Nederlandse historische bronnen 5
(1985)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermdIII Medisch rapport over de laatste levensdagen van Eland du Bois en over de sectie op zijn lichaam verricht (december 1676)Copie van een brief geschreven door Dr. SysmusGa naar voetnoot67 te Schiedam aan Mr. Govert du Bois te BrielleMenheer en vrindt, Wij hebben tot ons leetwessen van Den Haegh gecregen den perzoon van den E. heer Eland du Bois met ene swaer inconvenient in sijn water te macken, doch hadde het selvige in Den Haegh al ontrent 5 à 6 daegen gehadt. Dat mijns oordeels mijn confrater al goede sorge had voorgedragen, uytwijsende sijne ordinantien die den E. capitein mij aenstonts vertoonde, sijnde den 21 december 1676. Soo heb ick hem yetwets ingegeven op die selvige avond, sijnde den 22. Wederom komende bevon dat dese remedie gans geen effect hadde gedaen, ja dat hij tot noch toe noch in Den Haegh noch hier weinigh ofte niet hadde gewatert. De tijdt ondertusschen verloopende met sijn E. hebbe goedt gedacht, alsoo remedien noch inwendich noch uytwendich ons hielpen, na Rotterdam te reisen | |
[pagina 143]
| |
en aldaer van mijnheer vader een cathederGa naar voetnoot68 te halen om hem daermede 't water uyt de blase te tappen, 't welck 's avonts in 't werck wierd gestelt van mijn, maer daer volghde geen druppel. Soo is voorgeslagen dat men 's woensdag 's morgens den 23 ditto mijn vader soude onbieden, doch den E. heer BeysGa naar voetnoot69 is selfs in persoon gegaen en mijn vader heeft hem geëxcuseert, alsoo hij gevallen had, doch sond aen mij twee recepten, die wij aenstondts gebruckten. Ondertussen liet ick oock U.Ed. broeder in de stoofGa naar voetnoot70 setten daer weleer mijnheer U.Ed. vader ingeseten had. Dit hielp alweder niet, soo hebben de vrinden goedt gedagt den advacaet Theodore BleyswijckGa naar voetnoot71 te depecheren te paerd na den operateur SmalziusGa naar voetnoot72 te Leyden, dewelck donderdagh na den middach ten half twee bij mijnheer U.E. broeder quam, zijnde den 24 december Karsavond en wierd van hem met sijn catheter gesondert. Doch daer volgde geen druppel. Soo heeft Smaltius mede gebracht een poedertje uyt Leyden, genaemt pulvis millepedumGa naar voetnoot73, met rijnse wijn doch dede geen effect. De 25 Karsdagh quam den E. heer burgemeester Van der DussenGa naar voetnoot74 bij ons en men stelden met ons driën wederom ordre sooveel als wij konden, doch vrugteloos. Soo vertrock Mr. Smaltius na Leyden. Want ick had tevoren geprognosticeert, omdat geen water uyt sijn blaes kost krijgen, dat het hem in sijn nieren ofte waterbuisen most schorten, die men ureteres noemt; en alsoo men daer niet wel bij kan komen dat hij daeraf sterven soude. Den 26 saturdagh stelde den E. heer Van der Dussen en ick wederom ordre sooveel wij conde. 's Morgens doe wierd den E. capitein van dat medicament (oordeelen wij) wel 3 à 4 lepels roode pisse met bloed vermengt quijdt, dat ons soo wat een lugje gaf. Daerop lieten wij hem wederom een cleesterGa naar voetnoot75 setten, die geen operacie deed, als wel de voorige, want hielt te meest bij hem. Daerop souden wij na de middach ten halff vijff wederom komen en souden noch andermalen clysteeren, die geen operacie deede als wel de voorige segge, doch bevonden hem te slecht daertoe, soo hebbe wij hem een hartstarking geordoneert. Ten 7 uren wierd ick daer weder onboden, doch doe leyde hij stief, maer | |
[pagina 144]
| |
ten half vijven had hij sijn verstand wel, soodat hij saeterdag sijnde 26 december den 2 Karsdagh is overleeden. Den 28 december sijn de vrinden geraeden gevonden om den overleeden dinsdagh den 29 ditto te openen en te sien waervan hij gestorven was, 't welck wij 's namiddags ten half twee uren begosten en duerde tot halff vijve. In presencie van d'heeren Van der Dussen, Van Heym en ick, Mr. Jan AldernagtGa naar voetnoot76 en Mr. Hendrick LuuteGa naar voetnoot77, d'heer Beis, d'heer Adriaen Bleyswijck. En bevonden hem extra ordinaris vet te zijn, gaef van licham, ja, alle sijn ingewanden fris en gesont. De lever was ongemeen groot en schoon, de milt redelijck groot, de longe gelijck sij behoorde, 't hart van redelijcke groote. Maer eindelijck komende aen de nieren, soo sneden wij de rechter op, de welcke als een blaes was en daerin snijdende soo sprong daer veel witte pisse als off uyt een kraen getapt wierd. Redelijcker wijse verder uyt en bevonden in die nier een wit steentje als een gekookte graeuw erwet, met veel gruis en sandt. Doe komende in sijn regter ureter of waterpees, bevonde 3 vinger boven de blaes een kleinder wit steentje met veel gruis en sand, soodat het gat van die kant glat gestopt was. Komende aen de slincker nier, die was eerstelijck wel eens soo groot als de rechter, niet op geblasen als d'andere, maer vast en wel, hem opsnijdende vonden daer weinich roodagtige pisse in, doch de nier sat mede vol sant. Komende mede in de waterpees digt bij de blaes, daer sat het wederom vol sand, graveelGa naar voetnoot78 als kalk, soodat die mede gans verstopt was en dienvolgende geen pisse in de blaes kost komen, doch dese nier was onder aen wat rood ontsteken. Doe hebbe wij hem 't ingewand daerin gedaen en toegenayt en dadelijck in de kist gedaen en den 31 december 1676 begraven. |
|