Nederlandse historische bronnen 7
(1987)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| |
De Vita Sancti Adalberti Confessorisingeleid, uitgegeven en vertaald door G.N.M. Vis
| |
[pagina VI]
| |
1 Sint Adalbert van Egmond en graaf Dirk II van Holland, waarschijnlijk Gent circa 975-980 (handschrift 76 F 1, fol. 215ro), detail
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek | |
[pagina 1]
| |
Woord voorafDeze studie heeft betrekking op de Vita Sancti Adalberti Confessoris, het Leven van de heilige belijder Adalbert (afbeelding 1), een heiligenleven dat omstreeks 985 werd geschreven. De Vita is afgezien van een viertal koningsoorkonden uit de jaren 889, 922, 969 en 985 en het Egmondse Evangeliarium van circa 975, de oudste bron uit het bestand van de middeleeuwse abdij van Egmond. Ook is zij de enige contemporaine verhalende bron over de eerste Hollandse graven, hun bemoeienis met de Adalbertcultus en de stichting van de abdij. In vrijwel alle Egmondse bronnen tot 1200 (waaronder de Vita et Translatio Sancti Ieronis, de Miracula Nova Sancti Adalberti, het Gravenregister en de Annalen) heeft de Vita als oudste tekst in meer of mindere mate doorgewerkt. Oppermann verzorgde in 1933 de eerste wetenschappelijke editie van de Vita, gebaseerd op de zes toen bekende handschriften. In zijn inleiding verklaarde hij haar en het merendeel van de Egmondse bronnen vals. Meilink wist in 1939 weliswaar de authenticiteit van de meeste door Oppermann vals verklaarde bronnen (waaronder ook de Vita) aannemelijk te maken, toch heeft hij veel vragen onbeantwoord gelaten. Omdat hij na Oppermann de enige was die zich zo diepgaand met de Egmondse bronnenproblematiek heeft beziggehouden, geldt dan ook een kleine vijftig jaar nadien het bronnenbestand van de oude abdij nog steeds als een ‘wespennest’. In het kader van een doctoraalscriptieGa naar voetnoot* over het gebruik van de Vita Sancti Adalberti als bron voor de oudste geschiedenis van het graafschap Holland en de abdij van Egmond, ben ik begonnen met het vertalen van de Vita - een goede en bruikbare vertaling bestond niet -, in de hoop beter zicht te kunnen krijgen op de geschiedenis van de vroegste periode. Vanuit de vertaling kwam ik tot een stijl-onderzoek; als vanzelf werden hierin de door Meilink voorgestelde interpolaties en datering betrokken. Vervolgens heb ik de handschriftelijke traditie opnieuw onderzocht en dat was geen overbodige luxe: de editie van Oppermann bleek bijzonder slordig en het zag er naar uit dat de annotatie, met name voor de citaten in de tekst, bewust onvolledig was gelaten. Bovendien zijn sinds 1933 enkele handschriften gevonden die een geheel nieuw licht werpen op de filiatie. Aan de editie met vertaling en inleiding van de Vita Sancti Adalberti gaat een hoofdstuk vooraf over de ‘Egmondse bronnenstrijd’ en de ‘Dirk I bis-theorie’; hierin zal ruime aandacht worden geschonken aan graaf Dirk I, de Egmondse kerk en de translatie van het gebeente van Sint Adalbert. Nu Dirk I door een recente theorie van Van Winter zijn belangrijke positie in de Egmondse geschiedenis dreigt te verliezen ten gunste van een vermeende nieuwe graaf, lijkt mij een reactie, juist in een inleiding op deze editie, zeer op zijn plaats. | |
[pagina 2]
| |
Rest mij diegenen te bedanken die mij bij het schrijven van dit werk hebben geholpen. Allereerst drs. H. van Rij die zich destijds als begeleider intensief met mijn vertaling en scriptie heeft beziggehouden, vervolgens prof. dr. P.H.D. Leupen die mij bij de bewerking van beide vele goede adviezen heeft gegeven, dr. P.A. Henderikx die het hoofdstuk over de Hollandse graven van commentaar heeft voorzien. Voorts prof. dr. J.W. Smit aan wie ik enkele vertaalproblemen heb kunnen voorleggen en met wie ik over de auteurskwestie van gedachten heb kunnen wisselen en prof. dr. D.P. Blok voor zijn richtinggevende opmerkingen ten aanzien van de Dirk I bis-theorie. Vervolgens prof. dr. J.P. Gumbert en mevrouw drs. M. Carasso-Kok voor hun waardevolle adviezen betreffende de behandeling van de handschriftelijke overlevering. Abt en monniken van de St. Adelbertabdij te Egmond-Binnen die mij door hun niet aflatende belangstelling zeer gestimuleerd hebben en tot slot mevrouw dr. E. van Albada-van Dien en drs. W.A. Roose voor hun stilistische kritiek. |
|