7
Den Haag, 18 juli 1933
Een enkel woord over het volgende. Nu mijn ambtgenoot van justitie, na overleg met mij, wat krasser laat optreden tegen Duitschers, in het bijzonder in Zuid-Limburg, die hier op uitdagende wijze politieke (nazi-)actie voeren, loopt Zech hier de deur plat met reclames en dergelijke, hem blijkbaar door Berlijn opgedragen. Zech vreest in het algemeen dat onze maatregelen (waarmede hij in zijn hart sympathiseert!) eene reactie van Duitsche zijde zal wekken, zich bijvoorbeeld uitende in de uitzetting van onschuldige in Duitschland wonende Nederlanders. In dit verband suggereerde hij, dat gij te Berlijn eens op het Auswärtige Amt zoudt aanloopen en quasi terloops eenige toelichting van onze maatregelen geeft. Daardoor zou op het Auswärtige Amt beter begrip van ons optreden ontstaan en reactiemaatregelen wellicht voorkomen kunnen worden.
Ik breng het u over zooals Zech het aan Beucker Andreae heeft voorgedragen. Ik voor mij geloof niet dat een demarche door u, als door Zech bedoeld, mogelijk zou zijn zonder den indruk te wekken dat wij ons bij voorbaat verontschuldigen, en ook niet dat zij nuttig zou zijn. Willen de nazi's scherpe reactiemaatregelen, dan zal het Auswärtige Amt, gesteld dit liet zich overtuigen van ons goed recht, daartegen niets kunnen doen.
Aan het slot van een brief van u aan Snouck komt een zacht verwijt voor, dat