Nederlandse historische bronnen 3
(1983)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
10 Brief van Colijn aan Romme, 18 juli 1939Ik zeg U gaarne dank voor Uw brief van 16 dezerGa naar voetnoot172, maar ik vrees, dat wij langs elkander heen spreken en ik wil dus nog eens mijn best doen om het verschil van inzicht tusschen U en mij te verduidelijken. In de eerste plaats moet ik er dan vollen nadruk op blijven leggen, dat het zoo snel mogelijk bereiken van een sluitend budget voor den gewonen dienst een principe is, dat ik niet kan opgeven, vooral niet wijl wij het volgend jaar weer voor een enorme verhooging van uitgaven staan, nog afgezien van wat vereischt zal zijn voor de Indische defensie. Een beheersching van den financieelen toestand moet den weg banen om voor de Indische defensie de noodige maatregelen, welke dan ook, te kunnen nemen. In dit verband moet ik dus allereerst opmerken, dat de cijfers in mijn financieele nota als stelposten moeten worden beschouwd om aan te geven hoe het zou kunnen zijn en niet als een voorop gezetten eisch dat nu precies die cijfers bereikt moeten worden. Daarom heeft het geen nut nader in te gaan op Uw berekening, die tenslotte hierop neerkomt, dat er tusschen U en mij slechts een verschil zou zijn van f 3.8 millioen. Als het alleen daarom ging, zouden er geen moeilijkheden zijn. Veel meer gaat het om de richting, die wij ingeslagen zijn inzake de werkloosheidspolitiek, want weliswaar onderschrijft Gij mijn gedachten in haar algemeenheid, maar terecht merkt Ge op, dat het op de uitwerking dier gedachten aankomt. Toen nu een jaar geleden de werkloosheidspolitiek ter sprake kwam en aanleiding gaf tot de eerste moeilijkheden met De Wilde, bestond er een vrijwel algemeene overtuiging, dat de jeugdwerkloosheid van schrikbarende beteekenis was. Onder dien indruk ben ook ik toen meegegaan met Uw voornemens, maar in den loop van dit jaar is er op dit punt òf veel veranderd, òf hebben wij ten vorigen jare onder verkeerde indrukken geleefd. Thans schijnt er eer gebrek te zijn aan jeugdige arbeiders dan dat het omgekeerde het geval zou zijn. Nu erken ik, dat wellicht ook de huidige voorstelling van zaken niet geheel met de werkelijkheid kan overeenstemmen, maar dan ligt het toch voor de hand, dat wij op dit oogenblik geen maatregelen nemen als voorgesteld in de ontwerpen 411 en de nog bij den Raad van State aanhangige andere ontwerpen van gelijke strekkingGa naar voetnoot173, doch dat wij ons verwittigen van den werkelijken toestand. Ik meen, dat dit laatste geschieden kan ook zonder de toevlucht te nemen tot de omvangrijke administratieve uitgaven, die bij U in het voornemen lagen, vooral omdat men van deze omvangrijke organen, als zij eenmaal ingericht zijn, niet, of zeer moeilijk, meer afkomt. Het is daarom dat ik overhel naar de meening, dat de suppletoire begrooting 411 na ontvangst van het V.V.Ga naar voetnoot174 zal moeten worden ingetrok- | |
[pagina 299]
| |
ken. Omtrent de staat-van-dienst boekjes heb ik geen vaste meening. Ik acht het mogelijk, dat iets dergelijks nuttig kan zijn. Ontwerp 367 heb ik in mijn ontwerp-program niet genoemd, omdat ik daartegen geen overwegende bezwaren heb, al zal het niet gemakkelijk vallen de bedenkingen, die in het V.V. geuit zijn, naar behooren te weerleggenGa naar voetnoot175. Ook blijven wij verschillen inzake de in de laatste paar jaren genomen maatregelen tot verbetering van den steun niet wat betreft een behoorlijke schifting, maar ten aanzien van de emolumenten en andere maatregelen van dien aard. Ik kan niet inzien hoe wij op een andere wijze zullen kunnen komen tot een voldoende benadering van een sluitend budget om de toekomst voor 1941 en de uitgaven voor de Indische defensie met vertrouwen tegemoet te zien. Ik erken voorts gaarne, dat Gij U altijd duidelijk hebt uitgesproken over het verband, dat er moet zijn tusschen steun en loon, maar ik ben overtuigd, dat in de praktijk dat verband lang niet altijd in acht is genomen, anders konden de klachten daarover niet zoo talrijk zijn. Ik vrees dus, dat onze standpunten te zeer uiteenloopen om tot overeenstemming te kunnen komen. Onnoodig te zeggen, dat ik dit zeer betreur. |
|