Nederlandse historische bronnen 5
(1985)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
II Brieven[1]Waerde huysvrouwGa naar voetnoot1, Desen dient alsdat wij hier noch legge. Hebbe een goede wint maer het schip komt niet afGa naar voetnoot2, soo heb ick vandaegh een brieffje aen de heereGa naar voetnoot3 daerover geschreve. Sende Ul. de mande met het sarevetGa naar voetnoot4. En soo de wint weer omloopt, kom ick ten eerste t'Schiedam. En of ick quam t'seyl te gaen, soo wensch ick Ul. gesontheyt en langh leven. En doet de groettenis aen moederGa naar voetnoot5 en mon freer met zijn vrouwGa naar voetnoot6, beveellende Ul. in de bescherminge Godes, die ons sal geven dat ons salygh is. Ul. d.w. man Elant du Bois. Altans in Den Briel, den 3 sebtember 1669. Het schip van Pieter van CleefGa naar voetnoot7 quam gisteren in. Ick stierde mijn sloup aen boort, maer de stierman was qualijc spreecken. Maer seylde daernaer op een drooghte dat de KrabbeGa naar voetnoot8 hiet. Daer hij groot pryckel liep, stierde hem ten eerste een saloup met volck tot hulp om een ancker uyt te brenge. De stierman was doen beter te spreeken. Maer indien het Van Cleef sijn schip niet geweest was, ick sou 't niet gedaen hebbe. | |
[2]Al der liefte, Gelieft de moeyte te nemen om te gaen tot Rotterdam tot Sr. Abram de Brae of later mon freer Van de Luffel gaen aen sijn huys, maer niet op de Beurs, en hem af te vordere een brieffje. Den inhout van dit ingeleyde laet hem dit sien en versouck dan dat hij Ul. het sijnne mede gelief te geven. Scheur se dan beyde aen stucken of bewaer se wel. Hij heeft mijn belooft dat hij 't sal geven. Hij kan der niet mede uytrechte ende 't sou mijn bij occasy schade connen doenGa naar voetnoot9. Wijffje lief, ick wens altemetGa naar voetnoot10 in mijn selve dat Ul. altemet een nachje bij mijn mocht wesen om wat te praete. Doch ick hoop dat de goede Godt ons beyde in gesontheyt sal late blijve, dat wij malcande weder in vreughde sullen sien. Ick denck noch altemet om het leste nachje doen wij bij malcander sliepe. Weest doch niet flaeuwmoedigh, Ul. moet goede moet houde. En soent altemet | |
[pagina 128]
| |
onse soette dochter CorneliaGa naar voetnoot11 voor mijn eens. Het is met mijn en 't volck noch alles wel. Ul. man etc. [1671, geschreven bij adres]. | |
[3]Wijffje lief, Naer groetenis dient desen dat wij den eersten deser, gelijck ik Ul. den 2 deser geschreve hebbe, de Engelze en Franze vloot, bestaende in 150 seylle, gelijck mijn een Frans capteyn van een brander, die ick genomen heb gesegt heeft, soo kleyn als groot [gezien hebben]; dachte dat ze van dien selve dach noch bij ons gekomen hebbe, maer wierde seer stil. Naer dien tijt heeft hert gewaeyt, soodat sij niet gerade vonde op ons af te comen, blijve malcander aensien. Tot den 7 deser, sijnde woonsdach, lichte beyde vloote ancker, de wint noordwest met moeye koelteGa naar voetnoot12; quame ontrent ten 10 uere bij malcander in 't geveght. Ontrent ten 4 ueren naer de middach wende den admirael De Ruyter met het Zeeuws esquater, daer ick onder ben; de Engelze van de blauwe vlaghGa naar voetnoot13, daer wij tegen doende waere, met eenige Franze, dit ziende, wende oock. Doen maeckte wij een scheuringh in haer. De Engelze van de blaeuwe vlagh sette al haer seylle bij, soghte van ons ontslage te sijn; de Franze seylde seer konfuys. Dit soo 2 ueren duerende, wende wij met beyde esquaters naer Tromp weer toe, die tegen de roode vlagh wacker doende was en had daer oock, dewijl af was, mede gewent en komt soo uyt de louf en wij onder de lij van de Franze heen, soodat wij savons ten 8½ ueren weer bij malcander quamen. Dat het soo wel smorgens geweest was als avont, het liet hem aensien dat Godt ons t'eenemael de victory gegeve soude hebbe, want het esquater van De Ruyter en de Seeuwe sijn noch frisse scheepe en volck; soude eerst ter deegh int de viant gecomen hebbe doen die wende, maer konde niet, alsoo de Engelze van de blauwe vlagh doorgingh. Het wierde snaghs seer stil en kalm; admirael De Ruyter de[e] seyn en quamen alle ten ancker. Smorgens den 8 dito sien wij de Engelze en Franze vloot te louwaert 1½ mijlGa naar voetnoot14 van ons, oock ten ancker leggen. Het was moey weer; den admirael De Ruyter de[e] seyn om ancker te lichte. Twijl wij doende ware om ancker te lichte begon 't soo harte waeye dat wij geen ancker konde krijge, maer moste blijve legge met onse vloot. Den 9 dito was meede seer onstuymigh weer, hebbe de Engelze en Franze vloot noch in 't oogh en leght mede ten ancker. Als 't nu moey weer wert, sulle wij weder aen malcander raken, naer ick geloof of tenminst naer haer toegaen. Ick hoop, Godt de Heer ons sal victory verleene, opdat wij eenmael de vrede mooghe krijge, daer seer veel menschen in 't vader- | |
[pagina 129]
| |
lant naer verlange; en hoope door Godts genade dat wij 't soodanigh sullen maken dat als wij in 't vaderlant comen, de gemeente ons sulle respeckteren in plaets van met vingers naer te wijsse ofte met steene te goeye. Want 't is beter hier voor 't vaderlant te sterve als met ongeneughte van de gemeente thuys te komen, doch Godt die het alles regeert sal 't voor ons ten goede wel schicken, amenGa naar voetnoot15. De scheepen van onse twee esquaters sijn weynigh ontramponeert; hebbe weynigh doode ofte gequeste. Den admirael De Ruyter heeft maer eene doode, dat is Pietertje de wasters soon; den admirael Van NesGa naar voetnoot16 3 doode, van de andre scheepe weet ick niet. Ick heb drie doode: een doot geschoote van Schiedam, de vrouwe op de Vismart haer man, eene Jan Jellisse van Rotterdam en Jan Pieterze van Hamborgh; noch 3 à 4 gequeste, maer hebbe weynigh noot. Ick heb niet meer als 200 manGa naar voetnoot17, daertoe 65 stucke. Het is mijn van herte leet dat ick niet meer volck heb, soude groote forze met mijn schip kunnen doen. Soo als ick een Engels schip meende aen boort te legge, voerende ontrent 58 stucke en niet verder van hem als ons huys en Pieter van Cleef, wert mijn grootmarseylGa naar voetnoot18 t'eenemael aen stuck en van boven neder geschote, moste hem doen verlaten, alsoo hij herder seylde, alhoewel dat sijn voormarseyl mede wegh was; hij de[e] lustigh zijn best om te loope en van mijn ontslagen te zijn, gelijck geschiet is. In de bataly comt ons een Franze brander op zij, die wij soodanigh verwelcomde dat zijn stenghenGa naar voetnoot19 van boven neer vielle, en t'eenemael reddeloos; meende te vlughte met zijn saloup, maer heb hem met 17 man gecrege en binnen scheepsboort. Ondertusschen dat ick de saloup kreegh, soo isser een Amsterdamse sloup die krijght de brander, soodat ick de capteyn met het volck heb en een ander het brantschip. Sende Ul. hiernevens een oorlogie dat de Frans capteyn mijn ten eerste langhde, soodra hij overquam en bad mijn om quartier. Het is een edelman, die in Vranckrijck een compangi paerde heeft, soo hij seyt. Heb oock een brave silvere degen en iets anders van hem. Breecke af met de groetenis aen moeder en d'andre vriende, en soent onse Cnelia van haer vader. Naer ick vandaegh hoor, soo is den gilljootschipper Dirck FranzeGa naar voetnoot20 genomen, soo al hij naer de vloot meende te comen, maer het gilljoot is weer hernomen en in Zeelant in, soo men seght. Ick heb Ul. mijn gelt gestuert; ick hoop dat Ul. het sal gecregen hebbe met den gilljootschipper de ‘Kat’ van NoorthollantGa naar voetnoot21, die tot Schiedam water most halen. | |
[pagina 130]
| |
Ick had drie schoote onder water, soodat ick met 4 pompe soo veel heb om lens te maken continuelijck; maer den 10 deser, seer stil en mistigh weer zijnde, heb ick gekrenghtGa naar voetnoot22 en al de gaten gestopt, soodat het schip nu t'eenemael dicht is en niet maqueert als volck. Men kan de Engelze en Franze vloot niet meer sien; ick geloof dat se op haer kust zijn. U d.w. man etc. Den 10 juny, op Schoonevelt, met haest. | |
[4]Waerde wijffje, Ick heb gehoort dat Ul. met noch een jonge vrijster den 22 juny zijn in Den Haegh gecomen. Ul. spreeckt altijt van schriven. Mijn denckt dat gij 't versloft, want den schipper De VinckGa naar voetnoot23 heeft Schiedam eenigh bier geladen en Ul. selfs gesproocken, maer geen brieff. Mijn broer GovertGa naar voetnoot24 heeft sla en eenige verversingh gestiert met meester JanGa naar voetnoot25, oock geen brieff. Nu gaen wij naer de Rivier van Londe met de gansse vlootGa naar voetnoot26. Ick ben noch gesont en wel te pas. Daer passeert hier geen nieus. Breecke af met de groetenis aen moeders. Daer is den vice-admiraal De LieffdeGa naar voetnoot27 zijn vrouw hier geweest, maer is ten eerste weer naer huys vertrocken. Soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief. Blijve Ul. d.w. man etc. In schepe de Ridderschap onderseyl, den 1 july 1673. Mijn broer schrijft noch noeyt brieffe van mijn ontfange heeft. Den gilljootschipper, die Ul. het gelt gegeven heeft dat in 't kissje was, heeft een brief en een sack daer gerst in geweest heeft voor hem gehad. Ul. moet ze niet bestelt hebbe. Ick ben nu onder het esquater van den admirael De Ruyter, daer ick blij om zij. De gilljootschipper behouve mij nu niet verde te soucke. De Admirael heeft al de capteyns een brieffje afgevordert hoeveel fictualy dat ze van doen hebbe om tot den leste augusty uyt te blijve. Heb hem geseght dat ick genoeg heb, soo ick geen volck meer krijgh. Ick heb nu 259 man. | |
[5]Waerde Wijffje lief, Ick heb Ul. brief van den 26 deser met het goet uyt Dirck Franze wel ontfange. Mijn broer heeft mijn 6 bierglaze, een half vat bier en veel groente gesonde, soodat Ul. in 't eerst niet behouf te sende. Wij hebben de Engelse en Franze vloot weder in 't gesight en hebbe alles gereet gemaeckt dat tot den oorlogh dienstigh is. Kunne nu niet meer doen als dit, dat | |
[pagina 131]
| |
het prinsepaelste is: onsen groote Godt bidde om vergiffenis van onse sonde en dat hij voor ons, met ons en in ons wil wercke, opdat wij den viant die ons souckt te verderve, met eendracht en coragje mogen aentaste en verslinde, opdat wij soo door Godts hulpe met victory moge thuys comen en eenmael de vrede vercrijge. Ick hoop dat Godt de viande sal late sien dat hij met ons is, gelijck mercklijck was in de 2 andre slage! Godt sal noch wel gedencke aen het verbont dat den coningk van Engelant met ons gemaeckt heeft en voor Godt beswoore hetselve naer te comen en heeft het soo trouweloos gebroockeGa naar voetnoot28! De viande zijn seer sterck, maer Godt, die het alles bestiert, kan groote machte soo haest kleyn maecke. En daer twijffel ick niet aen of onse groote Godt sal ons genadigh wesen! Hij sal ons niet laten verdrucke maer kroone met victory, amen. De groetenis aen moeder en d'andre vriende, soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief. Blijve, Ul. d.w. man etc. Den 30 July [1673]. | |
[6]Wijffje lief, Ul. behouft voorteerst geen hoenderen ofte lamme te sende, alsoo ick nu 11 lamme en 30 hoenders hebbe. Het goet is mijn geworden. Soo Ul. gelegentheyt kunt krijge, soo sent noch 30 ton ofte l½ last witteGa naar voetnoot29 voor mijn rekening. Al had ick die over een maent, daer was niet aen gelegen. Ick heb PoortGa naar voetnoot30 noch niet van gelt hoore spreecken. Sen[t] mijn, als Ul. weer wat stiert, gerst, haver en boonen. Het is hier noch wel. Heb veel officiers op en weynigh soldaten. Sende Ul. de hoendrekoeye met eenige lege vaten weder. Ick wenste wel dat ick Ul. bij mijn had, maar durf niet verge, alsoo Ul. soo nae op U tijt zijtGa naar voetnoot31. De groetenis aen moeder en soent onse Cornelia voor mijn. Blijve, Ul. d.w. man etc. In schip Groot-Hollant, den 11 mey 1674. | |
[7]Wijffje lief, Ul. brief met het geld van Theunis PoortGa naar voetnoot32 is mijn wel geworden, bedanck Ul. voor de goede sorge. Heb geen boonen of haver die goet is, op Goere kunnen becomen. Dewijl ick soo weynigh tinne boorde heb, soo wenste wel noch 12 te hebbe, oock 12 witte sarevette, want als er 6 à 7 menschen altemet mijn comen besoucken, soo ben ick datelijck verlegen. Heb Ul. niet veel te schrijve als dat ick hoop dat Ul. toecomende maent wat jonghs sal hebbe, 't geen mijn seer verheugen sal, als ick 't hoor. | |
[pagina 132]
| |
Brief nr. 6
Foto Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage | |
[pagina 133]
| |
Moeder heeft haer schip verkoft. Gelieft aen iemant tot Amsterdam te schrijve ende proccuraty te sende om 't schip Sint Jaco, daer schipper Boudewijn Cornelisse op geweest is, te verkoopeGa naar voetnoot33 en alsoo capteyn AllemondeGa naar voetnoot34 hetselve mede van sins is, soo gelieft aen een goet vrint tot Amsterdam te schrijve om dat schip te doen vercoope. Ary DoorneGa naar voetnoot35 sal Ul. noch wel eenige reeder haer naemen segge die t'Amsterdam woonen; die Ul. proccuraty sent, kan bij de andre reeder dan gaen. Doet de groetenis aen moeder en soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief. Blijve, Ul. d.w. man etc. In schip, den 17 mey 1674. | |
[8]Wijffje lief, Naerdat ick vandaegh noch een brief aen Ul., oock aen neef MaenGa naar voetnoot36 hebbe geschreve die in Ul. brief steeckt, soo kan ick niet naerlaten weder te schrijve, alsoo de occasy presenteert van een bierschuyt die capteyn Poort aen boort krijght. Kan niet bedencke waerom neef Van der HeymGa naar voetnoot37 mijn bier niet in een fleuytGa naar voetnoot38 gedaen heeft soo wel als andre; hij mach nu sien hoe hij hier krijght aen boort. Wij sulle in korte van hier verseylle naer de kust van Vranckrijck. Hoope dat Godt ons goet fortuyn sal geven, opdat wij met een goede vrede sullen thuyskomen. Ick kan niet sien dat de reys soo langh sal dueren, want de fleuyte voor soldate sijn die daer niet langh sulle kunnen wesen of soude sieck werde. Tot de backer op Hellevoet heb ick gehad 1475 roggebroode à 3 stuyvers 8 penningen stuck en 18 tarwe. Bij capteyn Poort heb ick afgerekent. Hier is geen nieuws. Doet de groetenis aen moeder, bestelt dese brief aen neef Maen, soo Ul. d'ander noch niet bestelt heb. Soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief. Blijve, Ul. liefhebbende man etc. In 't schiep Groot-Hollant op Schoonevelt, den 25 mey 1674. Ick verlangh en sal alle tijdingh van Ul. soucke te bekomen die mogelijck is. | |
[pagina 134]
| |
[9]Wijffje lief, Kan niet naerlaten noch een letteren te schrijve als dat het hier noch alles wel is. Ick heb Ul. verlede weeck noch een brieffje geschreven, hoope dat Ul. het sal gecregen hebbe. Wij legge hier noch met ontrent 28 oorloghscheepen, de rest is met De Ruyter op een tocht, men presumeert naer Westinye. Capteyn Poort is met hem mede. Ick ben seer verlegen om bier, goet bier en ick vrees dat het scheepbierGa naar voetnoot39 oock vrough uyt sal wesen. Kon ick de 100 oxhooftdenGa naar voetnoot40 bier krijge die Van der Heym voor mijn klaer heeft, ick sou ze wel wille hebben, maer als er geen fleute meer van Rotterdam comen kan ick ze niet krijgen. Moet dan passienty hebbe. BoissjeGa naar voetnoot41 lief, ick verlange seer naer tijdingh van Ul. Ick hoop, dat wij malcander weder met gesontheyt haest sullen bijcomen. Wij weten hier niet te doen; wat wij noch maken sullen moet den tijt leeren. Wij legge in Torbaey ten ancker; daer passeer hier geen nieuws. Het volck is noch altemael gesont en ick oock. Hoope hetselve van Ul. meden te verstaen. Ick laet altemet een schaep in Engelant coopen, soodat wij noch redelijk aen de kost comen. Heb oock op de brantwachtGa naar voetnoot42 geweest, alwaer ick scheepe gerecontreert heb met wijn en heb een oxhooft gekoft voor 18 gulden, uytsteeckende wijn. Wenste wel dat ze in mijn wijffjes kelder lach, doch dat kan niet wesen. Breecke af met de groet aen moeder en soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief. Blijve, Ul. d.w. man etc. In Torbaey ten ancker, de 16 juny 1674. | |
[10]Boissje lief, Ick verlangh soo om te horen hoe 't met Ul. gesontheyt is, maer kan geen tijdingh krijge. Hoope dat de reys haest sal gedaen zijn, ick gis noch 7 weken op zijn langhst. Wijffje lief, ick wenste wel dat wij altemet een nachje bij malcander mochte wesen om te prate en onse vrienschap te vernieuwe; als ick daer om denck kan een heele nacht niet salapen doch moet pasjenty hebbe. Hoope dat Godt almachtigh ons met gesontheyt sal bij malcander laten comen; ick hoope dat Godt Ul. een genadige verlossingh sal geven. Daer is geen nieuws als in dese ingeleyde briefen. Laet onse Cornelia doch wel school gaen, opdat ze wat leren machGa naar voetnoot43. Breecke af, blijve, Ul. man die Ul. lieff heeft etc. In 't schip Holland, den 7 july 1674, in de baey van BourneuffGa naar voetnoot44. | |
[pagina 135]
| |
[11]Wijffje lief, Noch 7 weeckjes dan hoop ick dat wij bij malcander sullen zijn. Ick heb mijn haer boven van 't hooft laten schrappe omdat het wat dichter soude wasse soodat ick nu een mutsje draegh. Van 't uytblijve kan men geen staet maken, alsoo der divers van gesprooken wert, maer nae mijn presunty kunnen wij niet langer uytblijve met de vloot als noch 7 weecke. Daer is niemant die sooveel victualy heeft als ick. De 25 july 1674. | |
[12]Wijffje lief, Ick heb verscheyde mael uyt Engelant aen Ul. geschreve, maer nu in lange niet, alsoo d'occasy niet gepresenteert heeft. Wij sijn noch alle klouck ende gesont. Den 23 juny sijn wij gecomen onder 't eylant BoelijnGa naar voetnoot45 en den 27 dito gelant met matroose en soldaten, vonde geen tegenstant maer alles vlughte, soodat men geen volck in de huysse vondt. Wij hadde het gansche eylant in, uutgesondert het casteel daer wij geen forze op hebbe gedaen. Al de boere en 't volck van 't lant waere daerin gevlught, haelde beeste en ander vee van 't lant. Den 2 july sijn wij vandaer vertrocken en den 3 dito gecomen in de baey van Bourneuff, den 4 dito gelant met matroose en soldaten op eylant DarmentiersGa naar voetnoot46. In 't aen lant comen vonde wij ontrent 4 à 500 Franze boere die achter een hooghte lage. Daer wij met de boot aen lant quamen, schoote fel maer deurde niet langh. Ick wierde met een mosquetkougel door mijn rock geschoote, maer 't lijf niet geraeckt. Noch 2 man gequest, maer zijn weer genesen, een soldaet doot. Soodat ick de leste niet was maer wel d'eerste die aen lant roeyde. Doen nu ons volck aen lant was, vlughte al de meeste inwoonders van 't eylant naer de vaste wal. Heb hier alles in overvloet van koebeeste, schape, hoenderen, oock beeste die wij melcken, soodat mijn volck niet anders in 3 weeck gegeten heeft als vers vleys. Het gaet hier toe evenals in 't jaer 1672 met ons. Maer wij brande geen huysze noch daer wert alles niet geplondert, 't geen wel gedaen soude kunnen werde. Den 23 july sijn al de soldaten en matroose weder van 't lant naer boort gecomen. Naer ick kan mercke, soo sulle wij tot half october in zee blijve. Soo der eenige vers bier toe gesonde wert, kan Ul. mijn 2 à 3 halfvaten goet bier en 30 oxhoofde scheepsbier sende? Maer soo der geen bier gesonde wert, sent oock niet. Voors heb ik van alles overvloedigh: schape, hoenderen. Breecke af met de groetenis aen moeder en soent onse dochter ofte dochters of soon voor haer vaderlief. Ick heb dese briefen over langh geschreve, alsoo der doen een schip soude naer Hollant gaen maer is soo langh opgehoude. Blijve Ul. d.w. man etc. In schip Hollant, den 25 july. | |
[pagina 136]
| |
Paskaart van de bocht van Frankrijk.
Uit: P. Goos, De Zeeatlas, ofte Water-wereld... (1668), collectie Bodel-Nijenhuis (Universiteitsbibliotheek te Leiden), atlas nr. 24, kaart 6 Foto Universiteitsbibliotheek te Leiden | |
[pagina 137]
| |
[13]Wijffje lief, Soo Ul. kan schrijve gelieft mijn dan de korante van mon frere AdriaenGa naar voetnoot47 te sende. Ick geloof dat ter eenige gilljots ofte iemant anders in de vloot sal comen. Neef Maan sal 't Ul. wel segge. Heb aen hem geschreve en nochmael versoght dat gij sorgh blief te drage voor dat ressepisjeGa naar voetnoot48, maer denck dat het al gedaen heeft. De soon van neef Van DrielGa naar voetnoot49 met noch een luytenant Van ReedeGa naar voetnoot50 hebbe mijn besoght en een nachje gebleve, doen wij in 't Canael noch waere den 4 juny, maer is met de vloot van De Ruyter mede vertrocke, nevens capteyn Poort, Barent ReesGa naar voetnoot51 en Pieter de LiefdeGa naar voetnoot52 en Jacob HouckGa naar voetnoot53, die was heel sieck. Vorders weet ick niet te schrijve als in den brieffve die vandaegh al bestelt zijn, gedateert den 25 july. Waer dat wij nu naer toe gaen is noch onbekent, maer sulle vandaegh ofte morge met de vloot van hier vertrecken, alsoo de Franze en wij verackerdeert zijn over haer brantschattingh. Ick maeck staet noch 8 weken van nu af eer wij thuys seylle. De groetenis aen moeders. Ick plecht altijt te schrijve: soent onse dochter Cornelia voor haer vaderlief, maer hoe dat ick nu moet schrijve, weet ick niet, maer verlangh seer naer tijdingh. Blijve, Ul. d.w. man etc. In 't schip Groot-Hollant, naer de middach den 25 july 1674. Mijn volck heeft in de tijt van drie weecke niet anders gegeten als vers vleys soo veel haer luste, sonder wight ofte maet. Alsoo wij 't hier ruym gehad hebbe. | |
[14]Wijffje lief, Desen dient alleenelijck als dat wij in zee met onze vloot weder zijn. Gelieft hier naer te reguleren: van scheepsbier te weten van die tijt dat Ul. het scheept tot den leste september toe, alle daegen een oxhooft. Gelieft die dage te telle en versent mijn dan soo veel oxhooffde alsser dage zijn tusschen die tijt dat Ul. het bier scheept en den leste sebtember als boven, soo der scheepe zijn. Maer soo der geen scheepe naer de vloot vaere, soo behouft Ul. geen moeyte daer om te doen. Blijve mijn wijffje lief, Ul. liefhebbende man etc. Den 26 july onder zeyl met de vloot van de baey van Bourneuff 1674. | |
[pagina 138]
| |
weet ick niet. Maer ick merck soo sal de reys wat langer dueren en sal geen schaede wesen. Wensche Ul. alles goets en beveele Ul. in de bescherminge Godes, die ons sal geven dat ons saligh is. En soodra ick weer kan schrijve soo het doen. Jan van NesGa naar voetnoot54, Allemonde, PanhuysseGa naar voetnoot55 en ick gaen bij mijn heer TrompGa naar voetnoot56 op dese voeyagje. Breecke af met groote haest. Ul. behouft niet te sende ten waere dat Jan van Nes sijn vrouw wat sende, maer Ul. sal geen gelegentheyt daertoe hebben. De groetenis aen moeder en onse kinderen; soen ze voor haer vaderlief. Blijve, Ul. man die Ul. lief heeft etc. In 't schip Groot-Hollant voor St. Sebastiaen, den 9 augusty 1674. | |
[16]Wijffje lief, Desen dient als dat wij vandaegh hier tot Cadix gecomen sijn met de vloot. Waer dat wij verder sullen seylle weet ick niet. Wij haelle water en hebbe ordre gecrege om te victualiëren tot half december; ick geloof dat den admirael Tromp ons de victualy sal versorge. Heb jegenwoordigh 375 man op 't schip. Gelieft met het aldereerste te schrijfve op Cadix en geeft de brief aen Sr. Van BelleGa naar voetnoot57 tot Rotterdam, dan sal se mijn wel bestelt werden, want als wij uyt de StraetGa naar voetnoot58 comen, sulle wij tot Cadix weder aen seylle. Ick hadde niet gedacht op soo een lange reys, doch moet pasjenty hebbe, maer verlangh seer hoe dat het thuys gestelt is. Eer wij vertrecke sal noch een brieff aen Ul. schrijve. Wij sijn noch alle gesont, dancke Godt voor sijnne genade. Weet nu niet te schrijfve alsoo wij voor de baey van Cadix ten ancker legge om water te haellen, maer sulle binnenloopen over 2 à 3 dagen. Breecke af met de groeten aen moeders en soent onse kinderen voor haer vaderlieff. Hoope dat wij te winter sulle thuys comen. Blijve, Ul. d.w. man etc. In 't schip Groot-Hollant, den 26 augusty 1674, voor de baey van Cadix ten ancker. | |
[17]Wijffje lief, Wij legge jegenwoordigh noch tot Cadix, kan niet hoore waer 't naer toe sal gaen. Heb hier vier persoonen ofte matroose op 't schip gecrege, van Schiedam die van een caper gecomen sijn: met namen Jan Lijffe, Jan Dirckze, Arij Heyndrickze en Gijs Gerze. Sende Ul. hier nevens een wisselbrieffje van tweedusent gulde aen mon freer Van de Luffel. Niet dat ick het gelt getrocken heb, maer doen het alleenelijck om wat gelt van 't lant in onse kas te crijgen. Laet mon freer daermede omspringen en sigh houde of ick het gelt getrocken hadde. Den admirael Tromp heeft mijn | |
[pagina 139]
| |
hondert stucken van achteGa naar voetnoot59 gegeven; die sal hij 't collegje in rekeningh brenge als wij thuys comen, soodat ick voor noch geen gelt van node hebbe. Maer soo de heere onse oude rekeningh hebbe afgedaen, gelijck se geseght hebbe te doen, soo scheurt dit wisselbrieffje aen stucken. En anders soo laet mon freer dese ingeleyde brief aen de heere met het wisselbrieffje gelijck overgevenGa naar voetnoot60. Hier is geen nieuws. Breecke af met de groetenis aen moeders en d'and vriende. Blijve, Ul. d.w. man etc. In 't schip Groot-Hollant in de baey van Cadix, den 2 sebtember 1674. Doet de brief van de heere oock toe, soo Ul. die afgeeft. | |
[18]Wijffje lief, Vandaegh sijn wij weder buyte geloopen om onse reys te vervorderen naer Catalonia. Gelieft de bijhebbende papiere te bewaeren sonder aen iemant over te geven. Wij hoope in de maent van december thuys te wese met de vloot. De brief komt met capteyn ThieloosGa naar voetnoot61, de swager van schipper GoutschalckGa naar voetnoot62. Hier is geen nieus. Heb noch meer soldate gecrege, soodat ick nu 440 koppe op hebbe. Wenste wel dat ze al wegh waren. Ick heb noch gesont volck; heb niet meer als ene soldaat doot van de reys. Ick hoop dat wij met gesontheyt bij malcander sulle comen. Ick heb verlede sondach een brief daer in een wisselbrieffje aen Ul. met de post over lant gesonde. Heb geen gelt getrocke als van den admirael Tromp 100 stuck van achte. Dat wisselbrieffje heb ick op 't Collegje getrocke: 2000 gulden, omdat Ul. wat in de cas sout crijge. Laet mon freer Van de Luffel daermede omspringe. Manqueert doch niet van ten eerste te schrijve en geeft de brief aen sieur Van Belle tot Rotterdam, dan sal ze wel bestelt werde op Cadix. Breeck af met de groetenis aen moeders en soent onse kinderen voor haer vaderlief. En beveele Ul. alle in de bewaringe Godes die ons wil geven dat ons saligh is, amen. Blijve, Ul. d.w. man etc. In 't schip Groot-Hollant seyllende uyt de baey van Cadix, den 5 sebtember 1674. | |
[19]Wijffje lief, Desen dient als dat wij gisteren in Cartagena gecomen sijn, maer sullen op morge weer vertrecken naer Catalonya. Wij maken staet half desember thuys te zijn. Ick heb 5 dage op zee hart sieck geweest en heete koors gehad, maer 't is nu weer heel moey. Dancke Godt voor zijnne genade, ick kon gaen noch staen. Ick wenste wel dusent mael op een dach dat ick bij mijn wijffje lief | |
[pagina 140]
| |
Brief nr. 19
Foto Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage | |
[pagina 141]
| |
thuys was, want 't is verdrietigh scheep sieck te sijn. Voors is al volck noch gesont. Altemet hebbe se mede soo de koors, maer daetelijck weer op de been. Godt danck, daer zijn noch maer 2 soldaten op dese reys doot. Ick twijffel niet of Ul. sal brieffe op Cadix geschreven hebbe; bestel ze tot Willem BastiaenzenGa naar voetnoot63, soo Ul. daer meer schrijft en schrijft alle hoe het met de betalingh is gegaen. Weet niet meer te schrijve als de groetenis aen moeders en soent onse kinderen voor haer vaderlief. Ick weet niet wat ick Ul. mede sal brenge; soo Ul. iets kan versinnen, schrijft het. En laet Van de Luffel schrijve wat daer een boot seckGa naar voetnoot64 kost: kan hem wel 1 à 2, 3 mede brenge mets dat ick het gelt op hem moet trecken. Blijve, Ul. d.w. man etc. In Cartagena, den 15 sebtember [1674]. | |
[20]Wijffje lief, Desen dient als dat wij den 26 deser hier tot Barselona gecomen sijn en naer men hoort sulle wij in korte van hier vertrecke naer de baey Rosa, ontrent 18 mijlen van hier, om daer de soldaten te lande. En dan wert er geseght, sulle wij op Tourlon een atacque met de scheepe doen; in somma naer mijn oordeel sulle wij met onse kostelijcke vloot weynigh uytrighte. Daer sijn 25 Spaenze galeye bij ons. Wij gaen vandaegh seyl. Ick ben, Godt danck, weder gesont; heb een herde koors gehad. Daer valt niet voor om te schrijve. Wij hebbe overlangh gehoord dat de prins van Orangje slaeghs geweest isGa naar voetnoot65. Wij wensche al wel om naer huys te moge seylle, maer kan noch niet wese, make noch gissingh half december. De groetenis aen moeder en d'andre vriende en soent onse kinderen voor haer vaderlief. Blijve, Ul. d.w. man etc. Voor Barselona, den 28 sebtember 1674. | |
[21]Wijffje lief, Desen dient als dat wij hier tot Rosa sijn gecomen en naerdat wij eenige dagen gelegen hebbe, isser ontrent 1200 man aen lant geset om iets tegen de Franze te ondernemen. Soo is 't dat wij met ons ses scheepen zijn geordineert te blijve leggen noch 14 dagen om naer de voorsz. soldaten te wachten en die in te nemen. Men moet de ordre achtervolge die ons wert gegeven, maer had gaerne naer huys geseylt, maer moet passjenty hebbe. Hier is niet te krijge: groente, vlees noch niet, het is een onnosel schan[s]je, daer wij met de scheepe leggen. Soude aen mon freer wel schrijve, maer daer is niet voorgevalle dat waerdigh is te schrijve. Ick hoop dat wij in december noch sulle thuys wesen. Tot noch toe heb ick geen tijdigh van Schiedam vernomen, daer ick seer naer verlangh. Ick | |
[pagina 142]
| |
ben weer fris en gesont en al mijn volck is noch wel. Al mijn soldaten zijn van 't schip, maer wacht hier naer andre die van lant sulle comen. Heb weynigh gelt, geloof dat ick sal moete treckeGa naar voetnoot66, gelieft het dan ten eerste te betalen. Weet niet veel te schrijve als dat ick Ul. nevens onse kinderen beveel in de bescherminge Godes, die ons sal geven dat ons saligh is. Breecke af met de groetenis aen moeder en alle de vriende. Sal overal vandaen schrijve daer kan. Sou de brief wel vol schrijve, maer heb geen matery. Gelieft dese rol te bewaeren om daer uyt altijt te kunnen sien hoe ick met 't volck sta. Blijve, Ul. d.w. man, die Ul. lief heeft, etc. In schip Groot-Hollant in de baey Rosa, den 9 october 1674. | |
[22]Wijffje lief, Ul. brief van den eerste october is mijn tot Cadix wel behandight en gesien dat het thuys met mijn wijffje lief noch wel was. Wij gaen van dese dach van Cadix seyl om naer 't vaderslant te seyllen. Ick heb weder getrocke op 't Collegje dusent stucke van achten. Hoope dat de heere die sulle betalen, alsoo ick se hier van doen hebbe gehad. Breecke af met de groetenis aen moeders en de vriende. Blijve, Ul. d.w. man etc. In de baey van Cadix gaende onder seyl, den 11 november 1674. |
|