Nederlandse historische bronnen 5
(1985)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||
Memorie, aangaande de werkzaamheden, aan den Raad van Binnenlandsche Zaken op te dragenHet is zeer moeilijk de werkzaamheden van het Departement der Binnenlandsche Zaken behoorlijk te omschrijven, en een Instructie op te maken voor den Raad aan wie dit Departement zal worden toegewezen: Want eensdeels behoort tot deze werkzaamheden het onderzoek en de bearbeiding van alle de Objecten, die niet tot de functie van eenigen der overige Raden kunnen gebragt worden; en hoe groot het getal is van dergelijke voorkomende zaken, die of particuliere belangen, of het huishoudelijke van het Algemeen Bestuur specteren, of van een singuliere aart kunnen genoemd worden, weet elk, die niet geheel vreemd is in den werkingskring van Collegien, aan wie uitgebreide magt is verbleven, gelijk mede, dat het naauwlijks mogelijk is, deze zaken te detailleren, de daaruit voortvloeijende werkzaamheden te ontwikkelen, of die tot zekere bepaalde hoofdpointen te brengen: men kan dezelve met eene generale benaming heten: objecten van algemeene politie. Andersdeels behooren tot dit Departement de zaken, welke tot nu toe de bezigheden van drie Agentschappen uitmaakten, te weten van den Waterstaat, van de Nationale Opvoeding, en Nationale Oeconomie. Dan, daar het nog in geenen deele beslist is, in hoe verre deze zaken eventueel zullen geoordeeld worden van Nationale aangelegenheid te zijn, en in hoe verre te behooren tot het Departementaal huishoudelijke, waaromtrent eene vrije en afzonderlijke beschikking aan de Bestuuren der Departementen respectivelijk zal moeten worden overgelaten, doet zich hier weder eene nieuwe moeijelijkheid op, om namelijk niet vooruit te loopen op de bestellingen, welke bevonden zullen worden deswegens in redelijkheid, en overeenkomstig de thans aangenomen orden van zaken, te moeten worden gemaaktGa naar voetnoot1. Daar echter het in werking brengen van dit gedeelte der Staats-regeling bezwaarlijk kan wachten, en de thans nog exsterende Agentschappen niet wel zonder ergernis der natie kunnen blijven voortduuren, tot dat de Departementale Bestuuren constitutioneel zullen zijn georganiseerd; en daar aan den anderen kant een Raad van Binnenlandsche Zaken niet gevoeglijk anders kan worden aangesteld, dan op eene, immers zoo veel mogelijk bepaalde Instructie, is het | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
der moeijte waardig te onderzoeken, in hoe verre de ingredienten eener zoodanige Instructie kunnen opgegeven en tot zekere termen gebragt worden, zoo dat en de werkingskring van dit Departement genoegzaam kan overzien worden, en tevens in het oog gehouden de huishoudelijke magt, welke de Departementale Bestuuren, omtrent verscheiden Artikelen en Objecten tot dit vak behoorende, zich naar billijkheid, en overeenkomstig den geest der Staats-regeling, zouden kunnen toeeigenen. De ondergetekende zal aan de volvoering van dezen moeijelijken taak zijne krachten beproeven, en, ten einde daarin eenigsins te kunnen slagen, de materie van het tegenwoordig onderzoek in behoorlijke Classen verdeelen, voor zoo ver tot de binnenlandsche Zaken behooren de objecten of van algemeene Politie, of van den Waterstaat, of van de Nationale Opvoeding, of van de Nationale Oeconomie. | |||||||||
Algemene politieWanneer men de Instructie voor den Agent van Inwendige PolitieGa naar voetnoot2 vergelijkt met den letter en de bedoeling der tegenwoordige Staats-regeling, dan loopt het van zelve in 't oog, dat de werkzaamheden, bij de eerste omschreven, met die van den Raad van Binnenlandsche Zaken geene gemeenschap hebben, en gelukkiglijk kunnen gehouden worden voor vervallen; immers zoo ras de Departementale Bestuuren constitutioneel zullen zijn in werking gebragt, als aan welke de geheele beschikking over de gewone Inwendige Politie is aanbevolen, terwijl het systhema van heerschende partijschap, en de Staat van Politiek wantrouwen en achterdocht, als vorderende eene bijzondere, odieuse, en zeer gevaarlijke waakzaamheid; op welke zoo vele artikelen dier Instructie zijn gebaseerd, voor eene onpartijdiger, billijker en gematigder Staatkunde plaats hebben gemaakt. Men heeft dus hier niets voor zich dan, de Staatsregeling, en de aart der zaak: de eerste spreekt weinig van het voorhanden zijnde onderwerp: de laatste geeft ons niet dan algemeene termen aan de hand. Wanneer men de Staats-Regeling inziet komt in de eerste plaats in aanmerking het 43ste Artikel derzelver, luidende: ‘Het Staats-bewind heeft het Oppertoezicht over de Politie, door de geheele Republiek; doch die der plaats van deszelfs Residentie, en de aanstelling der daartoe behoorenden Amptenaren, is aan hetzelve alleen aanbevolen’Ga naar voetnoot3. Met het laatste deel van dit Artik. heeft, naar het inzien van den Onderget. de R.v.B.Z. wederom niets gemeens. Het Staats-bewind zal ongetwijffeld een welgeordend Collegie van Politiek Bestuur, van een geschikt Hoofd voorzien, | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
aan stellen, en om met het zelve in voorkomende gevallen te handelen, geen intermediair Collegie of Raad behoeven. Ja! Waarschijnlijk de behandeling van Zaken de Politie der Residentie specterende, niet aan de Commissie tot de Binnenlandsche Zaken, maar aan den tijdelijken Voorzitter aanbevelenGa naar voetnoot4. Moeijelijker is het te bepalen, waarin het Oppertoezicht over de Politie, door de geheele Republiek, aan het Staatsbewind verbleven, zal bestaan, vooral wanneer men aan de uitdrukking van gewone Inwendige politie naar Art. 71Ga naar voetnoot5 aan de Depart. Bestuuren afgestaan, eenige waarde toekent, en eene buitengewone Inwendige politie mede beschouwt, als onder het Oppertoezicht van het Staatsbewind begrepen. Men zou ligtelijk uit deze bewoordingen een nieuw Stelsel van hatelijke, en voor den geest onzer natie niet berekende, surveillance over de Politike Bestuuren, kunnen smeden, doch dit zou met de geheele teneur en bedoeling der Staats-Regeling strijdig zijn; en er is weinig twijffel over of gewone Inwendige Politie is het zelfde met hetgeen men ordinaris of dagelijksche Politie noemt, even gelijk men van den ordinaris, gewonen of dagelijkschen Regter sprak, zonder daarom aan eene extraordinaire Justitie te denken. Het is echter waar, dat buitengewone omstandigheden ook buitengewone Politike maatregelen, voor het oogenblik, kunnen vorderen; en dat de Depart. Bestuuren daartoe niet zonder concurrentie en toestemming van het Staatsbewind zouden kunnen overgaan, ligt zeker in de natuur der zaak opgesloten. Voorts zal het oppertoezicht over de Politie door de geheele Republiek hoofdzakelijk en alleen betrekking hebben tot de handhaving der Burgeren bij de aan hun toegekende algemeene Regten, en tot de meergeregelde of ongeregelde, meer trage of werkzame administratie der Politie, door de Bestuuren, aan wie dezelve is toevertrouwd; voor zoo verre namelijk het onderzoek naar dit een en ander niet behoort tot de pligten van het Nationaal Syndicaat, omschreven bij Art. 99 der StaatsregelingGa naar voetnoot6. Doch, hoe dit zijn moge, de voorzichtigheid zal aan het Staatsbewind gebieden, de uitoeffening van dit Oppertoezicht, hoedanig dan ook gewijzigd, aan geene personen of Raad buiten zich, zelfs niet op eene zeer ondergeschikte wijs, aan te bevelen of over te dragen, maar het zelve aan zich alleen en geheel vóór | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
te behouden, als zijnde uit deszelfs aart, en uit hoofde van het karakter onzer natie, eene zeer delicate materie, waarbij het algemeen belang onmiddelijk is geconcerneerd. En indien men hierin van den dienst des Raads van B.Z. eenig gebruik zou kunnen maken, zou het zelve zich bepalen tot het dienen van consideratien en advis, mits gevraagd zijnde, en bepaaldelijk omtrent zoodanige questien, als ten dezen aanzien aan denzelven zouden worden voorgesteld. Een ander Artikel der Staats-regeling 't welk hier in aanmerking kan komen, is het 64ste. ‘Het Staatsbewind beslist alle geschillen, zoo tusschen de onderscheiden Departementen, als tusschen derzelver Leden en Gemeenten onderling, over en omtrent alle zaken, derzelver Bestuur betreffende’. Het onderzoek der zaken, hier toe betrekkelijk, waarvan het te wenschen is, dat het aantal ten allen tijde zeer gering zal zijn, behoort ongetwijffeld tot het vak der Binnenl. Zaken, en de Commissie uit het Staats-bewind daartoe benoemd, kan daarin met regt zich bedienen van de recherches en de Voorlichting van den Raad, aan derzelver werkzaamheden verknocht; men zou zelfs zonder gevaar nog een stap verder kunnen gaan, en aan den R.v.B.Z. de faculteit kunnen verleenen, om in naam des Bewinds pogingen aan te wenden tot het treffen van een minnelijk vergelijk, en vereffening der geschillen; om daartoe de twistende partijen of gecommitteerden uit dezelven, voor zich te ontbieden, voorslagen te doen en aan te hooren, en generaallijk alles in 't werk te stellen, wat, behoudens de richtige administratie van 's Lands zaken, tot vermijding eener stellige decisie, dienstig zou bevonden worden; alles echter op Rapport aan het Staatsbewind en ondergeschikt aan deszelfs goedkeuring. Onder de belangrijke zaken, welke bij de Staatsregeling aan de wet, ter nadere beschikking en decisie zijn overgelaten, behoort ook de inhoud van het 4de Art.Ga naar voetnoot7 derzelve ‘om namelijk, bij de voortduurende vernietiging van Gilden en Broederschappen, door noodzakelijke bepalingen, aan iederen Burger deszelfs eerlijk bestaan te verzekeren’. Dit Problema is zoo gewigtig als moeijelijk; eene volkomen oplossing van het zelve is misschien meer te hopen dan te verwachten: doch hoe dit zij, het zal de pligt zijn van den R.v.B.Z. daaromtrent, als zijnde een Object van Politie, 't welk niet aan de verschillende Departementen is afgestaan, maar aan de bepaling eener Landswet onderworpen, de noodige voordracht aan het Staatsbewind te suppediteren. Wijders behooren tot de binnenlandsche Zaken, zoo ver die onder het respect van Algemeene Politie kunnen gebragt worden, alle de werkzaamheden, welke | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
zullen voortvloeijen uit het 12de Art.Ga naar voetnoot8 der Staats-regeling, betreffende de verpligting der kerkgenootschappen, om door geëvenredigde toelagen te zorgen voor het onafhankelijk bestaan van derzelver Leeraren en Bedienden, buiten bezwaar voor den Lande. Om, na behoorlijk onderzoek, na gehoord te hebben het belang en de consideratien van geintresseerde en der zake kundige, zich in staat gesteld te zien tot het voordragen der ingredienten van eene gepaste en uitvoerlijke wet nopens dit Artikel, hier toe zullen ontegensprekelijk vele hinderpalen uit den weg te ruimen, vele zwarigheden dóór te worstelen zijn, indien het slechts niet bij de uitkomst zal blijken, dat deze belangrijke zaak door geen menschelijken arbeid of overleg zal zijn tot stand te brengen, en dat men verpligt zal wezen de werking van erkende beginselen aan de kracht eener gewoonte van twee eeuwen op te offeren. Voorts, ofschoon in de Staatsregeling nergens gesproken wordt van het Bestuur en beleid der Armen-Zaken, is het nogthans ieder bekend dat er eene Wet nopens het Armbestuur bestaat, bij Publicatie van 15 July 1800Ga naar voetnoot9 den volke bekend gemaakt; eene Wet waarbij alle Armen, voor zoo ver niet eenig Kerkgenootschap, of andere Societeit, zich tot de zorg en verpleging derzelve zou verbinden, verklaard worden te zijn Kinderen van den Staat, in welker onderhoud ten koste van 's Lands Schatkist zoude worden voorzien. Deze wet, een steen des aanstoots bij een aanzienlijk deel der Natie, en die, na alle moeijte, aan het ontwerpen derzelve besteed, tot op dit oogenblik nog niet heeft kunnen in werking gebragt worden, zal noodwendig moeten worden opgeheven, en eene nieuwe wijze aan de hand gegeven, waarop de Departementen, tot wier huishoudelijke bestelling deze zaak ongetwijffeld zal behooren, zullen kunnen en moeten voorzien in den nood der behoeftigen, die tot onvermogende kerkgenootschappen of uitgeputte gemeentens behooren. En hierin vindt men een nieuw onderwerp der werkzaamheden van den R.v.B.Z., 't welk wel temporair zal zijn, maar nogthans veel overleg en omzichtigheid vorderen, ten einde het zoo diep vervallen armwezen, door onvoorzichtige of te lang uitgestelde maatregelen, niet geheel te gronde ga. Eindelijk behoort tot den titel van Algemeene Politie, die geheele Zee van | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
ZakenGa naar voetnoot10, die noch tot de Buitenl. Betrekkingen, noch tot Marine, Oorlog, Financien, Justitilieele of Zeezaken kunnende gebragt worden, even daardoor en als uit verlegenheid aan het Departement van Binnenlandse Zaken zullen moeten worden gedemandeerd; Dat deze Zaken niet kunnen worden gespecificeerd of geclassificeerd, daar dikwijls elk eene soort op zich zelf uitmaakt, zal geen betoog behoeven, evenmin als het in twijffel zal getrokken worden, dat dezelve menigmaal moeijelijk en netelig zijn, en de verpligting om dezelve te behandelen niets minder dan een benijdenswaardigen last uitmaakt. | |||||||||
WaterstaatDe onderget.Ga naar voetnoot11, van de aan hem gesuppediteerde inlichtingen op dit respect gebruik makende, zal echter tevens pogen in het oog te houden zoodanige consideratien, welke aan personen, in dit vak bij uitsluiting ervaren, maar even daarom niet geheel onbevooroordeeld, zouden hebben kunnen ontgaan. Wanneer men den inhoud der Staats-regeling raadpleegt, ziet men al aanstonds, dat daarin van den Waterstaat der Republiek niet gesproken wordt, dan in den titel van de Departementale Bestuuren; als of de geheele beschikking over dit onderwerp, onder beneficie echter van een hooger toezicht of Super-intendentie, van wegens het Staats-bewind uit te oeffenen, aan denzelve ware verbleven. In den zelfden Geest is het ook, wanneer in het 65ste Artikel gesproken wordt van onderstand uit de Nationale kas voor de Departementale Waterwerken, bij buitengewone rampen; van het toeverzicht over dijken en waterwerken, in het 68ste Art., en in het 69ste van de zorg, aan de Departem. Bestuuren opge- | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
dragen, om vóór te komen, dat door de bij hun aan te leggen werken noch het bevaren van rivieren of zeegaten, noch de belangen van eenig ander Departement worden geprejudicieerd, gelijk mede dat van werken, door hun gearresteerd, opgave aan het Staats-bewind moet geschieden. Dan het is aan den anderen kant niet te ontkennen, dat de bewoordingen der Staatsregeling ten dezen opzichte zeer onbepaald zijn, en dat men, zonder dezelve merkelijk geweld aan te doen, het oppertoezicht van het Staats-bewind over den Waterstaat in 't algemeen, zoo ver zou kunnen uitstrekken, dat de Departementale bestuuren, ten aanzien van 't geen te voren aan het Agentschap van den Waterstaat was gedemandeerd, indien men de beschikking over gebouwen, wegen en bruggen daarvan uitzondert, bij de tegenwoordigen Staats-regeling weinig accres van authoriteit zouden verkrijgen. En indien men aan de redeneringen van in dit vak doorkundige lieden, aan dat Agentschap geattacheerd, geloof geeft, dan zou het belang des Vaderlands gebiedend vorderen, dat de uitsluitende beheering over alle Zee- en rivierwerken, in de meest mogelijke uitgestrektheid, door het Staats-bewind aan zich wierd voorbehouden, en aan de Departementale Bestuuren alleen de binnenlandsche Waterwerken wierden overgelaten, onder behoorlijk oppertoezicht nogthans, en met uitsluiting van verveningen en droogmakerijen, waaruit kosten voor het gemeene land kunnen proflueren, of reeds dadelijk geproflueerd zijn. De argumenten vóór dit gevoelen zijn kortelijk de navolgende: alle ingezetenen des Lands hebben even veel belang er bij, dat geen gedeelte van het zelve door de Zee of rivieren worden ingezwolgen of verwoest, even zeer, ja nog veel sterker, dan dat het zelve door geen buitenlandschen vijand worde geinvadeerd; alle moeten dus gelijkelijk in de kosten der daartegen ingerichte defensie dragen, gelijk zij doen in het aanleggen en onderhouden van Vesting-werken, en andere middelen van Lands-verdediging; en evenmin als de directie over het laatste onder de Departementen kan worden gesmaldeeld, uit vrees dat de algemeene defensie daardoor zwak en vruchteloos zou worden, even zoo min kan het Staatsbewind de directie over 's Lands Zee- en rivierwerken, waarvan de geheele phijsike existentie onzer Republiek afhangt, aan de bijzondere Departementale Bestuuren afstaan. Als men hier nu bijvoegt, dat van het tijdig of ontijdig aanleggen van eenig werk een verschil van tonnens Schats kan afhangen; dat één kwalijk geplaatste krib of hoofd een geheel riviervak onbevaarbaar kan maken; dat onachtzaamheid, kwalijk begrepen spaarzaamheid, of eigenbelang van eenig Departementaal bestuur, aan de ingezetenen van andere Departementen onberekenbare schade kan toebrengen, en eindelijk, dat eenheid van directie reeds de grootste voordeelen niet maar in de theorie beloofd, maar bij ondervinding aangebragt heeft, dan zou uit dit alles moeten volgen, dat ver van deze eenheid weder omver te werpen, veeleer alles moest aangewend worden, om dezelve eene duurzamer en meer bevestigde existentie te bezorgen. Doch hoe schoonschijnend deze redenering ook is niet alleen, maar hoe veel waarheid dezelve daarenboven in zich behelze, er kunnen echter zwarigheden | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
tegen ingebragt worden, die het tegenovergesteld gevoelen aannemelijker schijnen te maken. En wel, in de eerste plaats, (om nu van de niet duistere bedoeling der Staatsregeling te zwijgen) in dien men het karakter dezer natie raadpleegt, dan weet men, dat algemeene directien over kostbare en aangelegen Zaken, directien, bij welke de onafhankelijke bestelling zich tot een middelpunt bepaalt, en van daar alles, door ondergeschikte, en afhankelijke personen beheerscht, geensins vallen in den Nationalen Smaak, dat dezelve mistrouwen inboezemen, in plaats van vertrouwen, en het vermoeden opwekken, dat individueele en plaatselijke belangen, voor eene harssenschimmige volkomenheid van het geheel, of wel voor de singuliere begrippen der hoofd-directie worden opgeofferd. Ten anderen; dezelfde redenen, die voor eene Algemeene hoofd-directie over den Waterstaat zijn bijgebragt, zijn ook meermalen aangevoerd, om de noodzakelijkheid te bewijzen der volstrekte en ongelimiteerde eenheid in het bestuur der Republiek: dat zoodanig eene directie volmaakter, onkostbaarder en doelmatiger zou werken, dan gewoonlijk door afzonderlijke, en huishoudelijke administratien geschiedt, behoort tot die denkbeeldige stellingen, waarvan de ondervinding ons reeds het oppervlakkiger, en onzekere, om niets erger te zeggen, heeft geleerd. Althans de opinie der natie is hier tegen lijnregt geopposeerd, en dat men deze niet dan met omzichtigheid te keer gaan, niet dan in volstrekte noodzakelijkheid voor het hoofd moet stooten, is eene staatkundige waarheid, die bij den verstandigen geene tegenspraak zal ontmoeten. Ten derden; hoe zeer het onlochenbaar is, dat het algemeen belang der Republiek vordert, dat geen gedeelte van het zelve door de wateren verzwolgen en verwoest wordt, zoo is het echter aan den anderen kant niet minder ontegensprekelijk, dat zij, die zoodanige deelen der Republiek bewonen of administreren, welke onmiddelijk aan overstrooming en vernieling bloot staan, het allernaast belang hebben, dat dit onheil worde vóórgekomen; dat dus het algemeene welzijn hier nimmer met het particuliere strijdig kan zijn, en dat het algemeen bestuur des Lands geene gelegenheid moet laten voorbijgaan, om een gedeelte van den aan hetzelve opgedragen last over te brengen op zoodanige huishoudelijke administratien, wier ontegenzeggelijk belang eischt, dat zij dien last met de meeste naauwgezetheid en trouw vervullen. Ten vierden, het voorbeeld der defensie te Lande door Vestingwerken en andere verdedigingsmiddelen, is eene vergelijking, die, gelijk meer dergelijke, mank gaat: het zou van een andere zijde gevaarlijk voor den staat zijn de middelen van Lands-verdediging aan elk Departement afzonderlijk op te dragen, een gevaar, dat bij den waterstaat niet te duchten is; behalven dat het Systhema van Vestingbouwkunde, in de applicatie van deszelfs beginselen, nog al een tamelijk verschil aanbiedt met dat der waterbouwkunde. En deze aanmerking leidt natuurlijk tot eene vijfde; dat namelijk algemeene directien doorgaans zekere algemeene plans en denkbeelden zich vormen, die tot een basis en richtsnoer van derzelver werkzaamheden strekken; terwijl men | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
intusschen nergens meer naar locale omstandigheden zich moet schikken, nergens minder naar zeer algemeene beginsels werken kan, dan in het aanleggen van waterkeeringen, bij geduurig veranderende Stroomen. Eene algemeene directie is daarom verpligt overal personen aan te stellen, der plaatselijke omstandigheden kundig, en zich daardoor niet slechts te laten vóórlichten, maar ook de belangrijkste zaken dadelijk te doen verrichten, en dan ryst natuurlijk de vraag op, of dergelijke geemploijeerden eener hoofddirectie de zaken naauwkeuriger waarnemen, dan plaatselijke Collegien? en of kundige lieden, den hun toevertrouwden taak meer behartigen, wanneer zij aan eene groote en algemeene directie, dan wanneer zij aan een bijzonder Collegie verantwoordelijk zijn, 't welk zich met hunne werkzaamheden alleen en bepaaldelijk behoeft bezig te houden. Men zou deze bijgebragte redenen waarschijnelijk nog met vele andere kunnen vermeerderen; men zou de vraag: of de waterstaat sedert dat in dezelve de volkomenste eenheid geheerscht heeft, verbeterd, vereenvoudigd en min kostbaar geworden is? aan de ondervinding kunnen toetsen; doch het bijgebragte zal genoeg zijn, om te bewijzen, dat eene huishoudelijke directie over Zeeweringen, rivier- en andere waterwerken, aan de Departementale Bestuuren toe te kennen, met het wel begrepen belang van 't Algemeen, en de orden in het beleid van 's Lands Zaken, zeer wel zou kunnen strooken, indien slechts door een behoorlijk toeverzicht gezorgd wordt, tegen de nadeelen, welke daaruit in voorkomende gevallen zouden kunnen resulteren, mitsgaders dat de penningen, welke, zoo voor subsidien als andersins, van 's Lands wege aan dit gewigtig artikel worden geimpendeerd, ten meesten nutte, en met in 't ooghouding van overleg en spaarzaamheid daaraan worden besteed. Het is uit dien hoofde, dat in het 69ste Artikel der Staats-regeling, de Departementale Bestuuren uitdrukkelijk gelast worden, zich te gedragen naar de bevelen van het Staats-bewind, zoo meenigmaal door aan te leggen werken, of het bevaren der rivieren of Zeegaten, of ook de belangen der Ingezetenen van andere Departementen zouden kunnen benadeeld worden; gelijk mede, om, bij het arresteren van eenig werk, de opgave daarvan aan het Staats-bewind te doen, en te zorgen, dat zulks ook door alle aan hun ondergeschikte Collegien geschiede; terwijl het natuurlijk is, en als van zelve spreekt, dat dit hoogste toezicht van het Staatsbewind zich niet enkel bepaalt tot het beletten van verkeerdelijk beraamde werken, maar ook om de gevolgen van nalatigheid vóór te komen, en te zorgen, dat niets verzuimd, verachterd, of veronachtzaamd worde. Er wordt derhalven, behalve de Departementale, huishoudelijke administratie en bestuuring der dijkagien en waterwerken, nog een oppertoezicht vereischt, 't welk de behoorlijke éénheid in dit vak teweegbrengt; 't welk de schroomelijke gevolgen van onkunde, naijver, verzuim of verkeerde spaarzaamheid bij de onderscheiden Departementen, voorkomt of uit den weg ruimt, en welk Oppertoezicht, bij het Staats-bewind, 't welk in dezen bevoegd is om stellige bevelen uittevaardigen, noodwendig moet resideren. | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
In het Ontwerp van Staats-regelingGa naar voetnoot12, op den 19 Mey dezes jaars, door eene Commissie uit de eerste Kamer aan dezelve aangeboden, en waaruit de Art. 65, 68 en 69 der tegenwoordige Staatsregeling, nagenoeg, woordenlijk zijn overgenomen (zie Art. 123, 127, en 128 van dat ontwerp), vindt men daarenboven in het 83ste Art. aan het Staatsbewind uitdrukkelijk toegekend, het direct toezicht over alle Dijk-, Zee- en rivierwerken, welke onmiddelijk voor rekening van den Lande worden onderhouden; mitsgaders de zorg, dat voor Departementale of bijzondere Rekening geene werken worden aangelegd enz.; terwijl, volgens dat Ontwerp, het Staatsbew. dit toezicht zou uitoeffenen door een afzonderlijk Collegie, bestaande ten hoogsten uit vier personen enz. Het spreekt van zelf, dat bij de tegenwoordige Staats-regeling door het Bewind aan den Raad van Binnenlandsche Zaken zal moeten aanbevolen worden, 't geen bij het afgekeurd ontwerp aan een afzonderlijk Collegie werd opgedragen, en dat deze Raad het aan denzelven gedemandeerd toezicht wederom zal moeten uitoeffenen, door het emploijeren van kundige personen in verschillende betrekkingen, uitmakende het bureau of Comptoir van den Waterstaat, volgens zoodanig een regulatif voor derzelver werkzaamheden, als door den Raad, bij eene volkomen kennis van den geheelen werkings-kring tot dit vak vereischt, nader zal worden voorgedragen. Op deze wijze zou aan den R.v.B.Z. (ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Staatsbewind) worden toegekend:
| |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
Daarentegen zou aan de Departementale Bestuuren verblijven, de directe bestelling over alle, binnen dat Departement gelegen waterwerken, welke niet onmiddelijk voor rekening van den Lande worden onderhouden, benevens de administratie der gelden, welke tot den gewonen onderhoud derzelve vereischt worden, en welke onder de begrooting der huishoudelijke kosten voor ieder Departement moeten worden gebragt. Ten einde echter aan het 3de en 4de point behoorlijk zou kunnen voldaan worden, zal er tusschen de Departementale Bestuuren en het Staats-bewind, of liever tussen de Collegien, aan welke van wederzijde het toezicht over den Waterstaat zal worden opgedragen, zeker concert van werkzaamheden moeten worden geëtablisseerd, 't geen veelligt daarin zal te vinden zijn, dat de InspecteursGa naar voetnoot13, aan het Hoofd der Departementale Collegien te stellen, of aan dezelve toe te voegen, met wederzijdsch overleg tusschen die Collegien en den Raad van Binnenlandsche Zaken worden aangesteld, en eene dubbele betrekking verkrijgen, uit kracht van welke zij verpligt zouden zijn van alle voorvallende zaken van eenig aanbelang aan denzelven Raad kennis te geven, of wel zoodanig anders en beter, als nader, bij eene meer volledige kennis dezer zaken, zal worden goedgevonden en bepaald. Eindelijk behoeft het hier naauwlijks te worden aangeroerd, dat zoodanige Departementen, welke van vroege tijden af het onderhoud van waterkeeringen, dijken en sluizen met elkander hebben gemeen gehad, zich ook nu deswegens onderling zullen kunnen verstaan, en daarover zoodanig gemeenschappelijk Collegie aanstellen, als zij te rade zullen worden, alles niet te min met vóórkennis en na voorafgaande goedkeuring van het StaatsbewindGa naar voetnoot14. | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
Nationale opvoedingGa naar voetnoot15De onderget., in dit vak meest bekend zijnde, zal even daardoor in staat zijn, om zijn gevoelen, nopens deszelfs toekomstige inrichting, met meer precisie aan den dag te leggen. Vooraf echter moet met een woord gewag worden gemaakt van het 45ste Artikel der Staatsregeling, gedeeltelijk tot dit Departement, gedeeltelijk tot dat der Nat. Oeconomie zijne betrekking hebbende; het luidt aldus: ‘Het Staats-bewind zorgt, door eene daartoe geschikte inrichting, voor de bevordering van Kunsten, Wetenschappen, Opvoeding, Koophandel, Landbouw en Fabrieken’. Hoe zeer oppervlakkig de zin hiervan schijnt te wezen, dat, door slechts één Instituut, voor de bevordering van alle deze verschillende Objecten, zal gezorgd worden, kan echter bij nader inzien dit geensins de bedoeling zijn geweest, maar moeten de woorden aldus worden opgevat: Het Staatsbewind zorgt voor de bevordering van konsten, wetenschappen enz., en maakt daartoe de noodige inrichtingen en bestellingen, overeenkomstig het meest belang der gezamenlijke Ingezetenen, en het minst bezwaar van 's Lands Financiën. Wat toch zou het voor een zonderling samenstel van personen zijn, welke eene Inrichting zouden moeten uitmaken, die voor de bevordering van alle in Art. 45 opgenoemde voorwerpen zou zorgen? Hoe weinig weet de Geleerde van den Koophandel? Welke verschillende talenten en genien vordert de kennis van den Landbouw en van de meeste Vaderlandsche Fabrieken? en hoe weinig gemeenschap hebben wederom deze vakken, met het zoo gewigtige elementair onderwijs der jeugd, of met het ontwerpen en beoordeelen van gezondheidswetten voor den Staat? Eene zoodanige inrichting zou zekerlijk weinig nuts presteren, en bovendien aan het oog van den Verstandigen eene ongerijmde vertooning aanbieden. Indien het Staatsbewind goedvindt de werkzaamheden van den Raad van Binnenl. Zaken, ten aanzien der Objecten van Opvoeding en Oeconomie zoodanig te wijzigen, als hier beneden zal worden voorgesteld, dan zal van zelve aan den inhoud van het 45ste Art. voldaan zijn, en zulks op eene meer voldoende, en althans niet meer kostbare wijze, dan wanneer men letterlijk wilde opvatten, 't geen naauwlijks alzoo kan bedoeld zijn. En het is op dien voet, dat de onderget. als nu de differente voorwerpen der Nat. Opvoeding zal schiften, en aantoonen, wat omtrent elk derzelve van Lands-wege zou behooren gedaan te worden, en wat aan de Departementen moet worden overgelaten.
Hooge Scholen. Ons klein Gemeenebest telt niet minder dan vijf Universiteiten, behoorende tot de Departementen Holland, Utrecht, Gelderland, Friesland en | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
Stad en LandeGa naar voetnoot16. Indien men op nieuw beginnen moest Academien te stichten, zou men wel doen het getal tot één, of hoogstens twéé te bepalen; doch daar dezelve bestaan, daar de Gewesten steeds getoond hebben op derzelver bezit grooten prijs te stellen, zou het onstaatkundig, en misschien onregtvaardig zijn dezelve daarvan te berooven: behalve dat deze meenigte van Academien wederom van eene andere zijde hare nuttigheid heeft, die, indien zij niet opweegt tegen de daar uit voortvloeijende nadeelen, nogthans voor dezelve eenige vergoeding aanbiedt. Deze vijf Hooge Scholen alle Nationaal te verklaren zou groote zwarigheden involveren, vooral uit hoofde van den gelijken voet, en de gelijke voorregten, waarvan zij alle zouden willen jouisseren; daarenboven zouden de Departementen ongaarne van de beheering derzelve afstand doen, en het Staatsbewind zou het vermoeden opwekken alsof het, begerig naar vermeerdering van magt, alles aan zich weilde trekken, wat het slechts met eenigen schijn, aan de huishoudelijke beheering der Departementen kon onttrekken. Behalven deze vijf nog ééne Nationale Hooge School te stichten, of één der zelve, waartoe dan de Leidsche allermeest in aanmerking zou komen, tot den rang eener Nationale Hooge School te verheffen, schijnt ook geensins aan te raden. Waartoe is het noodig een reeds al te groot getal nog te vermeerderen, of aan den onderlingen naijver der Departementen voedsel te geven? Eene Nationale Hoogeschool is een soort twistappel geworden; waarom zou men dien opnieuw in 't midden werpen, enkel om eene harssenschimmige volkomenheid roekeloos na te jagenGa naar voetnoot17? Dat dan de vijf Hooge Scholen blijven, dat dezelve blijven onder Departementale beheering, en men eerst bedacht zij om eene Lands-Hooge School op te richten, wanneer de Departementen hunne Academien abandoneerden of in het verval lieten geraken. Doch het zij ver, dat men hier uit zou opmaken: het Algemeen Bestuur des Lands heeft zich over den Staat en inrichting der Academien niet te bekommeren. Het zijn de kweekscholen, waar Staats-lieden en Volks-leeraars worden gevormd, waar de bloem der Bataafsche Jeugd hare verstandelijke en zedelijke krachten het eerst ontwikkelt, en de Doctorale waardigheid, aan dezelve verkregen, geeft hare bezitters het regt, om als verdedigers der onschuldigen, en geneesheeren der lijdenden, zich de dierbaarste belangen hunner Medeburgers, hun leven en gezondheid te zien toevertrouwen. Aan alle onze Vaderlandsche Universiteiten heerschen voorname gebreken: | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
de politie derzelve, en alle verdere inrichtingen rusten op verouderde Wetten en Statuten, waarvan sommige meer dan twee eeuwen heugen, en aan de Friesche Hooge School, waar men ten dien aanzien, sedert de omwenteling van 1795, verandering heeft pogen te maken, is deze afzonderlijke poging niet al te gelukkig uitgevallenGa naar voetnoot18. Het onderwijs der Academien bevat niet alle voorwerpen, die aldaar behoorden geleerd te worden, en de methode van hetzelve is in vele opzichten onvolmaakt. De tractementen der Hoogleeraars zijn ver beneden het peil der behoeften van hunnen stand, het uitdeelen van Doctorale Graden wordt minder als een gewetenszaak, dan als een middel, om de schrale inkomsten der Professoren te vermeerderen, beschouwd en behandeld; en er is gegronde vrees, dat, op den tegenwoordigen voet voortgaande, binnen weinig tijds de oude roem onzer Universiteiten geheel verdonkerd en uitgedoofd zal zijn. Een algemeen herstel onzer Vaderlandsche Academien te beproeven, is een werk, der bemoeijingen van den Raad van Binnenl. ZZ. dubbeld waardig. Eene revisie van derzelver Wetten en Statuten, nadere bepalingen omtrent het Academisch Onderwijs, en verbeterde Voorschriften voor de Doctorale Promotien, aan alle Universiteiten gelijkelijk in acht te nemen, en met overleg der Curatoren respectivelijk te ontwerpen; Ziet daar, wat naar des Onderget. inzien met vrucht aangaande dit onderwerp zou kunnen worden ondernomenGa naar voetnoot19.
Konsten en Wetenschappen. De openbare bevordering derzelve, zoo ver die in ons Vaderland heeft plaats gehad, is meestal het werk geweest van Geleerde Genootschappen, Letterkundige Maatschappijen, Teken- Bouw en Schilderkundige Academien, en meer dergelijke particuliere inrichtingen, aan welker bestaan niet alleen geene atteinte moet worden toegebragt, maar welker bloeij, uitbreiding of ondersteuning daarenboven aan de Depart. Bestuuren behoort te worden aanbevolen. Dan, het 45ste Art. der Staatsreg. wil, dat het Staatsbewind voor de bevordering van Konsten en Wetenschappen eene bijzondere Zorg drage, en dezelve als eene algemeene Lands-aangelegenheid behartige. Inderdaad het aanmoedigen van talenten, en beloonen van verdiensten in dit vak, zet niet alleen aan het Gouvernement luister bij, maar het kweekt ook een betamelijken Nationalen hoogmoed, en geeft achting bij nabuurige Volken. Behalven dat de middelen, welke daartoe vereischt worden, doorgaans weinig kostbaar zijn, immers indien men dezelve vergelijkt met andere publike inrichtingen, en de enorme kosten, welke tot vermeerdering van ons aanzien naar buiten vereischt en besteed worden. Op dezen grond zou de onderget. geene zwarigheid maken het oprichten van een Geleerd en Wetenschappelijk Instituut aan te raden, 't welk den naam zou | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
dragen van Nationale Maatschappij van Geleerdheid, Wetenschap en KonstGa naar voetnoot20, waarvan de Leden onmiddelijk door het Gouvernement zouden worden gekozen, 't welk de beroemdste mannen onzer natie, zonder onderscheid van denkwijze, 't welk de Van SwindensGa naar voetnoot21, Van MarumsGa naar voetnoot22, WyttenbachsGa naar voetnoot23, LuzacsGa naar voetnoot24, de MeermansGa naar voetnoot25, Van AlphensGa naar voetnoot26, Van WijnsGa naar voetnoot27, CampersGa naar voetnoot28, en andere namen, die wij naast de uitstekendste buitenlandsche vernuften plaatsen kunnen, als in één middenpunt verzamelde, aan eenen voor hen zelven, en voor hun Vaderland roemrijken arbeid verbond, en aldus aan de aanmoediging en belooning van Letterkundige Verdiensten, eene in ons Vaderland bijkans onbekende zaak, dadelijk aanwezen gaf. Zulk eene Maatschappij, op gezette tijden des jaars binnen deze residentie, in een aanzienlijk locaal vergaderende, door middel van den Raad van Binnenl. Zaken met het Gouvernement in aanraking, raadgeefster van het zelve in alle Zaken, het hooger Openbaar onderwijs, of de waardij van nuttige uitvindingen betreffende, zou niet alleen het Algemeen Bestuur luister, maar ook meerder vastigheid geven, en de penningen daartoe vereischt zeer zeker niet zoo veel bedragen, als aan verscheiden bureaus van Lands-administratien, de leges en schrijfloonen der bedienden opbrengen. | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
Latijnse Scholen, Atheneae enz.Ga naar voetnoot29. Bijkans overal in de Republiek zijn deze Stedelijke Inrichtingen, die uit Stedelijke kassen worden onderhouden; alleen in sommige Land-departementen worden daartoe uit de Provinciale kassen bijdragen gegeven. De Leermethode en het onderwijs zijn op de meeste derzelve zeer gebrekkig, en vorderen eene generale verbetering, welker gelukkig gevolg alleen door eenparigheid kan verkregen worden. Hieromtrent Algemeene Wetten voor te dragen is eene werkzaamheid, welke den Raad van het binnenlandsche Departement behoort te worden aanbevolen, op vóórlichting van het Nationaal Instituut. Aan de gebrekkige Leerwijze op de Latijnsche Scholen is het verval van geleerdheid en verlichting bij onze natie grootendeels te wijten. Overigens behooren deze Scholen en Gymnasia, benevens het onmiddelijk toezicht over dezelve Stedelijk of Departementaal te blijven. Onderwijs op de lagere scholenGa naar voetnoot30. Van welk een aanbelang het zogenoemd elementair onderwijs is, zal geen uitvoerig betoog noodig hebben. Wijsbegeerte en Staatkunde vereenigen zich in de erkentenis van deszelfs hoogste aangelegenheid: één der grootste voordeelen van het maatschappelijk leven, de beschaving der zielsvermogens hangt daarvan grootendeels af, en men arbeidt door geene inrichting zekerder voor het geluk der ingezetenen, en voor de duurzame rust van den staat, dan door de verbetering der lagere scholen. Goed onderwijs in de noodzakelijkste kundigheden is behoefte voor ieder individueel Lid van den Staat; geene Departementale of plaatselijke huishoudelijke belangen komen hier in aanmerking, omdat het niet naar willekeur wel of kwalijk, meer of minder volkomen mag ingericht worden, en de verbetering der publike Instructie is van dien aart, dat door overal gelijkwerkende en eenparige maatregelen, derzelver voornaamste hinderpalen worden uit den weg geruimd. De onderget. is door de ondervinding overtuigd, dat deze verbetering geen harssenschim is, dat zij niet veel jaren nodig heeft, om alom merkbaar te worden, en dat zij geene groote kosten vereischt om tot stand te komen. Dan, het Algemeen Bestuur des Lands zal zich deze zaak moeten aantrekken, en het Oppertoezicht over dezelve aan zich voorbehouden. De wijs waarop dit geschieden moet is reeds bepaald bij de Publicatien van den 15 Juny en 22 Aug. ll.Ga naar voetnoot31, en er behoeven in sommige Artikelen derzelve slechts eenige veranderingen te worden gemaakt, die uit de veranderde form van Bestuur en uit de nieuwe grensscheiding der Departementen natuurlijk voortvloeijen. | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
Bij deze Publicatien worden alle openbare School-Onderwijzers, d.i. de zoodanige, die uit Lands- Gewestelijke- of Plaatselijke kassen eenige tractementen of emolumenten genieten, aan dezelfde wetten onderworpen, ten aanzien der inrichting van hun onderwijs, en van het gebruik der boeken daartoe benodigd; een aantal van vijf en dertig bekwame en achting-waardige mannen zijn benoemd en aangesteld, om over de geheele uitgestrektheid der Republiek, als Opzieners der Scholen, het oog te houden op de handhaving der Schoolwetten, aan de onderwijzers raad en hulp te verleenen, dezelve door gepaste examens tot de waarneming van den schooldienst bevoegd te verklaren, en verder de belangen van het Schoolwezen in alle opzichten te behartigen. Voor deze Schoolopzieners zijn door het Uitv. Bew. de Instructien gearresteerd, benevens eene regelmaat voor het afnemen der Examens, en een Algemeen Reglement van Orden in alle Openbare Scholen in te voeren. Eindelijk, de heilzame uitwerking dezer maatregelen begint zich reeds alom te openbaren, de berichten bij den onderget. ingekomen, hebben denzelven in zijne verwachting ten dezen opzichte geensins te leur gesteld; en daar verscheiden nabuurige volken en rijken thans de zaken van het openbaar onderwijs zich opzettelijk aantrekken, zal het Bataafsche Bestuur geene inrichting laten vervallen, voor welke men bezwaarlijk eene betere zal kunnen in plaats stellen, en door welker vernietiging domheid, bijgeloof en vooroordeel zouden zegepralen, terwijl de staat van het schoolwezen ten minsten het vierde gedeelte eener eeuw zoude zijn achteruitgezet. De Publicatien van den 15 Juny en 22 Aug. 11. zullen derhalven, voor zoover het onderwijs der openbare en bijzondere lagere scholen, en het toezicht over dezelve betreft, moeten blijven in volle kracht en waarde; de werkzaamheden, daar bij aan den Agent van Nat. Opvoeding gedemandeerd, overgaan op den Raad van Binnenl. ZZ., en dezelve gelast met het proponeren van zoodanige alteratien, als uit hoofde van de veranderde Orden in het Bestuur, en de nieuwe grensscheiding der Departementen, noodwendig zullen moeten gemaakt worden, terwijl eindelijk de Departementale Bestuuren zoo veel mogelijk zullen moeten worden gepermoveerd, om in den geest der gearresteerde Schoolwetten met al hun vermogen, en door alle de middelen in hunne handen gesteld, te coöperéren. Tot de zorg van het Algemeen Bestuur des Lands voor het openbaar onderwijs, behoort ook het vaststellen van aanmoedigingen van eer en voordeel, voor zoodanige onderwijzers, welke boven anderen in de waarneming van hunnen post zich bevlijtigen en uitmunten, en het bepalen der meest gepaste middelen, om bekwame Schoolonderwijzers voor het vervolg te vormen. Van beiden wordt in de Publicatie van 15 Juny melding gemaakt, gelijk mede van zeker op te richten SchoolfondsGa naar voetnoot32, doch in welk een en ander, uit hoofde der nieuwe Staatsre- | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
geling, gewigtige veranderingen zullen moeten gemaakt worden, waarvan het ontwerpen en voordragen almede aan den Raad van Binnenl. ZZ. zal moeten worden gedemandeerd. Eindelijk zal aan denzelven Raad moeten worden opgedragen de administratie der penningen, welke uit 's Lands kas voor de bevordering van het Openbaar Onderwijs, Konsten en Wetenschappen zullen worden geaccordeerdGa naar voetnoot33.
Geneeskundige Staatsregeling. Geen gering gedeelte van de Instructie voor den Agent van Nat. Opvoeding (t.w. van Art. 31 derzelve tot Art. 42) betreft de Geneeskundige Staats-regeling, d.i. de zorg van den Staat voor de Gezondheid der Ingezetenen: en het is inderdaad, sedert het vernietigen der Gildens, en den meer doorgedrongen Geest van Losbandigheid, alleen aan dat Agentschap toe te schrijven, dat in de beoeffening der Geneeskundige Wetenschappen, sedert de laatste Jaren, niet de schroomelijkste misbruiken zijn ingeslopen, of meer algemeen geworden. In alle welgeordende en beschaafde Rijken en Staten, zijn door het Algemeen Landsbestuur, Opper-Collegien Medica, of Geneeskundige Raden opgericht, welke Gezond-heids-Wetten voor den Staat ontwerpen, bij besmettelijke ziekten voorzieningen stellen, en voorts zorgen, dat, zoo weinig mogelijk, de gezondheid en het leven der Ingezetenen aan de mishandeling van onkundige en onbevoegde personen, worde blootgesteld. De nuttigheid hiervan te ontkennen na dat een FrankGa naar voetnoot34 en andere door hunne Geschriften de geheele weereld deswegens verlicht hebben, zou naar ongerijmdheid zwemen, gelijk het betogen daarvan overtollig zou wezen. Er is te minder reden, om in het oprichten van een geregeld Geneeskundig Bestuur voor deze Republiek zwarigheid te maken, daar reeds door het Uitv. Bewind, op voordragt van den onderget. Departementale Commissien van Geneeskundig Bestuur, over de geheele Republiek zijn aangesteld en in werking gebragtGa naar voetnoot35, en alzoo de eerste stap tot dit werk is gedaan, met dat gevolg, dat de beroemdste Mannen in dit vak zich met deze taak belangeloos hebben gechargeerd, en van hunne verrichtingen vele heilzame verbeteringen te wachten zijn. Het bestaan dezer Departementale Commissien moet verzekerd, derzelver | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
werkzaamheden en gezach nader omschreven en hare betrekking tot de Departementale Bestuuren bepaald worden, waartoe eerlang eene afzonderlijke Voordragt van wege het Agentschap der Nat. Opvoeding aan het Staatsbewind zal worden ingezonden. Dan, ten einde het ware doelwit te bereiken, moeten deze Commissien alle met elkander in verband staan, en derzelver verrichtingen en voorslagen in één middelpunt samenloopen, waartoe oorspronkelijk het Agentschap der Nat. Opvoeding bestemd was, doch 't welk in dezen wederom door den Raad van Binnenl. ZZ. zal moeten vervangen worden. Dezelve zou zich tot het verrichten der werkzaamheden, en houden der correspondentie als andersins, in dit belangrijk Departement enkel kunnen bedienen van den Commissaris tot de zaken der Geneesk. StaatsregelingGa naar voetnoot36, en den CommisGa naar voetnoot37 aan den zelven toegevoegd, beide bij het Agentschap der Nat. Opvoeding geemploijeerd; doch om meerder gewigt bij te zetten aan eene zaak, die de aandacht der Wijsgeerige Staatkunde zoo zeer verdient, zou de onderget. geene zwarigheid maken, om voor te slaan het oprichten van eenen Raad der Geneeskunde, door middel van den Raad van Binnenl. ZZ. aan het Gouvernement geattacheerd, en bestaande uit een klein getal der beroemdste Geneeskundigen van ons Vaderland, op gezette tijden alhier in de residentie of te Amsterdam vergaderende, aan wie het beoordeelen der ontwerpen tot verbetering van den Staat der Geneeskunde, de voorziening bij ontstaande epidemische ziektens, het voordragen van gezondheids-wetten voor den staat, voor 's lands Marine en Armée, en het Oppertoezicht over de uitoeffening der Geneeskundige Wetenschappen, zouden worden aanbevolen. Eene inrichting, welke wederom, in vergelijking van derzelver nuttigheid en aanzien, geene noemenswaardige onkosten aan den Lande zou veroorzakenGa naar voetnoot38. | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
Eindelijk is nog aan het Agentschap van Nation. Opvoeding gedemandeerd geweest, zeker toezicht over de tooneelen en schouwburgen, en over de vorming der Nationale ZedenGa naar voetnoot39. Het eerste zal het Staatsbewind waarschijnlijk niet ongaarne afstaan aan de Departementale of Plaatselijke Bestuuren, binnen welker ressort tooneelen zijn of worden opgericht; en omtrent het laatste is de onderget. altijd van oordeel geweest, dat, afgescheiden van het openbaar- en de bevordering van het godsdienstig onderwijs, weinig met vrucht kan ondernomen worden, dan alleen dat het Gouvernement zelve het voorbeeld der Zeden geve, en in de keus der personen, door wie het zich omringt, en die het in deszelfs dienst gebruikt, vooral ook acht sla op derzelver moreele hoedanigheden. | |||||||||
Nationale oeconomieGa naar voetnoot40De onderscheiden Vakken tot dit Departement behoorende zijn, Koophandel, Zeevaart en Visscherijen, Landbouw, Fabriken en Trafiken.
Koophandel enz. Van welk een belang de Commercie zij voor deze Republiek, zal onnodig zijn aan te toonen, gelijk mede, dat dezelve, hoe zeer het eene Departement daarin meer geinteresseerd zij dan het andere, eene nationale aangelegenheid behoort uit te maken. Dat de zaken, den Koophandel, Zeevaart enz. betreffende, behooren tot het Departement van het Binnenlandsche, en dus aan den Raad, daarmede belast moeten worden gerenvoijeerd, immers dat deze Raad daaromtrent inzage en onderzoek hebben moet, leert de natuur derzelve; doch even zeker is het, dat en het Departement van Buitenlandsche Betrekkingen, uit hoofde onzer commercieele relatien tot andere Volken, daarin mede is geconcerneerd; en dat de Zeeraad omschreven bij Art. 44 der StaatsregelingGa naar voetnoot41, als hebbende de geheele | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
administratie van het tarif der inkomende en uitgaande regten, en overzulks eene naauwkeurige kennis van de Staat des Koophandels in deszelfs onderscheiden vakken, derzelver aanwas of vermindering, dat deze Zeeraad, in zaken de commercie betreffende, niet kan, noch mag worden voorbijgegaan. De Raad van Binnenlandsche Zaken vindt zich dus hier als 't ware in het midden gesteld, om de belangen der Commercie te onderzoeken, de ophelderingen van handeldrijvende Ingezetenen, of commissienGa naar voetnoot42 uit dezelve zich te doen suppediteren, onze handels-betrekkingen na te gaan, en 't geen tot weering der entraves, en bevordering van den bloeij onzer commercie behoort, op te sporen; om voorts over dit één en ander met den Zeeraad, of gecommitteerden uit denzelven te confereren en zich te verstaan, en het resultaat der gemeenschappelijke onderzoekingen en besognes aan het Staatsbewind voor te dragen, ten einde den Minister van Buitenlandsche Betrekkingen, des noodig, dien conform te gelasten, of in deszelfs correspondentien, en onderhandelingen over zaken, den buitenlandschen Koophandel rakende, vóór te lichten. De zaken des Koophandels derhalven, ofschoon niet uitsluitend behoorende tot het binnenlandsche, kunnen echter daaraan niet worden onttrokken, en het is alleen door eene gelukkige samenwerking, zoodanig als die straks is omschreven, dat de Nationale belangen in dezen het best kunnen behartigd worden; 't welk in bijzonderheden na te gaan kortheidshalve hier wordt nagelaten.
LandbouwGa naar voetnoot43. Onder die takken der Staats-Oeconomie, welker kennis voor het Algemeen Bestuur onontbeerlijk is, behoort voornamelijk ook den Landbouw, en denzelven te bevorderen, zoo ver dit niet behoort tot het huishoudelijke der Departementen, zal steeds eene belangrijke bezigheid voor den Raad van Binnenl. ZZ. uitmaken. Men kan de ware sterkte van een Staat, den trap deszelfs welvaart en bloeij niet beoordelen, zonder naauwkeurige kennis van den landbouw, van de vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van den grond, van den aart en hoeveelheid van deszelfs producten, van derzelver ontoereikendheid, genoegzaamheid of overvloed, berekend naar onze behoeften, van de natuur en uitgestrektheid der on- | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
bebouwde gronden, en derzelver verschillende vatbaarheid voor cultuur, en wat van dergelijke onderwerpen meer zij. Dit vak der StatisticaGa naar voetnoot44 ligt in ons Vaderland nog geheel onbearbeid; de achterhoudenheid van het voormalig federatif stelsel was er de natuurlijke oorzaak van, en de onkunde hierin was zoo groot, dat toen men onlangs, bij het leggen eener temporaire belasting op het rundvee, bij raming het getal der stukken vee op nagenoeg 2 millioenen bepaalde, het bij de uitkomst is gebleken, dat men zich meer dan de helft heeft misgistGa naar voetnoot45. Het Algemeen Bestuur des Lands kan de kennisneming en bezorging der zaken van den landbouw niet geheel overlaten aan de Departementale Bestuuren, noch ook in dezen enkel door derzelver oogen zien, als wier belang in vele gevallen door eene min naauwkeurige opgave zou kunnen bevorderd worden, wanneer stremming of openzetting van in of uitvoer van en naar buitenslands, temporaire ontlastingen, remissien en dergelijke daarin begrepen waren; of wanneer premien voor het defricheren van woeste gronden, ontheffingen van grondlasten, of wel het aanleggen en onderhouden van canalen, wegen enz. door bijzondere personen of gemeentens wierden begeerd, welke hun verzoek baseerden op het algemeen belang. Eindelijk zijn de belangen van den landbouw zeer naauw verknocht aan die van den Koophandel, als welke ook in producten van den Vaderlandschen grond wordt gedreven, waarvan men thans alleen de boter en kaas zal noemen, en aan die der Fabriken, voor wie de landbouw de te bearbeiden stoffen levert, als vlas, hennip, wol, huiden enz. Zoodat uit deze vermaagschapping zelve de noodzakelijkheid voortvloeijt, dat de Raad van Binnenl. ZZ. zich met dezen tak van welvaart werkdadiglijk bemoeije. De wijze nu, waarop dit best geschieden kan, is door onderzoekingen en nasporingen in onderscheiden gedeelten der Republiek, met ijver en oordeel in 't werk gesteld, door het verzamelen van belangrijke resultaten, en door correspondentie met zoodanige Commissien, bestaande uit kundige liefhebbers van den landbouw, welke in de verschillende Departementen, door de Departementale Bestuuren zelve, of met concurrentie dier Bestuuren, zouden kunnen en behooren te worden opgericht, en tot welke werkzaamheden een bekwaam, ijverig, en met deze onderwerpen reeds gemeenzaam geworden persoon, hoedanig bij het Agentschap van Oeconomie reeds is geemploijeerd, aan den Raad zou kunnen worden toegevoegdGa naar voetnoot46. Langs dezen weg zal dezelve Raad zich in staatgesteld zien, om in voorko- | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
mende zaken, den Landbouw betreffende, of daar mede verwant, hoedanige meenigvuldig en gewigtig kunnen zijn, met volkomen kennis en wetenschap te adviseren niet alleen, maar ook deswegens de noodige voorstellen aan het Staatsbewind te doen; welk een en ander nader zou kunnen worden geadstrueerd, indien deze memorie niet reeds al te wijdloopig was geworden. Zijnde de onderget. bereid, om over dit sujet eene verhandeling over te leggen, aan hem door den Commissaris tot den Landbouw J. Kops gesuppediteerd.
Fabriken en TrafikenGa naar voetnoot47. Aan denzelfden Raad, wien de bevordering der commercieele belangen van ons Vaderland is aanbevolen, moet ook die der belangen van het fabriek- en trafiek-wezen worden opgedragen. Deze beiden schijnen meenigmaal met elkander te strijdenGa naar voetnoot48, en zijn ook indendaad in vele gevallen moeijelijk onderling overeen te brengen. Indien het derhalven al niet mogelijk is beider voordeel gelijktijdig en wederzijdsch te behartigen, er moet ten minsten gezorgd worden, dat zij elkander wederkeeriglijk, zoo weinig mogelijk nadeel toebrengen. En dit zal de eerste bron zijn der werkzaamheden van den R.v.B.Z., zoo veel dit vak betreft. Voorts zijn de Fabriken en Trafiken, hoezeer in vergelijking van derzelver vorigen bloeij, thans in diep verval geraakt, echter nog een aanmerkelijke tak van 's lands welvaart, welker herstel en herleving, zoo veel zulks immer geschieden kan, in de hand moet gewerkt worden, en 't geen niet enkel door Departementaal-huishoudelijke bestellingen tot stand kan gebragt worden, maar waar toe noodwendig de hulp van het Algemeen Lands-bestuur vereischt wordt. Het nasporen der voorname redenen van het verval in dit zoo wezenlijk gedeelte van onzen vorigen bloeij, het daaruit opmaken van mogelijke middelen tot herstel, en het beoordeelen van zoodanige aanvragen, als, tot dit doeleinde strekkende, aan het Gouvernement worden gedaan, zoo wel als het voorslaan van nuttige ontwerpen en maatregelen, daartoe dienende, ziet daar wederom een voorwerp voor den arbeid en de zorgen van den Binnenlandschen Raad. Eindelijk, daar aan Schei- en Werktuigkundige ontdekkingen en verbeteringen vele buitenlandsche Fabriken derzelver meerderer volkomenheid boven de onze | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
te danken hebben, zullen ook deze vooral de aandacht van den Raad tot zich moeten trekken, ten einde de kennis dier wetenschappen, toepasselijk gemaakt op, en dienstbaar gemaakt aan ons Fabriek- en Trafiek-wezen, meer uitgebreid en bevorderd worde, en het door vlijtige nasporingen blijke, welke ontdekkingen onzer nabuuren door ons nog met vrucht zouden kunnen geappliceerd worden, en hoe men best het getal der nieuwe en nuttige uitvindingen in dit belangrijk vak zou kunnen vermeerderen. De kundige Rouppe, in deze betrekking aan het Agentschap van Nat. Oeconomie geattacheerd, zou daarin verder aan den Raad en aan het Staatsbewind gewigtige diensten kunnen bewijzen.
En hiermede eindigt de Onderget. zijne aanmerkingen over een duister, en meest onbearbeid gedeelte van het Staats-bestuur, en onderwerpt dezelve aan beter oordeel, verschooning vragende voor eene uitvoerigheid, welke misschien minder aan hem, dan aan de zaak zelve moet geweten worden.
w.g.J.H. van der Palm |
|