest Gozewijn de woontoren opgaan en Folkold een hint geven om de voorburcht te verdedigen; als Folkold op die manier buitengesloten was, zou de burcht aan de hertog worden overgegeven. Folkold echter had er door Gods genade een voorgevoel van dat het een list was en hij heeft die als volgt verijdeld. Toen de vijandelijke scharen naderden, zei die Gozewijn namelijk tegen Folkold: ‘Het lijkt me goed dat U van de omloop naar beneden gaat om hun aanval af te weren’. Waarop Folkold: ‘Het is een oude gewoonte dat huurlingen voorgaan in de strijd. Daarom wil ik dat U naar beneden gaat en de voorburcht manhaftig verdedigt’. En aangezien de ander dat bevel redelijkerwijs niet kon tegenspreken, is hij naar beneden gegaan. Achter hem sloot Folkold de poort- | |
[pagina 120]
| |
27 quem Folcoldus portas clausit illique dixit: ‘Abite, quia domum Folcoldi 28 amodo non tradetis’. At ille confusus discessit et castrum illesum permansit. | |
29 [2] De morte Wichardi comitis.30 Istis eciam diebus mansit apud Wijck comes quidam, Wichardus nomine, 31 sub cuius comitatu erat tota Vrota et Woudrichemerwert et magna pars de 32 Bomelrewert. Hic misit piscatores suos in lacum qui iacebat inter Berne et 33 Hoesden, sed contradicentibus hominibus domni Folcoldi cum rubore re-34versi sunt. Unde iratus Wichardus equum ascendit, piscatores sec[um] 35 comitari precepit et laxare retia in capturam iussit. At dominus de Berna 36 blande rogavit eum ab incepto desistere. Ille vero minis et contumeliis eum 37 affecit. Quod ille non sustinens lancea prefatum comitem perfodit et mor-38tuus a suis ad propria revectus est et sepultus. 39 Enimvero emensoGa naar voetnoota aliquanto tempore inimiciciis istis durantibus, contigit 40 regem Ludgerum curiam tenere apud Novimagium. Filii autem occisi cum 41 amicis decreverunt querimoniam deponere coram rege de patris morte. 42 Noscens itaque Folcoldus regem iustum iudicem et acerrimum vindica-43torem causarum imminens periculum taliter precavit. Viam namque illo-44rum, per quam ituri erant ad regem, iuxta Winsen cum cognatis et amicis 45 operiebatur et cum eos appropinquare vidisset, nudis pedibus ipse et sui 46 nudos gladios cervicibus imponentes coram ipsis prociderunt et veniam 47 petierunt. Illicque divina opitulante gratia et interventu bonorum virorum 48 qui aderant filiis prefati Wichardi satisfactum est deGa naar voetnootb morte patris et ita re-49conciliati intraverunt curiam regis. 50 Prelibatus domnus Folcoldus habuit quendam famulum, nomine Arnol-51dum Urlan. Hic possedit agrum quendam ex ista parte Mose contra castrum 52 quod tunc situm erat iuxta ecclesiam Hoesden, in quo pisam seminaverat. 53 Famuli autem domni Hermanni castellani transeuntes Mosam pisam illam 54 rapuerunt et dampnum illi magnum intulerunt. Unde dolens Arnoldus 55 abscondit se in eodem agro; cumque supervenisset carpentibus pisam, gravi-56bus verberibus eos affecit et cruentatos ad navem ire compulit. Quod dom-57nus Hermannus gravi animo suscepit et sperans se castrum Bernense dolo 58 invasurum, collectis militibus transivit pontem Herpt et insperatus Bernen-59sibus supervenit. | |
[pagina 121]
| |
deuren en hij riep hem na: ‘Maak dat U wegkomt, U zult Folkolds huis nooit meer verraden’. Perplex droop hij af en de burcht bleef behouden. | |
[2] Over de dood van graaf Wichert.In diezelfde dagen woonde te Wijk een graaf, WichertGa naar voetnoot9geheten, die de grafelijke macht uitoefende in geheel Vrote en de Woudrichemmerwaard en een groot deel van de Bommelerwaard. Hij zond zijn vissers naar een wiel dat tussen Berne en Heusden lag, maar aangezien de mannen van heer Folkold hun het vissen verboden, zijn ze beschaamd huiswaarts gekeerd. Daardoor vertoornd besteeg Wichert zijn paard, hij beval zijn vissers met hem mee te gaan en gelastte hun de netten voor de visvangst uit te werpen. De heer van Berne vroeg hem vriendelijk die onderneming op te geven. Wichert echter slingerde hem bedreigingen en beledigingen naar het hoofd. Dat liet hij zich niet welgevallen en met zijn spies doorboorde hij die graaf, waarna diens mannen het lijk naar huis hebben teruggebracht en begraven. Nadat er nu enige tijd was verlopen waarin die veten voortduurden, gebeurde het dat koning Ludger een hofdag hield in NijmegenGa naar voetnoot10. De zoons van de gedode besloten, samen met hun bondgenoten, een aanklacht bij de koning in te dienen over de doodslag op hun vader. In de wetenschap dat de koning een rechtvaardig rechter was en misdaden onverbiddelijk bestrafte, heeft Folkold het dreigende gevaar als volgt afgewend. Met zijn verwanten en bondgenoten wachtte hij hen, op hun reisweg naar de koning, bij Winssen op en toen hij hen zag aankomen, wierpen hijzelf en zijn gezellen zich blootsvoets en met het blote zwaard op hun nek voor hen ter aarde en vroegen om vergiffenis. En daar is, door de hulp van Gods genade en door de tussenkomst van goede lieden die daarbij waren, aan de zoons van de eerdergenoemde Wichert genoegdoening verschaft voor de doodslag op hun vader; aldus verzoend zijn ze naar de hofdag van de koning gegaan. De reeds genoemde heer Folkold had een dienstman, Arnoud Urlan geheten. Die bezat aan deze kant van de MaasGa naar voetnoot11, tegenover de burcht die toen naast de kerk van HeusdenGa naar voetnoot12 stond, een stuk akkerland, waarop hij erwten had gezaaid. De dienstmannen nu van heer Herman, de kastelein, staken de Maas over, roofden de erwtenoogst en berokkenden hem grote schade. Daardoor gekrenkt verborg Arnoud zich op die akker; hij overviel de erwtenplukkers, ranselde hen stevig af en joeg hen met bebloede koppen naar hun bootje terug. Heer Herman nam dat hoog op en in de hoop dat hij door een list de burcht van Berne kon binnendringen verzamelde hij zijn ridders, stak de brug van Herpt over en stond onverwacht voor de Berners. | |
[pagina 122]
| |
60 In castro vero erant quinque ex clientibus Folcoldi, ex quibus prefatus Ar-61noldus descenderat in hagam ad incidendos stipites; qui audiens strepitum 62 populi et collisionem armorum suspexit ad castrum et vidit socios sibi in-63nuentes. Ipse vero imminens periculum devitans celeri cursu ingressus est 64 castrum. Et hii quinque cum sagittis et balistis arcebant hostes ab assultu et 65 sic Hermannus reversus est Hoesden. 66 Illis auditis Folcoldus, qui eo tempore morabatur Altvorse, eo quod esset 67 comes inter Mosam et Walum - nam omnes iusticie a Moldeke usque 68 HerwerdeGa naar voetnoota eius fuerunt exceptis villulis WichenGa naar voetnootb et Nifrich - cum esset 69 vir animosus, collectis hominibus et amicis venit Hoesden et impetum fecit 70 in adversarios. Sicque facta est longa concertatio inter eos. 71 Quodam itidem tempore Hermannus de Hoesden [c]ollegit exercitum co-72piosum, inter quos erat quidam potens miles nomine Heynricus Munt, qui 73 erat villicus ducis Brabantie, et hic cum multis venerat in eius auxilium. Ob-74sidione autem facta idem Heynricus proterve locutus est, dicens se adeo ar-75matum ut nec Deus nec dyabolus eum ledere posset, nisi in oculis tantum. 76 Et sic factum est ut in primo conflictu a balistariis vulneratus in oculum 77 statim expiraret. Ipsa eciam die quidam miles egregius de Bruchem occisus 78 est et alii quamplurimi vulnerati et occisi. Hoesdenses vero cum merore et 79 luctu reversi sunt. 80 Alio item tempore prefatus Hermannus contraxit exercitum de terra ducis 81 Brabantie et de comitatu Hollandie, qui semper ei fuerunt auxilio, ut obsi-82deret Bernam. Et presciens Folcoldus misit nuncios ad consobrinum suum 83 Gerardum Brewe de Druthen et ad Florentium de Winsen et alios homines 84 cognatos et amicos suos, qui in unum conglobati venerunt ei in auxilium. Et 85 cum iam inimici essent ante castrum, prefati milites transierunt vadum fluvii 86 qui dicitur A ad orientalem partem in loco qui dicitur Opwert, insciis ini-87micis. Illi vero qui in castro fuerunt videntes amicos innuerunt eis vexillo ut 88 se armarent. Quod et factum est. Et sic preparati irruerunt in hostes, qui 89 statim in fugam versi sunt, fugientes versus Herpt. Et insequentibus aliis pe-90rierunt illo die inter submersos et occisos circiter quinquaginta viri. | |
[pagina 123]
| |
In de burcht bevonden zich vijf van Folkolds dienaren, van wie de eerdergenoemde Arnoud omlaag gegaan was naar een kreupelbosje om staken te kappenGa naar voetnoot13. Toen hij rumoer van krijgsvolk en wapengekletter hoorde, keek hij omhoog naar de burcht en zag zijn makkers naar hem wenken. Hij rende de burcht binnen en ontkwam zo het dreigende gevaar. Met zijn vijven weerden ze met pijlen en kruisbogen de vijandelijke aanval af en zo is Herman naar Heusden teruggekeerd. Op het bericht hiervan heeft Folkold, die op dat moment in Altforst verbleef, omdat hij graaf was tussen Maas en Waal - alle gerechten van Mook tot Heerewaarden hoorden hem namelijk toe, behalve de dorpjes Wijchen en Niftrik -, aangezien hij een moedig man was, zijn mannen en bondgenoten verzameld; hij trok naar Heusden en deed een aanval op zijn tegenstanders. Aldus is een langdurig conflict tussen hen ontstaan. Zo heeft Herman van Heusden op een keer een talrijk leger verzameld, waarbij zich een dapper ridder bevond, Hendrik Munt geheten, een meier van de hertog van Brabant, en die was Herman met een talrijk gevolg te hulp gekomen. Toen nu het beleg geslagen was, heeft die Hendrik drieste taal gesproken: hij zei dat hij zo goed geharnast was dat God noch duivel hem op een andere plaats dan in zijn ogen kon kwetsen. En zo gebeurde het dat hij bij het eerste treffen door de kruisboogschutters in het oog gewond werd en terstond de laatste adem uitblies. Op diezelfde dag is een uitmuntend ridder uit Bruchem gesneuveld en werd een menigte anderen gewond en gedood. Die van Heusden zijn daarop in droefheid en rouw huiswaarts gekeerd. Weer een andere keer heeft die Herman om Berne te belegeren een leger bijeengebracht uit het gebied van de hertog van Brabant en het graafschap Holland, die hem altijd steunden. Folkold had daar lucht van gekregen en hij zond boden naar zijn neef Gerard BreweGa naar voetnoot14 van Druten, naar Floris van WinssenGa naar voetnoot15 en zijn andere verwanten en bondgenoten; vereend kwamen zij hem te hulp. En toen de vijanden al voor de burcht stonden, staken de eerdergenoemde ridders op een doorwaadbare plaats, OpwertGa naar voetnoot16 geheten, aan de oostkantGa naar voetnoot17 de rivier de AGa naar voetnoot18 over, zonder dat de vijanden dat wisten. Zij die in de burcht waren echter zagen hun vrienden komen en gaven hun met een vlag een teken dat ze hun wapens moesten grijpen. Dat deden ze en aldus klaar voor de strijd stormden ze los op de vijanden, die terstond op de vlucht sloegen naar Herpt. De anderen zetten hen na en die dag zijn omstreeks vijftig man omgekomen, deels verdronken, deels gedood. | |
[pagina 124]
| |
91 [3] Qualiter miraculose evasit, ne caperetur ab inimicis.92 Item alio tempore, cum transiret Folcoldus per insulam Bomelrewert, inimi-93ci eius posuerunt ei insidias iuxta villam que vocatur Hemert. Ipse vero ar-94matus insedit equo cumque non esset evadendi locus, per crepidinem fluvii 95 fugiens in ipsum ab alta ripa cum equo insiliit. Et quod mirum dictu est, per 96 profunditatem fundi tulit eum equus ad alteram ripam illesum versus cas-97trum. Et cum esset in tanto periculo, vovit Deo quod se et sua omnia Eius 98 manciparet obsequio. | |
99 [4] Quomodo reconciliatus est inimico suo.100 Cum autem diutine inimicicie essent inter Folcoldum et Hermannum, con-101tigit regem Ludgerum curiam tenere apud Inferius Traiectum, ad quam con-102fluxit multitudo nobilium, in qua eciam Folcoldus prepararat sibi hospitium 103 omnibus bonis refertum. Hermannus vero tarde adveniens nullum poterat 104 habere hospitium, unde compulsus equos suos cepit stabulare in platea. Quo 105 comperto dominus de Berna propter ing[e]nitam nobilitatem doluit misitque 106 honestiores milites de suis ad eum, supplicans ut propter honorem patrie in-107traret hospitium suum pariterque convivarent; finita autem curia unusquis-108que ad sua remearet ita ut illuc venerat. Annuit ille et ad eum declinavit. Fac-109tum est autem divina opitulante clementia ut inter familiaria colloquia et 110 opulentissimas epulationes, quas idem Folcoldus sibi preparari iusserat, ex 111 animo reconciliarentur et dimissa curia quasi fratres reverterentur, qui ini-112mici illuc venerant. | |
113 [5] Quomodo Folcoldus Bescelam duxit uxorem.114 Temporibus domni Folcoldi Bernensis mansit quidam nobilis vir in Maes-115mond, qui vocabatur Crafth; qui cum provecte esset etatis, duxit quandam 116 iuvenculam pulchram, Bescelam nomine, de Zumeren ortam. Que cum non 117 consentiret cohabitare seni fugissetque ab eo, per hoc allexit eam et reduxit, 118 quod hereditavit eam omnibus bonis suis tam mobilibus quam immobilibus 119 post mortem suam. Cum autem prefatus Crafth cessisset in fata, domnus 120 Folcoldus eandem Bescelam duxit in uxorem cum omnibus bonis prefati 121 viri, licet ante cum ea mechatus fuerit et commater eius extiterit. | |
[pagina 125]
| |
[3] Hoe hij op wonderbaarlijke wijze aan gevangenneming door zijn vijanden is ontkomen.Een andere keer, toen Folkold door de Bommelerwaard trok, legden zijn vijanden hem een hinderlaag bij het dorp HemertGa naar voetnoot19. Hij zat geharnast te paard en aangezien er geen ruimte was om te ontsnappen, vluchtte hij over de rivierdijk en sprong met zijn paard van de hoge oever in de rivier. En het mag een wonder heten: zijn paard heeft hem over de diepe rivierbodem ongedeerd naar de andere oever, naar de burcht, gedragen. En terwijl hij zich in zo'n groot gevaar bevond, heeft hij God de gelofte gedaan dat hij zichzelf en zijn gehele bezit aan Zijn dienst zou opdragen. | |
[4] Hoe hij zich met zijn vijand heeft verzoend.Toen de vetes tussen Folkold en Herman al een hele tijd voortduurden, gebeurde het dat koning Ludger een hofdag hield in UtrechtGa naar voetnoot20. Een menigte edelen stroomde daarheen, onder wie ook Folkold, die zijn intrek had genomen in een van alle gemakken voorziene herberg. Herman echter kon, omdat hij laat aankwam, geen herberg meer vinden en was daardoor gedwongen zijn paarden op straat te stallen. Toen de heer van Berne dat vernam, deed hem dat vanwege zijn aangeboren edelmoedigheid leed; hij zond de aanzienlijkste ridders uit zijn gevolg naar hem toe en verzocht hem nederig omwille van de eer van hun geboortestreek zijn intrek bij hem te nemen en aan te zitten aan zijn tafel; na afloop van de hofdag zou elk dan weer naar huis gaan zoals hij was gekomen. Herman stemde toe en begaf zich naar Folkold. Zo is het door Gods goedheid gebeurd dat zij die als vijanden daarheen waren gekomen zich, onder vriendschappelijke gesprekken en rijk voorziene maaltijden, die Folkold zich had laten bereiden, van ganser harte met elkaar verzoenden en na afloop van de hofdag als broeders terugkeerden. | |
[5] Hoe Folkold Bescela heeft getrouwd.Ten tijde van heer Folkold van Berne woonde in MaasmondGa naar voetnoot21 een edel man, Crafth geheten, die, toen hij al op jaren was, een mooi jong meisje uit Someren heeft getrouwd, Bescela geheten. Zij weigerde echter met de grijsaard samen te wonen en liep van hem weg; daarop lokte hij haar terug door te bepalen dat zij na zijn dood al zijn bezittingen, roerend en onroerend, zou erven. Maar toen deze Crafth ter ziele was gegaan, heeft heer Folkold die Bescela tot vrouw genomen, met alle goederen van haar man, hoewel hij te voren overspel met haar had gepleegd en zij zijn bijzit was geweest. | |
[pagina 126]
| |
122 [6] Quomodo miraculose previsus est habitus noster in loco Bernensi.123 Erat autem in prospectu castri Bernensis quoddam pratum, quod creverat ex 124 alluvione aquarum, in quo vigiles qui custodiebant munitionem frequentis-125sime viderent portentuose conventum dealbatorum virorum, cum nondum 126 homines nostri habitus visi fuerint in terra nostra. Persepe eciam cantum 127 dulcissimum audierunt et templum et diversa edificia erigi, sicut postea rei 128 probavit eventus. | |
129 [7] QuomodoGa naar voetnoota Folcoldus mundo renunciare disposuit et Christo servire.130 Folcoldus itaque in proximo pertesus illecebras mundi et vanitates seculi ex 131 intimo cordis affectu cepit excogitare, qualiter Deo serviret et sua omnia di-132vino servicio manciparet. 133 Anno ab incarnacione Domini millesimo centesimo vicesimo ordo Pre-134monstratensis incepit per domnum Norbertum, postea Magedeburgensem 135 archiepiscopum. | |
136 [8] Quomodo Rodenses remisit.137 Anno Domini millesimo centesimo tricesimo tercio domnus Folcoldus de 138 Berna misit ad abbatem Rodensem, rogans ut ei mitteret viros religiosos, qui 139 apud Bernam in predio eius claustrum construerent ibique Deo servirent. 140 Abbas autem annuit et conventum misit. Qui cum ei cohabitassent per an-141num, remisit eos ad propria, eo quod carnibus et vino uti vellent et lautius 142 victitare et pauperiem Christi nollent ymitari. 143 Tercio nonas augusti fundata est ecclesia Bernensis. Anno Domini mil-144lesimo centesimo tricesimo quarto, cum completi essent anni quatuordecim 145 ab inchoacione ecclesie Premonstratensis et sex a fundatione ecclesie de 146 Insula beate Marie, venit Folcoldus prefatus de Berna ad abbatem de Insula 147 sancte Marie virginis, misericorditer ab eo petens ut daret ei commilitones, 148 qui in patrimonio suo cum eo Deo servirent. Abbas autem Robertus, ex 149 voluntate et convenientia domni Andree, episcopi Traiectensis, misit cum 150 eo viros religiosos: domnum Everardum, sanctitate eximium, et magistrum 151 Gerardum, priorem primum, et Onulfum, germanum prefati Everardi, et 152 consobrinum eorum, Onulfum iuniorem, qui omnes erant apprime liberali-153bus studiis imbuti et nati erant de Brusellis, et cum eis alios commilitones, 154 qui omnes erant voluntarii in disciplina regulari, per quos valuit et in ingens 155 crevit et a quibus cepit religio apud nos. | |
[pagina 127]
| |
[6] Hoe ons habijt reeds te voren op wonderbaarlijke wijze in Berne is gezien.In het zicht van de burcht van Berne lag een door aanslibbing ontstane weide. Daarin zagen de schildwachten die 's nachts de sterkte bewaakten menigmaal als teken van God een groep in het wit geklede mannen bijeen, hoewel nog niemand in onze streek mensen in ons habijt had gezien. Heel vaak ook hoorden zij een allerlieflijkst gezang en het optrekken van een kerk en verschillende gebouwen, zoals later inderdaad is uitgekomen. | |
[7] Hoe Folkold heeft besloten de wereld te verzaken en Christus te dienen.Kort daarna vatte Folkold weerzin op tegen de verlokkingen van de wereld en de ijdelheden van het aardse leven, en vanuit het diepst van zijn hart begon hij te overdenken hoe hij God kon dienen en zijn hele bezit ten dienste van God kon stellen. In het jaar 1120 vanaf de menswording des Heren is de premonstratenzer orde gesticht door heer Norbert, de latere aartsbisschop van MaagdenburgGa naar voetnoot22. | |
[8] Hoe hij de Rodensers heeft teruggestuurd.In het jaar des Heren 1133Ga naar voetnoot23 zond heer Folkold van Berne een bode naar de abt van Rolduc met het verzoek hem kloosterlingen te zenden om in Berne op zijn grond een klooster te bouwen en daar God te dienen. De abt stemde toe en zond een convent. Nadat ze een jaar met hem te zamen hadden gewoond, heeft hij hen naar hun klooster teruggestuurd, omdat ze vlees en wijn wilden gebruiken en te weelderig leven, en Christus' armoede niet wilden navolgen. Op 3 augustusGa naar voetnoot24 is de abdij van Berne gesticht. In het jaar des Heren 1134, toen veertien jaren waren verstreken sinds het begin van de abdij van Prémontré en zes sinds de stichting van de abdij van MariënweerdGa naar voetnoot25, is die Folkold van Berne naar de abt van Mariënweerd gegaan en hij heeft deze verzocht zo goed te zijn hem medestrijders te geven om op zijn erfgoed samen met hem God te dienen. Abt RobertGa naar voetnoot26 zond, met goedvinden en instemming van heer Andries, de bisschop van Utrecht, kloosterlingen met hem mee, te weten: heer Everhard, uitblinkend door zijn heilig leven; meester Gerard, de eerste prior; Onulf, een volle broer van die Everhard; en hun neef, de jonge Onulf, allen zeer goed onderlegd in de vrije kunsten en afkomstig uit Brussel, en met hen andere medestrijders, allen gehoorzaam aan de regeltucht. Met hen begon het kloosterleven bij ons, door hun toedoen werd het sterk en maakte het een geweldige groei door. | |
[pagina 128]
| |
156 Domnus autem Andreas, episcopus Traiectensis, per privilegium suum 157 confirmavit factum domni RobertiGa naar voetnoota abbatis et fratris Folcoldi, quod dignum 158 duximus inserere huic volumini ad memoriam posterorum. | |
159 [9] Confirmacio fundacionis ecclesie nostre per episcopum Traiectensem.160 In nomine Domini, amen.Ga naar voetnootb EgoGa naar voetnootb Andreas, misericordia Dei qua vocat ea 161 que non sunt ecclesie Traiectensis episcopus. 162 Quo studio quave sollicitudine sit invigilandum his qui sibi nichil reli-163querunt ut nudi sequerentur nudum IesumGa naar voetnootc, pietas fidelium novit, que pelles 164 animalium tanquam potestates sublimes ad excipiendas tempestates taber-165naculo superposuit, quatinus intra tabernaculum purpura contemplativorum 166 tranquilla pace resplendeat et lumen honeste vite circumquaque diffundat. 167 Et nos igitur hoc pro posse nostroGa naar voetnootd emulantes presenti scripto presentibus 168 et posteris edicimus, quod FolkoldusGa naar voetnoote de Berna, vir liber et dives, sed et uxor 169 eius Bescela, inspiratione Dei sane intelligentes cedros Libani, quas plan-170tavit Dominus, nidum debereGa naar voetnootf passeribus, ad honorem Dei et Theotocos 171 beate virginis Marie abbati RodbertoGa naar voetnootg de Insula eiusdem beate matris ip-172sam Bernam cum omnibus suis apertinentiis, MasemundeGa naar voetnoothGa naar voetnootiquoque cum 173 omnibus suis attinentiis, necnon Erthepe, que est in Tessandria, cum omni-174bus suis attinentiisGa naar voetnooti, sed et AltfurseGa naar voetnootj cum omnibus suis attinentiis, item etiam 175 MerseberchGa naar voetnootk cum omnibus usibusGa naar voetnootl quos seculo viventes inibi iure opti-176nuerunt, per manus nostras tradiderunt. 177 Abbas autem prememoratus ex canonicis suis abbatem idoneum excipiens, 178 superadditis ei conservisGa naar voetnootm et commilitonibus Dei, predicte Berne per manus 179 nostras imposuit ecclesiamque illam, ab omni sua vel successorum suorum 180 obedientia et commodo temporali penitus absolutam, nostro regimini et 181 obedientie substituit, nil iuris aut respectus in ecclesia sibi predicta reser-182vans, preterquam si minus ordinate quid egerint, coadiuvante tunc loci pre-183sentis abbateGa naar voetnootn, ammonitione fraterna secundum tenorem matricis ecclesie 184 corripiat et emendet. 185 Nos item predictam ecclesiam ab omni tam nostra quam fidelium nos-186trorum exactione liberam ex hoc nunc edicimus et facimus, nichil excipien-187tes preter orationes et obedientiam filialem. SepulturamGa naar voetnooto etiam et inunc-188tionem infirmorum suorum tantum, sed et ipsum oleum, secundum quod 189 ecclesie in Insula predictaGa naar voetnooto concessimus, concedimus et ipsis, absque con- | |
[pagina 129]
| |
Heer Andries, de bisschop van Utrecht, heeft het werk van abt Robert en broeder Folkold door zijn oorkonde bevestigd; wij hebben het juist geacht deze in dit boek op te nemen ter herinnering voor het nageslacht. | |
[9] De bevestiging van de stichting van onze abdij door de bisschop van Utrecht.In de naam des Heren, amen. Ik Andries, door de barmhartigheid Gods, waardoor Hij tot het ambt roept wat niets isGa naar voetnoot27, bisschop van de kerk van Utrecht. Met welk een toewijding en welk een zorg gewaakt dient te worden over hen die niets voor zichzelf hebben behouden om naakt de naakte Jezus te volgen, dat weet de zorgzame liefde der gelovigen, die dierenhuiden als verheven machten om de stormen af te weren boven het tabernakel heeft gespannen, opdat binnen het tabernakel het purper der contemplatieven in ongestoorde vrede moge schitteren en het licht van een eerzaam leven naar alle richtingen moge uitstralen. Ook wij volgen dit dus naar ons beste kunnen na en maken door deze oorkonde aan de nu levenden en het nageslacht bekend, dat Folkold van Berne, een vrij en rijk man, en zijn vrouw Bescela te zamen, door een ingeving Gods helder inziende dat de ceders van de Libanon, die de Heer geplant heeft, een nest moeten verschaffen aan de mussen, ter ere van God en van de moeder Gods, de Heilige Maagd Maria, aan abt Robert van Mariënweerd Berne zelf met alles wat daaronder valt, verder Maasmond met alles wat daartoe behoort, tevens Erp, dat in Taxandrië ligt, met alles wat daartoe behoort, voorts Altforst met alles wat daartoe behoort, en ook Maarsbergen met alle gebruiksrechten die zij, toen ze nog in de wereld leefden, daar rechtens bezaten, door onze hand hebben geschonken. De voornoemde abt nu heeft uit zijn kanunniken een bekwame abt gekozen en deze, vergezeld van mededienaren en medestrijders in God, door onze hand aan het hoofd gesteld van het voornoemde Berne. Deze abdij, geheel vrijgesteld van alle gehoorzaamheid aan hem en zijn opvolgers en van betaling van wereldlijke lasten, heeft hij onder ons bestuur en ons geestelijk gezag gesteld, zonder zichzelf in de voornoemde abdij enig recht of de erkenning van zijn gezag voor te behouden, behalve dat hij, wanneer zij zich niet geheel aan de regel zouden houden, hen in samenwerking met degene die dan abt is van dat klooster met een broederlijke vermaning zal berispen en corrigeren, op de manier waarop dat in het moederklooster gebeurt. Voorts verklaren wij en stellen wij de voornoemde abdij van nu af aan vrij van elke vordering, zowel van onzentwege als van onze getrouwen, niets uitzonderend dan gebeden en de gehoorzaamheid die een kind betaamt. Ook het begraven en de ziekenzalving, maar alleen voor hun eigen mensen, en ook de olie zelf, staan wij hun toe, zoals wij die aan de voornoemde abdij van Mariënweerd hebben toege- | |
[pagina 130]
| |
190 sensu vero aut conductu sacerdotum comprovincialium nullum ex ipsorum 191 parochianis excipient mortuum vel sepelient. 192 Et ne quid contractuum legibus hec conscriptioGa naar voetnoota minus dehabeat, tempus 193 ac testes assignavimus et sigilli nostri impressione firmavimus, multiplica-194taGa naar voetnootb in omnesGa naar voetnootc benedictione qui ad predictam ecclesiam ea que iusta sunt 195 custodiunt, invasoribus autem manus anathematis et eterne dampnationis 196 obtendentes. 197 Et hec quidem gesta sunt Unigeniti eterni anno incarnationis millesimo 198 CoXXXoIIIIoGa naar voetnootd, indictione XIIaGa naar voetnoote, anno veroGa naar voetnootf regniGa naar voetnootf Lotharii XGa naar voetnootg, imperii 199 vero eiusdem anno IIGa naar voetnooth, episcopatus autem meiGa naar voetnooti annoGa naar voetnooti VIIGa naar voetnootj, presentibus 200 testibus subscriptis: Hartberto maioris ecclesie preposito, LutbertoGa naar voetnootk eius-201dem ecclesie decano, HerimannoGa naar voetnootl prepositoGa naar voetnootm ecclesieGa naar voetnootm sancti Bonifa-202ciiGa naar voetnootn,Ga naar voetnooto Lutberto eiusdem ecclesie decanoGa naar voetnooto, LutbertoGa naar voetnootp decano de sancto Petro; 203 canonicis: Ottone, AscelinoGa naar voetnootq, ThemoneGa naar voetnootr Alardo, Conrado, Alberone, Cri-204santo, BlitheroGa naar voetnoots, WillemnoGa naar voetnoott; liberis hominibus: Arnoldo iuvene comite de 205 CleueGa naar voetnootu, Gerungo de AspreGa naar voetnootv, WillelmoGa naar voetnootw filio comitis WillelmiGa naar voetnootx; ministeri-206alibus: EremboldoGa naar voetnooty, RothericoGa naar voetnootz, GisalbertoGa naar voetnootaa, AlfardoGa naar voetnootbb sculteto, Arnoldo 207 castellano. | |
208 [10] Quomodo Folcoldus intravit ordinem nostrum.209 Post hoc domnus Folcoldus naufragosum mundum derelinquens Christi 210 iugo se subiecit et habitum nostrum induit et in eo quindecim annis vixit. Et 211 qui antea fuerat superbus, factus est humilimus ita, ut vitulos pasceret. Deni-212que factum est ut quodam tempore fratres conversi ad hoc recepti mulgere 213 vaccas dedignarentur. Frater autem Folcoldus arrepto multrali vaccam 214 petiit; quo viso fratres celerrime quod iussi fuerant opus obedienter imple-215verunt. 216 Uxor vero eius domna Bescela fastum seculi derelinquens sanctimoni-217alium habitum sumpsit et cum sororibus, quas de seculo ad se traxerat, apud 218 Babiloniam claustrum construere temptavit, sed displicuit ei locus eo quod 219 esset palustris. Indeque profecta est ad locum qui dicitur Wort ibique eccle-220siam edificavit; et tante sorores in brevi ibi recepte sunt, quod computaban-221tur circiter septuaginta. | |
[pagina 131]
| |
staan; zonder toestemming en vergunning evenwel van de omwonende parochiegeestelijkheid zullen zij geen van hun parochianen na diens dood opnemen en begraven. En opdat deze beoorkonding geheel aan de formele vereisten voldoet en rechtsgevolgen heeft, hebben wij de datum en de getuigen erbij aangetekend en er door de afdruk van ons zegel rechtskracht aan gegeven; wij geven onze veelvoudige zegen aan allen die jegens het voornoemde klooster de rechtvaardigheid in acht nemen, maar aan hen die het aantasten houden wij de dreigende hand van de banvloek en de eeuwige verdoemenis voor. Gedaan in het jaar 1134 vanaf de menswording van de eeuwige Eniggeborene, in het twaalfde jaar van de indictie, in het tiende jaar van het koningschap van Lotharius en in het tweede jaar van diens keizerschap, in het zevende jaar van mijn episcopaatGa naar voetnoot28, in aanwezigheid van de hieronder genoemde getuigen: Hartbert, proost van de domkerk; Lutbert, deken van diezelfde kerk; Herman, proost van de St. Bonifaciuskerk; Lutbert, deken van diezelfde kerk; Lutbert, deken van St. Pieter; kanunniken: Otto, Asselijn, Themo, Allard, Koenraad, Albero, Crisant, Blither, Willem; vrije mannen: Arnoud de jongere, graaf van KleefGa naar voetnoot29; Geron van Asperen; Willem, zoon van graaf WillemGa naar voetnoot30; dienstmannen: Eremboud, Roderik, Gijsbrecht, Alfard de schout, Arnoud de kasteleinGa naar voetnoot31. | |
[10] Hoe Folkold in onze orde is getreden.Hierna heeft heer Folkold deze hachelijke wereld verlaten en zich aan het juk van Christus onderworpen; hij heeft zich in ons habijt gehuld en daarin vijftien jaar geleefdGa naar voetnoot32. Was hij vroeger hoogmoedig, nu werd hij zo nederig dat hij de kalveren hoedde. Zo gebeurde het dat op zekere dag de daartoe aangenomen lekebroeders zichzelf te goed vonden om de koeien te melken. Daarop pakte broeder Folkold de melkemmer op en ging naar de koe: toen ze dat zagen, hebben de broeders het hun opgedragen werk ijlings gehoorzaam uitgevoerd. Zijn echtgenote, vrouwe Bescela, heeft de praal van deze wereld verlaten en het nonnenhabijt aangenomen; met de zusters die zij uit de wereld had aangetrokken poogde zij een klooster te stichten te Babiloniënbroek, maar die plaats beviel haar niet omdat het er moerassig was. Vandaar vertrok ze naar Woerd en daar bouwde ze een klooster; in korte tijd zijn daar zoveel zusters aangenomen dat men er omstreeks zeventig telde. | |
[pagina 132]
| |
222 [11] De prima constructione ecclesie.223 Post hoc domnus Everardus edificavit ecclesiam ligneam, quam fecit dedi-224cari in honorem Dei et sancti Iohannis Baptiste. Edificavit eciam omnes 225 officinas claustri ex lignis satis operose et in eo congregavit conventum reli-226giosorum satis copiosum, preterea conversos plurimos, quos ad se melliflua 227 dulcedine traxit. 228 Terram eciam plurimam comparavit et istas grangias edificavit: in Rijswijc 229 unam, in Wijc unam, in Babilonia unam, simili modo Galam et Bernhesen 230 et Mersberch, in Sanden eciam domum, et in Derenborch iuxta Wdenholt 231 edificavit domum que postea desertata est. | |
232 [12] Quomodo ecclesia nostra vexata est post mortem Folcoldi.233 Factum est autem post mortem fratris Folcoldi quod consobrinus eius Gerar-234dus Brieuue propter hereditatem avunculi vexaret domum nostram in multis 235 et precipue claustrum puellarum in Woert. Propterea abbas in reconcili-236ationem dedit ei viginti marcas et ministeriales domni Folcoldi et bona que 237 eius fuerant in Aerdepe et iuxta Sieflich porcionem cuiusdam terre. Et ipse 238 effusticavit omne obloquium. | |
239 [13] De conspiratione facta contra domnum Evrardum.240 Post mortem vero prioris Gerardi, egregii magistri et sanctissimi viri, sub-241rogatus est loco eius quidam Albertus de Berse. Hic cum aliquamdiu in 242 prioratu honeste stetisset, dyabolo eum instigante ad abbatiam aspiravit. 243 Proinde quosdam inquietos et maliciosos ex conventu sibi attraxit; qui om-244nes unanimiter conspiraverunt contra abbatem, multisque exceptionibus 245 contra eum compositis accusaverunt eum coram patre abbate, scilicet 246 Roberto de Insula, et coram episcopo Traiectensi Godefrido. Hii igitur 247 scientes abbatem esse sanctissimum, in humilitate eximium et proprie pau-248pertatis amicum, non attenderunt eos, sed inglorios dimiserunt. 249 Illi vero a perfidia sua nec sic destiterunt. Enimvero decem marcas mutuo 250 concesserunt, quas episcopo Traiectensi tradiderunt, sperantes per eum 251 abbatem suum deponendum. Ille siquidem Bernam profectus est illectus 252 pecunia. Et cum causa coram eo ventilaretur, nichil poterat agere in abba-253tem, quia optimi quique ex utroque conventu omnibus viribus pro abbate 254 steterunt. Et sic post multos labores et innumerabiles expensas tandem cas-255sata est factio pravorum. | |
[pagina 133]
| |
[11] Over de eerste kerkbouw.Hierna heeft heer Everhard een houten kerk gebouwd, die hij liet wijden ter ere van God en Sint Jan de Doper. Ook trok hij met grote inspanning alle bijgebouwen van het klooster uit hout op en hij bracht daarin een zeer talrijke groep kloosterlingen bijeen en bovendien een menigte lekebroeders, die hij door zijn innemende vriendelijkheid aantrok. Ook verwierf hij veel land en hij bouwde de volgende uithoven: een in Rijswijk, een in Wijk, een in Babiloniënbroek en evenzo Gaal, Bernheze en Maarsbergen, bovendien een hoeve in Sanden, en in Dennenburg bij Udenhout bouwde hij een hoeve die nadien weer verlaten is. | |
[12] Hoe onze abdij na de dood van Folkold is geplaagd.Na de dood van broeder Folkold gebeurde het dat zijn neef Gerard Briewe ons huis, en in het bijzonder het nonnenklooster in Woerd, op allerlei manieren lastig viel over de erfenis van zijn oom. Daarom heeft de abt, om hem tevreden te stellen, hem twintig mark gegeven en de dienstmannen en goederen die heer Folkold hadden toebehoord in Erp, benevens een stuk land bij Zyfflich. En de abt heeft volledig afstand gedaan met de halm. | |
[13] Over de samenzwering tegen heer Everhard.Na de dood van prior Gerard, een uitmuntend leermeester en een zeer heilig man, is in zijn plaats een zekere Albert van Beers aangesteld. Toen deze al enige tijd op onberispelijke wijze zijn prioraat had vervuld, vatte hij, door een inblazing van de duivel, het verlangen op om abt te worden. Bijgevolg heeft hij enige roerige en boosaardige lieden uit het convent voor zijn plan gewonnen. Eensgezind spanden zij samen tegen de abt, ze verzonnen vele beschuldigingen tegen hem en klaagden hem daarna aan bij de vaderabt, Robert van Mariënweerd dus, en bij bisschop Godfried van UtrechtGa naar voetnoot33. Die wisten echter wel dat de abt een allerheiligst man was, uitmuntend in nederigheid en de armoede bij uitstek toegedaan; ze luisterden daarom niet naar hen, maar zonden hen smadelijk heen. Die kerels gaven hun trouweloos gedrag echter niet zomaar op. Integendeel, samen brachten ze tien mark bijeen, die ze aan de bisschop van Utrecht gaven, in de hoop dat die hun abt zou afzetten. Verlokt door het geld is hij inderdaad naar Berne gereisd. Maar toen de zaak voor hem werd behandeld, kon hij niets tegen de abt uitrichten, aangezien juist de voortreffelijkste lieden uit beide kloostersGa naar voetnoot34 de abt met inzet van al hun kracht verdedigden. En zo is na veel inspanning en geweldige uitgaven die schelmenkliek eindelijk uitgeschakeld. | |
[pagina 134]
| |
256 Albertus vero depositus est de prioratu, qui, sicut mos est superborum, non 257 sustinens obprobrium cum suis complicibus Saxoniam petiit ibique in brevi 258 in domo ordinis nostri, cum solus iret, ante gradus sanctuarii corruens re-259pentinaGa naar voetnoota morte decessit. Et omnes qui cum eo erant per varia loca dispersi 260 sunt. Hec itaque conspiratio multum dampnificavit novellam plantationem 261 ecclesie nostre. | |
262 [14] Miraculum de duobus quos beata virgo visita[vit].263 Fuit etiam in diebus domni Everardi abbatis quidam sacerdos in conventu 264 Bernensi, Theodericus nomine, qui inter reliquas virtutes quibus fultiebatur 265 hoc habebat insigne, quod infatigabiliter scribebat libros. Scripsit enim apud 266 nos duas historias et tres omelias et alios multos codices. Qui post multos 267 labores cum fratre Onulfo missus est in Woert. Erant autem isti duo aman-268tissimi socii inter se. 269 Accidit itaque quadam die quod Onulfus egrotaret usque ad desperationem 270 mortis. Et cum fratres solliciti essent de eius inunctione, quidam eorum hoc 271 repente insinuavit fratri Theoderico, ubi sedebat scribens. Quo audito statim 272 surrexit et pre nimio dolore in extasim cecidit et a fratribus delatus est in lecto 273 prope lectum decubantis amici. 274 Sancta vero Maria, inclita regina celi, visitavit commilitones suos et stans 275 prope lectum Onulphi taliter eum affata est: ‘Mi dilecte, non modo morieris, 276 sed revoluto anno ad me de mundo transmigrabis. Amico autem tuo hic mora 277 non valet, quia in instanti mecum est regnaturus’. Hiis dictis mater miseri-278cordie ab oculis intuentis se subtraxit. Onulfus autem Theodericum statim 279 ammonuit ut pure confitererur et participaret corpori et sanguini Christi. Ille 280 vero respondit se nichil mali habere et ideo non esse necesse. Importunitati 281 tamen instantis amici cedens communionem accepit et inunctionem in vera 282 contritione et feliciter migravit ad Dominum. Quem secutus est socius eius 283 felici commercio transacto anno. | |
284 [15] Que per primum abbatem facta sunt.285 Post hec domnus Everardus abbas gravi labore multos congregavit lapides 286 ad edificationem templi et locum preparavit, terram assidue cum carrucis 287 aggerando. Et cum triginta quatuor annis nobiliter rexisset ecclesiam, 288 plenum relinquens conventum et bene ordinatum feliciter transivit ad Domi-289num, anno dominice incarnationis millesimo centesimo sexagesimo octavo, 290 XVIIIo kalendas octobris. | |
[pagina 135]
| |
Albert is natuurlijk uit zijn prioraat ontzet; en zoals dat met hoogmoedige lieden gaat, hij kon die smaad niet verkroppen en hij is met zijn aanhangers naar Saksen gegaan. Daar is hij korte tijd later in een huis van onze orde vóór de trap naar het hoogaltaar, toen hij daar eenzaam liep, in elkaar gezakt en een plotselinge dood gestorven. En allen die het met hem hielden zijn over diverse plaatsen verstrooid. Zo heeft die samenzwering het jonge plantsel van onze abdij veel kwaad gedaan. | |
[14] Het mirakel van de twee broeders aan wie de Heilige Maagd is verschenen.Eveneens in de dagen van de eerwaarde abt Everhard was er in het Bernse convent een priester, Diederik geheten, die onder de overige deugden die hem schraagden ook deze voortreffelijke eigenschap had dat hij onvermoeibaar boeken afschreef. Hij heeft bij ons namelijk twee historiën afgeschreven en drie homilieboeken en nog vele andere boeken. Nadat hij daaraan veel werk had verricht, is hij met broeder Onulf naar Woerd gezonden. Die twee waren elkaar zeer toegedane gezellen. Zo gebeurde het op een dag dat Onulf zo ziek was dat men voor zijn leven vreesde. En toen de broeders het nodig vonden hem de ziekenzalving toe te dienen, ging een van hen dit onverwachts broeder Diederik vertellen, op de plaats waar die zat te schrijven. Op dat bericht sprong hij direct op en overmand door diepe smart viel hij in zwijm; door de broeders is hij te bed gelegd naast het ziekbed van zijn vriend. De Heilige Maria, de roemrijke koningin des hemels, is aan haar strijders verschenen en naast het bed van Onulf staande sprak zij hem als volgt toe: ‘Mijn vriend, nu zul je nog niet sterven, maar als er een jaar verstreken is, zul je uit deze wereld tot mij komen. Voor je vriend is hier echter geen uitstel meer, want hij zal dadelijk met mij regeren’. Met deze woorden onttrok de Moeder van Barmhartigheid zich aan zijn blik. Onmiddellijk heeft Onulf Diederik aangespoord om oprecht te biechten en het lichaam en bloed van Christus te ontvangen. Deze antwoordde echter dat hem niets ernstigs scheelde en dat het dus niet nodig was. Hij zwichtte echter voor het hardnekkig aandringen van zijn vriend; in oprecht berouw ontving hij de communie en de ziekenzalving en gelukzalig verreisde hij naar de Heer. Nadat er een jaar was verlopen, is zijn vriend, het aardse leven voor de gelukzaligheid verruilend, hem gevolgd. | |
[15] Wat de eerste abt tot stand heeft gebracht.Hierna liet de eerwaarde abt Everhard met grote inspanning veel stenen bijeenbrengen voor de bouw van de kerk en hij maakte het terrein bouwrijp door het gestaag met karrevrachten aarde op te hogen. En toen hij de abdij vierendertig jaar voortreffelijk had bestuurd, ging hij, een vol en goedgeorganiseerd convent achterlatend, gelukzalig over tot de Heer, in het jaar 1168 vanaf de menswording des Heren, op 14 september. | |
[pagina 136]
| |
291 [16] De morte primi abbatis et electione secundi.292 Bernenses autem orbati patre, consilium ab alto trahentes uniformiter ele-293gerunt magistrum Hugonem in matrice ecclesia, qui ante conversionem 294 fuerat capellanus Godefridi episcopi Traiectensis. Iste fuit probatus magis-295ter arte phisicaGa naar voetnoota, Teruanensis natione, homo vere religiosus et honeste vite. 296 Hic semper induebatur cilicio ad nudum corpus. Iste fundavit templum an-297no Domini millesimo centesimo septuagesimo sexto et viriliter cepit edifi-298care. Vixit autem in abbatia octo annis et feliciter migravit ad Dominum 299 XVIIIoGa naar voetnootb kalendas aprilis. | |
300 [17] De electione abbatis tercii et que per eum facta sunt.301 Deinde Bernenses elegerunt in abbatem domnum Godescalcum, priorem de 302 Postele. Iste a puericia educatus fuit in Floreffiensi ecclesia, natus de villa 303 que dicitur Wiliche iuxta Nusciam parentibus honestis et bonis. Iste in edi-304ficationem templi, quod predecessor suus fundaverat, plurimum fuit sollici-305tus. 306 Septimo anno ex quo abbas effectus est, circa festum sancti Iohannis Bap-307tiste, facta est pluvia nimia quam eciam statim subsecuta est tanta inundatio 308 aquarum, ut omnes aggeres rumperentur et omnes segetes et pascue dele-309rentur. Tanta enim erat inundatio aquarum, quod fratres nostri et incole istius 310 terre navibus ducerent pecora sua super donc iuxta Wdenholt, ut ibi salva-311rentur. Eadem estate triginta equas validas vendidimus pro quinque marcis 312 et omnes oves nostre mortue sunt, quibus multum habundavimus, et infinita 313 dampna pertulimus. 314 Abbas vero in autumpno Coloniam petiit pro comparandis frugibus ibique 315 mortuus est frater Theodericus, cui commissa fuit cura exteriorum, et sepul-316tus est apud sanctum Andream. Abbas autem secundo regressus est Colo-317niam pro comparandis frugibus ibique in domo avunculi sui, domni Auf-318fridi, viri sanctissimi, decani sancti Andree, mortuus est et sepultus apud 319 sanctum Andream ante fores dormitorii. Obiit itaque pridie idus ianuarii. 320 Cui successit Everardus, filius ecclesie nostre, homo religiosus ac timens 321 Deum, humilitate et sanctitate precipuus. Eius temporibus edificata est turris 322 nostra et dormitorium lapideum per industriam prioris Arnoldi, qui postea 323 factus est abbas. 324 Ipse eciam acquisivit bona in Lewen ibique edificavit domum. Hic cum 325 viginti et uno anno strennue rexisset ecclesiam nostram, propter debilitatem 326 corporis, cedens eciam simultati quorundam, resignavit spontanee abbatiam | |
[pagina 137]
| |
[16] Over de dood van de eerste abt en de verkiezing van de tweede.Vaderloos geworden zochten de Bernenzers nu raad in de hemel en eenstemmig verkozen zij daarop meester Hugo uit het moederklooster, die vóór zijn intrede in het klooster kapelaan was geweest van bisschop Godfried van Utrecht. Hij was een ervaren meester in de geneeskunde, afkomstig uit Terwaan, een waarlijk vroom man van onberispelijke levenswandel. Hij droeg altijd een haren kleed op het naakte lichaam. In het jaar des Heren 1176 heeft hij de grondvesten gelegd voor de kerk en hij begon duchtig te bouwen. Hij is acht jaar abt geweest en op 15 maart is hij gelukzalig naar de Heer verreisdGa naar voetnoot35. | |
[17] Over de verkiezing van de derde abt en wat deze tot stand heeft gebracht.Daarna hebben de Bernenzers heer Godschalk tot abt gekozen, de prior van Postel. Deze was vanaf zijn kinderjaren opgevoed in de abdij van Floreffe en geboortig uit het dorp Willich bij Neuss, van aanzienlijke en rechtschapen ouders. De bouw van de kerk, waarvoor zijn voorganger de grondvesten had gelegd, ging hem zeer ter harte. In het zevende jaar nadat hij abt was gewordenGa naar voetnoot36, was er omstreeks het feest van Sint Jan de DoperGa naar voetnoot37 een zware regenval en direct daarop volgde zo'n enorme overstroming van de rivieren, dat alle dijken braken en alle akkers en weiden geruïneerd werden. De overstroming was waarachtig zo ernstig dat onze broeders en de bewoners van die streek hun vee per schip op de donk bij Udenhout in veiligheid hebben gebracht. In diezelfde zomer hebben we dertig sterke merries verkocht voor vijf mark en zijn al onze schapen gestorven, waarvan we zo'n overvloed hadden, en we hebben geweldige schade geleden. In de herfst is de abt naar Keulen gegaan om koren te kopen en daar overleed broeder Diederik, die belast was met de zorg voor het beheer van de goederen; hij is begraven in de St. Andreaskerk. De abt is ten tweede male naar Keulen gegaan om koren te kopen en daar is hij gestorven in het huis van zijn neef, heer Ansfried, een allerheiligst man, deken van St. AndreasGa naar voetnoot38; hij is begraven in de Andreaskerk, voor de deur van de slaapzaal. Hij overleed op 12 januariGa naar voetnoot39. Zijn opvolger was Everhard, een zoon van onze abdij, een vroom en godvrezend man, uitblinkend door nederigheid en heiligheid. In zijn tijd is door de ijverige zorg van prior Arnoud, die later abt werd, onze toren gebouwd en een stenen slaapzaal. Hij verwierf ook land in Leeuwen en daar bouwde hij een hoeve. Toen hij eenentwintig jaar energiek onze abdij had bestuurd, heeft hij, vanwege zijn zwakke gezondheid en ook als gevolg van de vijandige houding van enige broeders, | |
[pagina 138]
| |
327 et postea sanctam vitam ducens pervenit ad decrepitam etatem. Et obiit pri-328die idus februarii. 329 Huic successit Henricus, filius Hermanni de Alfen, homo nobilis tam mori-330bus quam prosapia. Erat enim ex parte matris de genere domni Folcoldi, fun-331datoris nostri. Eius temporibus per sollertiam prioris Melchioris edificata est 332 camera abbatis et refectorium tam clericorum quam laycorum. Postquam 333 autem novem annis fuit abbas ecclesie nostre, depositus est non sine gravi 334 dampno nostro et constitutus est prior ecclesie nostre Arnoldus in abbatem, 335 qui ab infantia sua plurimos labores et sudores pertulerat in ecclesia nostra. 336 Eius temporibus anno Domini millesimo ducentesimo octavodecimo con-337cremata est domus nostra funditus apud Gale in diebus Rogationum. Tercia 338 demum die conflagrata est ecclesia in Mersberch et curia tota. Fuit enim sic-339citas maxima. 340 Anno Domini millesimo ducentesimo vicesimo secundo obiit domnus Ar-341noldus, abbas sextus, pridie idus maii, cum novem annis rexisset ecclesiam 342 nostram. Post cuius mortem unanimi consensu omnium electus est in ab-343batem Henricus, qui antea fuerat depositus, licet gravissime langueret. Octa-344va denique septimana restitutionis sue mortuus est, octavo idus iulii, cum 345 completi essent nonaginta anni ex quo cepit ecclesia Bernensis. 346 Cui successit Theodericus. Hic impetravit nobis de Colonia reliquias Ma-347chabeorum. Et anno Domini millesimo ducentesimo vicesimo octavoGa naar voetnoota, fac-348torum suorum pertesus, absolutionem in generali capitulo impetravit. 349 Cui subrogatus est Lodewicus qui, cum tribus annis rexisset ecclesiam nos-350tram, magna precum instantia obtinuit absolutionem. 351 Anno Domini millesimo ducentesimo tricesimo primoGa naar voetnootb successit ei dom-352nus WalterusGa naar voetnootc. | |
[pagina 139]
| |
eigener beweging zijn ambt neergelegd; daarna is hij, een heilig leven leidend, stokoud geworden. Hij overleed op 12 februariGa naar voetnoot40. Zijn opvolger was Hendrik, een zoon van Herman van Alphen, een man wiens karakter even edel was als zijn voorgeslacht. Van moederszijde stamde hij namelijk uit het geslacht van heer Folkold, onze stichter. In zijn tijd is door de bekwaamheid van prior Melchior de abtskamer gebouwd en zowel voor de geestelijken als voor de lekebroeders een refter. Nadat hij negen jaar abt van onze abdij was geweest, is hij - niet zonder groot nadeel voor onszelf - afgezetGa naar voetnoot41 en is Arnoud als abt aangesteld, de prior van onze abdij, die zich vanaf zijn kinderjaren zeer veel moeite en inspanning in onze abdij heeft getroost. In zijn tijd is, in het jaar des Heren 1218, onze hoeve in Gaal tot de grond toe afgebrand in de Kruisdagen. Op de derde dagGa naar voetnoot42 ten slotte is de kerk in Maarsbergen met de gehele uithof in vlammen opgegaan. Er heerste namelijk een geweldige droogte. In het jaar des Heren 1222 overleed heer Arnoud, de zesde abt, op 14 mei, toen hij negen jaar onze abdij had bestuurd. Na diens dood is, met aller eensgezinde instemming, ondanks zijn ernstige ziekte Hendrik tot abt gekozen, die eerder afgezet was. Hij stierf ten slotte in de achtste week nadat hij in zijn ambt was hersteld, op 8 juli, toen er negentig jaren waren verstreken sinds de stichting van de abdij van BerneGa naar voetnoot43. Zijn opvolger was Diederik. Deze verwierf voor ons uit Keulen relieken van de Makkabeeën. En in het jaar des Heren 1228 verkreeg hij, zijn bezigheden moe geworden, in het generaal-kapittelGa naar voetnoot44 de ontheffing uit zijn ambt. In zijn plaats is Lodewijk gekozen, die, toen hij onze abdij driejaar had bestuurd, na sterk aandringen de ontheffing uit zijn ambt verkreeg. In het jaar des Heren 1231 is heer Wouter hem opgevolgd. |
|