Nederlandse historische bronnen 3
(1983)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd3 Nota van den Minister van Sociale Zaken betreffende overbrugging budgetair tekort 1940, 28 Juni 1939Ga naar voetnoot49In zijn Nota van 21 dezer heeft de Minister-President een schema van overbrugging van het budgetair tekort gegeven, dat, naar ik meen, als volgt is samen te vatten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te vinden:
De posten 1, 3, 4 en 5 van dit schema geven mij aanleiding tot enkele opmerkingen.
Post 1. Deze overbrenging, van een deel van dezen reeds vóór Minister de Wilde's aftreden op de gewone begrooting van Sociale Zaken volledig opgevangen post, schijnt mij finantieel bedenkelijk, wijl het hier betreft een zuiver consumptieve terugkeerende uitgave, zij het van tijdelijken aard. Daarenboven beteekent zij een vermindering van het werkverruimingskrediet van f 20. - millioen, dat in de gedachte financieringswijze noodzakelijk beschikbaar moet zijn voor de tenuitvoerlegging van de voorgenomen uitbreiding der werkverschaffing.
Post 3. Deze post berust op een vergissing. In 1938 heeft de reserve-vorming f 3.4 millioen (niet f 6 millioen) beloopen, in 1940 zal zij naar raming f 2.1 millioen beloopen. Deze reserve-vorming geschiedt intusschen bij kassen met 100% subsidie slechts voor ¼ door het Rijk (voor ¼ door de gemeenten en voor ½ door de leden) en bij kassen met meer dan 100% subsidie voor ½ door het Rijk (en voor ½ door de gemeenten). Algeheele stopzetting der reserve-vorming zou in verband daarmede voor het Rijk beteekenen een verlichting met f 650.000. - (¼ × f 1.600.000. - reserve-vorming in kassen met 100% subsidie en ½ × f 500.000. - reserve-vorming in kassen met meer dan 100% subsidie). Uit finantieel oogpunt is een dergelijke stopzetting echter bedenkelijk - nog daargelaten de bezwaren, welke ertegen bestaan uit het oogpunt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkloosheidsverzekering. Zooals bekend, ligt in mijn voornemen de bevordering eener wettelijke regeling der werkloosheidsverzekering, waarvan, gelijk ook in naburige landen het geval is, de kosten zullen worden gedragen door werkgevers en werknemersGa naar voetnoot51. Dit beteekent een jaarlijksche besparing op het Rijksbudget van rond f 5. - millioen en een even grote besparing op de gemeentelijke budgetten. Een dergelijke regeling vereischt echter een overgangsjaar, waarin nog geen premies zijn verzameld, doch wel uitkeeringen moeten geschieden. Voor de overbrugging van dat jaar moeten dienen de reserves der thans werken de kassen. Wil veiligheid bestaan, dat deze toereikend zijn, ook bij een eenigszins ten ongunste gewijzigden werkloosheidstoestand, dan is het prudent, met reservevorming op gematigde wijze door te gaan, opdat wij straks niet komen voor de moeilijkheid, dat het Rijk moet bijspringen. Toen ten vorigen jare Minister de Wilde denzelfden post naar voren bracht, heb ik hetzelfde betoogd en heeft hij op dezen grond ervan afgezien.
Post 4. Dr. Colijn vraagt hier een kosten-beperking naar evenredigheid van den werkloosheids-teruggang sedert 1936, nadat hij het totaal van de uitgaven over 1936 zoodanig heeft herleid, dat daarin door hem gerekend wordt op een evengroot aantal tewerkgestelden in de werkverschaffing, als waarop voor 1940 gerekend is. Hij stelt deze kosten-beperking op f 17.7 millioen. Als uitgangspunt voor zijn vergelijking is door den Minister-President genomen f 138.9 millioen aan geraamde kosten voor steun en werkverschaffing in 1940, waarbij hij den steun aan kleine boeren en tuinders als een nieuwe uitgaaf buiten de vergelijking heeft willen laten. Echter zit in het bedrag van f 138.9 millioen de steun aan kleine boeren en tuinders ad f 2.7 millioen in, zoodat de kostenstijging voor steun en werkverschaffing in 1940 door Dr. Colijn berekend in verhouding tot 1936, beloopt f 15 millioen. Inderdaad is een kosten-stijging van approximatief dit bedrag van f 15. - mill., boven hetgeen naar evenredigheidsberekening in verhouding tot 1936 de last voor 1940 zou wezen, voor laatst genoemd jaar geraamd. Deze stijging is evenwel het directe uitvloeisel van:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het bovenstaande heb ik buiten beschouwing gelaten de vraag, in hoeverre in 1936 werkverschaffingsobjecten van minder dan 100% subsidie in de loonen aan de orde zijn geweest en in hoeverre in 1940 dergelijke objecten aangepakt zullen worden - een punt, dat voor een goede vergelijking ook een rol spelen kan.
Post 5. In verband met den teruggang der jeugdwerkloosheidGa naar voetnoot55 ben ik bereid tot vermindering van den voor 1940 ter zake uitgetrokken post met f 1 millioen. De verdeeling daarvan over de onderdeden van den post moet ik mij daarbij voorbehouden. Het ligt voorshands niet in mijn bedoeling, dit millioen te vinden op de registratie en de districtbureaux, welke als onderdeel van het gekozen stelsel van het staat van dienst boekje zijn opgenomen in wetsontwerp 411 (d.d. 10 Mei 1939)Ga naar voetnoot56.
* * *
Ik moge hieronder doen volgen een schema mijnerzijds tot overbrugging van het budgetair tekort 1940, waarbij ik zoo nauw mogelijk heb aangesloten bij het schema van Dr. Colijn, met handhaving der Kabinetspolitiek inzake het werkloosheidsbeleid, zooals die politiek totnogtoe is gevoerd en nog tot in het jongste verleden door het Kabinet is bekrachtigd. Met een wijziging dezer politiek, welke, zooals ik het blijkens het bovenstaande zie, voor 1940 noodwendig het gevolg zou zijn van aanvaarding van het schema van den Minister-President - òf drastische aantasting der steunregelingen òf ingrijpend terugkomen op de besluiten tot uitbreiding en karakter-verandering der werkverschaffing -, zou ik mij niet kunnen vereenigen; de verantwoordelijkheid voor een begrooting 1940, waarin deze nieuwe koers zijn weerslag zou vinden, zou ik niet kunnen dragen. Ik heb deze mijne opvatting - dat een overgaan in de begrooting 1940 tot het wijzigen van het totnogtoe gevoerde Kabinetsbeleid op het stuk der werkloosheidspolitiek niet verantwoord zou zijn - nog getoetst aan het inzicht mijner drie naaste geestverwanten in het Kabinet, die mij hebben verklaard, deze opvatting geheel te deelen. Een dergelijke overgang is daarenboven niet noodig, om te komen tot een benadering in de overbrugging van het budgetair tekort, welke gelijk is aan het resultaat van het schema van den Minister-President en ook door ons niet minder van belang wordt geacht. In verband hiermee moge ik de aandacht vragen voor het hierna volgende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking van het schema van den Minister-President en diens accoord gaan met het feit, dat de Rijksbijdrage aan het W.S.F. reeds eerder is teruggebracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van f 53 mill. op f 45 mill., en het bovenstaande schema leert, dat over de wijze van terugbrenging van het budgetair tekort tot (f 37 m. - f 16 m., met name de posten 4, 6, 7 (tot f 5 m.) en 8 van bovenstaand schema) f 21 millioen geen verschil van meening bestaat. Afwijking tusschen beide bestaat over de wijze van terugbrenging dezer ƒ 21 millioen tot f 10 millioen (in schema Dr. Colijn, met verrekening van het misverstand ten grondslag liggende aan post 3, reserve-vorming der werkloozenkassen), resp. f 9 millioen (in mijn schema). In het schema van den Minister-President is deze terugbrenging naar mijn meeningGa naar voetnoot57, gelijk ik hierboven heb uiteengezet, slechts te effectueeren door wijziging der werkloosheidspolitiek, in het bovenstaande schema met handhaving dier politiek. In het wezen der zaak zijn m.i. de totaal-cijfers betreffende werkloosheidsuitgaven stel-posten: het komt aan op den inhoud der regelingen - de werkloosheidsomvang valt buiten onze voorafgaande bepaling. Wil ik mijn aandeel in de verantwoordelijkheid voor het ontwerp der begrooting 1940 kunnen dragen, dan moet ik zeker ervan kunnen zijn, dat de besluiten betreffende werkverschaffing, steunverleening en jeugdwerkloosheid gehandhaafd blijven en dat loyale medewerking aan de uitvoering zal worden verleend - zoodat, evenzeer als bij verdere gunstige wijziging in den werkloosheidstoestand, de totaal-cijfers voor steun en jeugdwerkloosheid zullen dalen, deze zullen stijgen bij, in verhouding tot de thans gegeven nieuwe ramingen, onverhoopte ongunstige wijziging (voor wat betreft de jeugdwerkloosheid: tot het thans prijsgegeven f 1 millioen; en voor wat betreft den steun: behoudens daling of stijging van kosten van levensonderhoud, in welke gevallen de regeling zelve nader zal moeten worden bezien). Hetzelfde geldt ook voor de werkzaamheid van het Werkfonds, ten aanzien waarvan naar geen zijde moet worden teruggekomen op het standpunt, neergelegd in de Memorie van Toelichting op wetsontwerp 367 (d.d. 6 April l.l.).
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage bij de nota van den Minister van Sociale Zaken d.d. 28 Juni 1939, betreffende begrooting 1940Voor de vaststelling der totaal-cijfers werkverschaffing en steunverleening is gegerekend met 191.500 manjaren in 1940.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien dit percentage van 91 zich handhaaft over de rest van 1939, dan zal het aantal manjaren in 1939 beloopen: 185.000 manjaren, zijnde minder dan in 1938 18.355 ofwel 9%. Aangenomen, dat de daling in 1940 gematigden voortgang heeft (vlootuitbreiding) en wel met 4,5% van 1939, en gelet op het feit, dat bij de daling der werkloosheid de verhouding onverzorgde/verzorgde werkloozen dezelfde blijft (in 1936, 1937 en 1938 behoorden telkens 58% der ingeschrevenen tot de verzorgden), is voor 1940 nader te ramen een vermindering met 8325 manjaren, naar beneden af te ronden tot 8000, zoodat nader is te rekenen, voor 1940, met 185.000 - 8.000 = 177.000 manjaren.
Gemiddelde kosten per gesteunde te stellen op f 585. - per jaar. Vermindering met 14.500 manjaren beteekent dus een verlichting voor het W.S.F. van f 8.4 millioen, welke is te brengen ten bate van het Rijksbudget. |
|