30
Den Haag, 10 juli 1934
De heer De Adlercreutz kwam namens zijne regeering mij vragen, welke uwe houding was en zal zijn ten aanzien van de bijwoning van Parteitage in Duitschland. De Zweedsche regeering, welke rekening heeft te houden met ontstemming in het eigen land als haar gezant te Berlijn wèl op dergelijke Parteitage verschijnt, en met ontstemming aan de zijde van de Duitsche regeering indien hij niet verschijnt, wil zich blijkbaar naar ons richten.
Ik heb Adlercreutz geantwoord, dat gij voor het verledene u afzijdig hebt gehouden, bijvoorbeeld door hierheen te komen bij gelegenheid van zulk een vertooning, en dat ik reden had om aan te nemen dat ge nu minder dan ooit lust zoudt hebben aan zulk een Parteitag deel te nemen. De Nederlandsche regeering - zoo voegde ik hieraan toe - laat u ten deze geheel vrij. Wil mij ter nadere inlichting van Adlercreutz even bevestigen of ik dit goed inzie, en mij tevens melden of, al verschijnt ge niet zelf, het gezantschap zich toch laat vertegenwoordigenGa naar voetnoot131.
Ingesloten een brief van Patijn, die ik gaarne te zijner tijd terug ontvang. Van belang daarin is de opmerking van Von Hassell over de benoeming van D. de Iongh tot lid van de plebisciet-commissieGa naar voetnoot132. Ook hier wordt door Mussert cum suis en door Nationaal Herstel gecolporteerd, dat De Iongh sociaal-democraat zou zijn en fel anti-Duitsch. Mocht u blijken dat men in regeeringskringen ten uwent een dergelijke waardeering van De Iongh bestaat, wil dit dan categorisch tegensprekenGa naar voetnoot133. De man is net zoo min sociaal-democraat als gij en ik, en een der redenen waarom ik lang geaarzeld heb De Iongh aan te bevelen was, dat hij den naam heeft van al te Deutschfreundlich te zijn!! Hij heeft in zijn studietijd in Duitschland vertoefd, heeft daar ook op fabrieken gewerkt, spreekt