Nederlandse historische bronnen 3
(1983)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd2 Nota ‘Maatregelen ter overbrugging budgetair tekort’ van Colijn als minister van financiën a.i., 21 juni 1939Nu de herhaalde besprekingen over den budgetairen toestand niet geleid hebben tot voor mij bevredigende resultaten, voel ik mij ten slotte verplicht zelf nog een laatste poging te ondernemen om tot overeenstemming te geraken door mijnerzijds de voorwaarden aan te geven waaronder ik bereid ben den gemeenschappelijken arbeid voort te zetten. Daartoe is noodig vooraf een nuchtere schets te geven van den financieelen toestand zooals die, ontdaan van alle camouflage, thans is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Teneinde een juist inzicht te verkrijgen in den ernst van den financieelen toestand, is het volstrekt noodzakelijk een blik te werpen op de ontwikkeling van het budget na de begrooting voor het jaar 1937. Deze ontwikkeling wordt het best gekend door vergelijking van de ontwerp-begrooting voor 1940 met de begrooting voor het jaar 1937. Het is niet de bedoeling om deze begrootingen te gaan analyseeren. Ik wensch slechts op 2 punten de aandacht te vestigen:
ad 1. Het accres van de bestaande belastingen in deze periode kan gesteld worden op circa f 73 millioen. Daarnaast is aan in deze periode ingevoerde nieuwe of verhoogde heffingen een bedrag ad circa f 21 millioen te danken. Rekent men hier nu nog bij de geraamde opbrengst van de voorgestelde Nationale inkomsten- en winstbelasting ad f 50 millioen, dan kan het bedrag aan algemeene belastingmiddelen, waarover de Minister van Financiën bij het opmaken van de begrooting voor 1940 meer de beschikking heeft dan bij het opmaken van de begrooting voor 1937, gesteld worden op circa f 144 millioen. Een zeer belangrijke stijging, zoowel absoluut als in verhouding tot de totaal-opbrengst van alle belastingen, welke voor 1937 op f 483 millioen werd geraamd.
De stijging der uitgaven van 1937 op 1940 is dus circa f 154 millioen. De droevige conclusie hieruit te trekken is, dat men zich allerminst heeft te beklagen over het verloop van de middelen, maar dat de belangrijke stijging van de middelen, waaronder ook reeds de opbrengst van de nog in te voeren Nationale Inkomsten- en Winstbelasting is begrepen, in deze drie jaren in beslag is genomen door de stijging van de uitgaven, waarvan slechts een zeer gering gedeelte voor de verbetering van het budget beteekenis had. Daarnaast stijgen de kapitaalsuitgaven op werkelijk onrustbarende wijze. Het totaal aan kapitaalsuitgaven, met uitzondering van de uitgaven voor de Staatsbedrijven en de voorschotten aan derden bedroeg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaarlijksche aflossing van de Nationale Schuld, weder met uitzondering van die voor de Staatsbedrijven en voorschotten aan derden, beloopt slechts circa f. 58 millioen! Het moet in den meest volstrekten zin van het woord onmogelijk worden geacht om op deze wijze voort te gaan zonder het land met groote snelheid naar den financieelen afgrond te voeren. Thans overgaande tot een zakelijke beschouwing van wat behoort te worden gedaan om dit dreigende onheil af te wenden, is het niet voldoende om alleen rekening te houden met het budget voor 1940. Immers staat het muurvast, dat ook voor 1941 aan groote verplichtingen moet worden voldaan, die in de begrooting voor 1940 nog niet voorkomen. Men heeft in de eerste plaats te rekenen met het normaal accres, dat gemeenlijk op f. 10 millioen per jaar geschat wordt en men zal in de tweede plaats moeten rekenen op f. 8 millioen hoogeren last voor Financiën wegens consolidatie van vlottende schuld. De vlottende schuld bedraagt op het oogenblik rond f. 750 millioen; daar komt in den loop van 1939 ruw genomen waarschijnlijk f. 250 millioen bij voor dekking van het tekort op den gewonen dienst en voor den kapitaaldienst, zoodat men 1940 ingaat met vermoedelijk f. 1 milliard vlottende schuld, terwijl die schuld in de loop van 1940, zelfs als de gewone dienst zou sluiten, nog met een 150 millioen zal toenemen. In de derde plaats moet er mede worden gerekend, dat de opschorting van de storting in de verzekeringsfondsen einde 1940 eindigt, dus in 1941 moet worden hervat. Hiervoor wordt thans gerekend op f. 28 millioen, hoewel ook met dit bedrag geen volledige saneering wordt bereikt, doch niet veel meer dan de verdere verslechtering van het fonds wordt geremd. Ook al neemt men aan, dat door een ander systeem op dit bedrag te besparen valt - d.w.z. naar de toekomst kan worden verschoven - dan zal toch in elk geval een belangrijke som noodig zijn om aan de verplichtingen van het fonds te kunnen voldoen, tenzij men op uiterst lichtvaardige wijze de verplichtingen van de huidige generatie op de schouders van de toekomende legt. Wanneer men het totaal van deze 3 factoren bijeen neemt, moet dus worden gerekend op een te vinden bedrag voor 1941 van rond f. 46 millioen, hetgeen met het geraamde tekort voor 1940 een bedrag uitmaakt van rond f. 90 millioen. Dit bedrag kan worden verminderd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als gevolg van deze wijzigingen, welke geen reëele bezuinigingen inhouden, doch slechts verschuivingen, kan het tekort nader worden vastgesteld op rond f 83 millioen. Ik moet hierbij in herinnering brengen, dat hierbij nog niet gerekend is met:
Het gaat thans om de uitstippeling van een financieele politiek, die erop gericht is voor 1941 een sluitende begrooting te kunnen indienen. Bij deze politiek zal in acht moeten worden genomen
Wanneer men nu in oogenschouw neemt, dat het tekort op de begrooting 1940 naar de thans voorliggende cijfers circa f 37 millioen en dat het tekort voor 1941 circa f 83 millioen zal zijn, dan moet het duidelijk zijn, dat aan het gestelde sub 2o alleen kan worden voldaan, indien op de begrooting 1940 het bedrag van het tekort nagenoeg wordt gevonden. Er blijft dan voor de begrooting 1941 minstens f. 46 millioen te vinden, waarbij er dan nog eens aan herinnerd wordt, dat voor versterking der maritieme defensie dan nog geen cent beschikbaar is gesteld. Met een belofte tot bezuiniging, zooals in de afgeloopen jaren in de Millioenennota afgelegd, kan niet meer worden volstaan. Het eindcijfer van de begroo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting voor 1940 zal dus om te beginnen met circa f. 37 millioen verlaagd moeten worden. De algemeene revisie van de ontwerp-begrootingen heeft onvoldoende resultaten opgeleverd. Tot reëele beperking van de Staatstaak als door stopzetting psychopatenzorg, stopzetting subsidieering tertiaire wegen en herziening van de wetgeving op verschillend ander gebied, zou kunnen worden bereikt, is niet overgegaan. Een dergelijke revisie is noodzakelijk maar helpt, als er toe besloten werd niet voor 1940. Men zal dus in het bijzonder de z.g. crisis-uitgaven, welke in feite de moeilijkheden hebben veroorzaakt, opnieuw in overweging hebben te nemen. Buiten de defensie-uitgaven, die thans wel een bijzondere plaats innemen, behooren hiertoe de werkloosheidsuitgaven en de bijzondere steun aan de gemeenten. De werkloosheidsverzekering vraagt f 10.800.000, waarvan de helft van de gemeenten wordt terugontvangen. De kassen beleggen haar overschotten in 's Rijks kas. De stijging van het saldo-tegoed, veroorzaakt doordat de subsidie-bedragen hooger waren dan de opgenomen bedragen, bedroeg:
Het is uiteraard zeer wenschelijk, dat de kassen reserves vormen, doch in periodes van groote werkloosheid kan zulks toch niet plaats hebben. Deze reserves worden gevormd met gelden, die noch bij het Rijk, noch bij de gemeenten in feite beschikbaar zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steunverleening en werkverschaffingHet aantal zorggevallen (steun en werkverschaffing) is sedert 1936 afgenomen met 20%. De totale kosten zijn ongeveer gelijk gebleven. Indien voor de vergelijking het totaal van de uitgaven over 1936 zoodanig wordt herleid, dat daarin gerekend wordt op een evengroot aantal tewerkgestelden in de werkverschaffing, als waarop voor 1940 wordt gerekend, dan zijn de totaal-bedragen: f 143,3 millioen in 1936 en f 138,9 millioen in 1940. Zouden de kosten in evenredigheid met de vermindering van het aantal zijn beperkt, dan zouden de uitgaven voor 1940 f 17,7 millioen lager zijn geweest dan thans wordt geraamd (waarbij dan de steun aan de kleine boeren als een nieuwe uitgaaf buiten de vergelijking is gelaten). Van dit bedrag zou ongeveer f 8 millioen ten bate van het Rijksbudget moeten komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorzieningen JeugdwerkloosheidDeze uitgaven vormen voor een belangrijk bedrag geheel nieuwe lasten. Ongetwijfeld is op dit terrein ook beperking mogelijk - ik noem b.v. de registratieGa naar voetnoot46 en de districtbureauxGa naar voetnoot47. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het geheele gebied van de werkloosheid d.w.z. voor de 3 genoemde onderdeelen te zaam, zal voor 1940 reeel 15 millioen gevonden moeten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijzondere steun aan de gemeenten f. 31 millioenBij de vaststelling van dit bedrag is geen rekening gehouden met verdergaande bezuinigingsmaatregelen van de gemeenten. Wanneer het Rijk zich genoodzaakt ziet op drastische wijze te gaan bezuinigen, zullen de gemeenten, welke gezamenlijk een budget hebben, dat in belangrijkheid voor dat van het Rijk niet onderdoet, op gelijke wijze te werk moeten gaan. De te creëeren uitkeeringsregelingen zullen er dan ook op gericht moeten zijn, om dezen bezuinigingsarbeid van de gemeenten te stimuleeren. Op het totaalbedrag ware een bezuiniging te bereiken van stel rond f. 10 millioen, waarvan voor het budget-1940 rond f. 5 millioen. Het alsdan resteerende tekort voor 1940 zal dan nog f. 17 millioen bedragen. De stand van het Nederlandsche budget laat, mede gelet op den algemeenen financieelen toestand, niet toe de bijdrage van het Moederland in de vlootkosten van Nederlandsch-Indië met f. 7,5 millioen te verhoogen. Na aftrek van deze verhooging is het te vinden bedrag nog rond f. 10 millioen. Ik moet eraan vasthouden, dat een besparing tot een bedrag van minstens f. 5 millioen door reëele bezuinigingen, alsnog door de niet genoemde Departementen wordt bereikt. Wanneer aldus een ongeveer sluitend budget voor 1940 is opgesteld, is een eerste en nog maar zwakke dam - niet meer - tegen de voortgaande ontreddering van de Overheidsfinanciën opgeworpen. Voortgaan is noodzakelijk wil het mogelijk zijn de Staatstaak in de toekomst te blijven vervullen en aan de eischen, welke de defensie en de werkloosheidsbestrijding nog zullen stellen, te blijven voldoen, zonder dat ons land door een ineenstorting van het Staatscrediet of door een exorbitant zwaren belastingdruk op de bevolking in groote moeilijkheden geraakt. Ik oordeel noodig:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben in het voorgaande uitgegaan van de gedachte dat een kabinetscrisis, zoo eenigszins mogelijk, dient te worden vermeden, wijl de oplossing er van ongekend moeilijk zal zijn. Daartoe heb ik mijne financieele conscientie tot het uiterste uitgerekt. Men ziet uit de bovenstaande voorstellen dat een sluitend budget voor 1941 in reëele cijfers nog niet verkregen is. Ook zal de versterking der maritieme defensie in Indië nog een 30 jarige annuïteit van 14 à 15 millioen vorderen waarop in mijne bovenstaande becijferingen nog niet gerekend is, evenmin als gerekend werd met de meerkosten van een 3 à 4000 sterkere vlootbemanning die geleidelijk aan zal voortgaan. Het door mij gegeven schema is dus als een minimum te beschouwen. Daar beneden kan ik met geen mogelijkheid gaan. |
|