Nederlandse historische bronnen 2
(1980)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Mr. J.P.J.A. graaf van Zuylen van Nijevelt
Kabinetfoto. Collectie mevr. H.C. Nering Bögel-barones Van Zuylen van Nijevelt te Ommen. | |
[pagina 205]
| |
Herinneringen van J.P.J.A. Graaf van Zuylen van Nijevelt 1819-1887
| |
[pagina 206]
| |
persoonlijk leven. Nadat hij wat was afgeraakt van zijn opvoeding in Réveilkringen, werd hij ‘door Gods geest herschapen’Ga naar voetnoot3. Sinds die tijd toont hij oog te hebben voor Gods leiding in zijn leven, die hem in zijn verdere carrière tot dankbaarheid blijft stemmen. ‘Welke eene genadige beschikking van den Heer om mij in dat Roomsche land, zulk een kring te hebben doen vinden van zijne opregte discipelen’, schrijft Van Zuylen uit BrusselGa naar voetnoot4. Ook een verhoging van tractement ervaart hij als ‘wederom een liefderijke beschikking van God’Ga naar voetnoot5. Minder aangenaam vindt hij het in Brussel te moeten omgaan met een katholieke gezant en bovendien een katholieke minister van Buitenlandse Zaken te moeten dienen. Dit sloot veel vertrouwelijke omgang uitGa naar voetnoot6. Van Zuylen voelde zich het beste thuis in eigen kring. Hieronder verstond hij niet de uitgaanswereld, maar de wereld van geloofsgenoten én mensen uit de eigen stand, zeer eenvoudig én uit de hoogste aristocratie afkomstigGa naar voetnoot7. Deze wereld trof hij niet in Brussel aan, maar wel in zijn volgende standplaats, Londen. Nourri dans le Réveil, begint hier de manifestatie van zijn evangelisch christendom. Hij zou later actief lid zijn van de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging en van de Evangelische Alliantie, beide gericht op ‘de ware eenheid des geloofs’ en tegen ‘Rome’Ga naar voetnoot8. In Van Zuylens Londense omgeving leefde sterk de reactie op de Papal Aggression, zoals de instelling door Pius IX van een katholieke hiërarchie in 1850 genoemd werd. Vanuit Londen verheugt Van Zuylen in april 1853 zich erover dat ook in Nederland ‘het protestantsche gevoel zich zoo heeft geopenbaard’Ga naar voetnoot9. Binnen twee jaar werd Van Zuylen opnieuw met een verantwoordelijke functie belast. In Constantinopel volgde hij de minister-resident op, die onder verdenking van corruptie naar Nederland was teruggeroepen. Het was tevens de tijd van de Krimoorlog. In deze Turkse tijd van zes jaren - de mooiste van zijn leven - valt Van Zuylens onverzettelijkheid op als beschermer en bevorderaar van het Christendom, waarvoor hem internationale erkenning ten deel is gevallen. Ook brengt hij in praktijk wat volgens hem de taak en het nut van de diplomatie is: de regering informeren en niet alleen maar doorgeven wat | |
[pagina 207]
| |
zij wilGa naar voetnoot10. Hij schrijft rapporten over kolonisatie van Nederlanders, bijvoorbeeld op Rhodos, en zoekt naar plaatsen waar Nederlandse handelshuizen zich kunnen vestigen in afwachting van de opening van het SuezkanaalGa naar voetnoot11. F.A. van Hall die in het voorjaar van 1860 zelf de portefeuille van Buitenlandse Zaken had geambieerd, moest bij gebrek aan een kandidaat voor Financiën zelf de leiding van dit departement op zich nemen. Hij riep nu Van Zuylen naar Nederland voor Buitenlandse Zaken. Dit ministerschap is van zeer korte duur geweest, maar heeft Van Zuylen naam bezorgd. Nederlands buitenlandse politiek moest gericht zijn op handhaving van de neutraliteit, het niet aangaan van verplichtingen en het waken tegen buitenlandse inmenging. De taak van de natie lag buiten Europa, namelijk in de koloniën. Niet iedereen nam genoegen met dit soort neutraliteit, die kon ontaarden in karakterloosheidGa naar voetnoot12. Wel algemeen gewaardeerd werd Van Zuylens besluit af te treden, toen hij meende dat Van Hall te gemakkelijk van politieke koers veranderde om zijn aanblijven te kunnen rechtvaardigen. Van Zuylens plaats in het kabinet werd ingenomen door zijn neef, J.P.P. baron van Zuylen van Nijevelt, afgevaardigde voor Zwolle. Dit district vaardigde nu de graaf Van Zuylen af naar de Tweede Kamer. Zijn komst daar was voor Groen van Prinsterer ‘een zeer wezenlijke aanwinst met betrekking tot de hoogere Volksbelangen’Ga naar voetnoot13. Van Zuylen onderhield nauwe betrekkingen met een drietal geestesverwanten, in en buiten de Kamer. Nergens blijkt echter dat hij de mening van één van hen deelde, die schreef dat de Tweede Kamer een veld was om te getuigen, niet om te arbeidenGa naar voetnoot14. Het einde van dit korte kamerlidmaatschap werd door Van Zuylen zelf gewild. Hij had van de regering-Thorbecke uitzicht gekregen op een diplomatieke post. Niet geheel tot zijn genoegen bleek deze in Berlijn te zijn. Hier heeft hij als gezant de oorlogszuchtige en annexionistische stemming in Pruisen ervaren en de kracht van dat land gezienGa naar voetnoot15. Van Zuylen wilde overigens al spoedig weer terug naar Nederland, toen hij de ridderhofstad Hinderstein voor zijn zoon erfde. Twee pogingen om een zetel in de Kamer te krijgen, mislukten. In mei 1865 vaardigde het district Arnhem hem af, in de plaats van Groen van Prinsterer. Deze had hem bij de kiezers aanbevolenGa naar voetnoot16. De ‘trouwe, loyale Zuylen’, Groens ‘honorable friend’, diens ‘waardige | |
[pagina 208]
| |
opvolger’Ga naar voetnoot17 heeft in zijn tweede periode als kamerlid een reputatie gevestigd die niet gunstig zou blijken voor zijn verdere politieke loopbaan. Hij verbruide het bij de liberalen in de zaak van de Limburgse brieven. Door zijn voorstel om een parlementaire enquête in te stellen gaf hij te kennen dat het antwoord van de regering-Thorbecke niet voldoende was. Ook al zag de liberale buitenparlementariër J.T. Buys er alleen maar een bewijs van Van Zuylens oprechte verontwaardiging inGa naar voetnoot18, door de Thorbeckianen werd zijn voorstel uitgelegd als nodeloze en grievende oppositie. Vlak voordat Van Zuylen zelf als minister zou optreden, interpelleerde hij zijn aanstaande voorganger over diens beleid inzake de losmaking van Limburg uit de Duitse Bond; hij verweet hem gevaarlijke politiek. Voor de liberalen was hij bovendien de opvolger van Groen van Prinsterer, wiens frapper toujours bij de onderwijskwestie hij scheen te hebben overgenomen. De correspondentie tussen Groen en Van Zuylen, frequent en innig, wekt de indruk dat Groen inderdaad in Van Zuylen de man zag die op het punt stond de ‘hoogere volksbelangen’ te honorerenGa naar voetnoot19. Toen Van Zuylen in juni 1866 minister was geworden, bleek juist deze veronderstelling van Groen niet waar te zijn. Terwijl nu Van Zuylen enerzijds persona non grata was voor de liberalen wegens zijn oppositie in de voorgaande maanden en bij hen blijvend verdacht werd van Groeniaanse denkbeelden, was de breuk met Groen en zijn volgelingen compleet. Onmiddellijk verbrak Groen alle contacten en verzocht Van Zuylen niet meer op bezoek te komen, omdat de smart hem wellicht tot onheuse uitlatingen zou kunnen verleidenGa naar voetnoot20. Doordat Van Zuylen zitting nam naast J. Heemskerk Azn. die het wel eens was met de liberalen op het gebied van het onderwijs, verloochende hij de antirevolutionaire beginselen. Terwijl Groen van J.J.L. van der Brugghen nog wilde veronderstellen dat hij in 1857 te goeder trouw was afgeweken van Groens standpunt, verklaarde hij Van Zuylens ‘verraad’ alleen uit diens ambitie om minister te wordenGa naar voetnoot21. Van Zuylen is minister van Buitenlandse Zaken geweest in een voor Nederland moeilijke tijd, zowel wat betreft de sociaal-economische toestand in het binnenland als de plaats van Nederland binnen Europa. Wat Van Zuylens portefeuille betreft, waren er drie belangrijke onderwerpen die volgens hem uitstekend zijn afgehandeld, maar waarvoor hij bij de oppositie geen enkele waar- | |
[pagina 209]
| |
dering heeft geoogst. Ze betroffen de onderhandelingen met België over de afdamming van de Oosterschelde, de losmaking van Limburg uit de Duitse Bond en de oplossing van de Luxemburgse kwestie. Bij de onderhandelingen met België zouden Van Zuylen en Heemskerk te toegevend zijn geweest. Limburg had eerder en zonder risico's los van de Duitse Bond kunnen zijn gemaakt en door medeondertekening van het verdrag van Londen zou Van Zuylen onnodige en gevaarlijke verplichtingen op zich genomen hebben. Van deze kritiek is juist dat Van Zuylen de eerste en de beste gelegenheid om Limburg uit de Duitse Bond te halen heeft laten voorbijgaan. Ook blijkt dat hij enigszins in paniek geraakt is door de Pruisische dreigementen, hetgeen hem verleid heeft tot stappen in de richting van Engeland en Frankrijk. Dit kan geconstateerd worden op grond van recente studies en vanaf een veilige afstand terugziendeGa naar voetnoot22. Nu kan men begrip hebben voor het gekwetste gevoel van de minister, die niets goeds zou hebben gedaan. Van zijn kant heeft Van Zuylen echter weinig gedaan om begrip te kweken bij de volksvertegenwoordiging voor zijn daden. Integendeel, de eigenschap van drift die hij zichzelf in de ‘Herinneringen’ toeschrijft, is gemakkelijk herkenbaar in de beheerste verslaggeving van de debatten in de Kamer. Toen daar gevraagd werd naar meer gegevens over de onderhandelingen met België, bedolf de minister de kamerleden onder alle stukken van de voorgaande jaren, meer dan zij konden verwerkenGa naar voetnoot23. Men verweet Van Zuylen dat hij er behagen in schiep zich op de voorgrond te stellen en zichzelf lof toe te zwaaien over het bereikte in de kwesties Limburg en LuxemburgGa naar voetnoot24. Van Zuylen deelde de Kamer mee, dat volgens Bismarck de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken de vrede van Europa gered zou hebben. Ook werd geprotesteerd tegen de manier waarop hij de kritische kamerleden misprijzend toesprakGa naar voetnoot25. De oppositie betrof niet het gehele kabinet, maar uitsluitend Van Zuylen, waarbij het volgens sommige kamerleden niet om zijn buitenlands beleid ging, maar om de kwestie-Mijer en zijn standpunt in de onderwijskwestie. ‘Velen toch hebben tegen die begrooting gestemd in de eerste plaats en voornamelijk omdat de geheele houding van den heer van Zuylen als lid van het Kabinet van dien aard was dat zij hem het vertrouwen niet konden schenken’Ga naar voetnoot26. Voor Van Zuylen was er na zijn aftreden geen plaats meer in de Twede Kamer. Zijn opvolger kon hem slechts het gezantschap in St. Petersburg bieden; het aanbod kon bovendien pas na een half jaar gerealiseerd worden. Deze post was voor Van Zuylen een ‘fatsoenlijke ballingschap’, waarin hij weinig te | |
[pagina 210]
| |
doen had en waaraan hij zich zo veel mogelijk onttrokGa naar voetnoot27. Binnen de periode van anderhalf jaar was de gezant niet minder dan vijf keer in NederlandGa naar voetnoot28. Tweemaal moest het kabinet hem in naam des Konings sommeren naar zijn standplaats te vertrekkenGa naar voetnoot29. De ontstemming van de toekomstige tsaar over een plotseling vertrek van de gezant was minder ernstig: hij had nu geen modelsigaar voor een bestelling in Nederland kunnen meegevenGa naar voetnoot30. Toen Van Zuylen zijn belangrijkste taak had volbracht, namelijk de begeleiding van de prins van Oranje tijdens diens niet begeerde reis naar de Russische hoofdstad, nam en verkreeg hij tenslotte ontslag. Het district Arnhem bezorgde Van Zuylen in september 1871 weer een plaats in de Tweede Kamer. Dit kamerlidmaatschap heeft vier jaar geduurd. Een deel van deze tijd is besteed aan voortzetting van de discussie met de volgelingen van Groen over de rechtvaardiging van zijn conservatisme tegenover de beginselen van de antirevolutionairen. Herhaaldelijk en provocerend heeft Van Zuylen dit verschil uiteengezet, eerst tegenover L.W.C. Keuchenius, later tegenover A. KuyperGa naar voetnoot31. Hoogtepunt van de verwijdering was het moment dat Kuyper Van Zuylen een renegaat noemdeGa naar voetnoot32. Toen was de scheiding tussen Van Zuylen en de anderen, een groep kamerleden ‘deelnemende aan de conferentien der Christelijk-Historische richting’, al een feit. In oktober 1874 was een concept-programma van deze groep opgesteld, waaronder ook Van Zuylens naam stond afgedrukt. Deze is later doorgestreeptGa naar voetnoot33. Van Zuylen had zich nooit antirevolutionair genoemd. Deze naam was voor hem een politieke misslag. Hij zou zich de maatschappij zonder de Franse revolutie niet kunnen indenken en ervoer de uitkomsten - niet de beginselen - als positief. Hij had wel dezelfde beginselen als Groen, maar verschilde met hem wat betreft de toepassing. Hij verweet Groen exclusivisme en verklaarde dat niet in het isolement zijn kracht lag, maar in aanpassing, in het bereiken van het mogelijkeGa naar voetnoot34. De antirevolutionairen behoorden volgens Van Zuylen tot de conservatieve partij. Deze erkende de waarde van de godsdienst als politieke band tegen excessen van communisme en revolutionaire woelingenGa naar voetnoot35. | |
[pagina 211]
| |
Door deze stellingname raakte Van Zuylen juist in de tijd na 1870, toen Groen de antirevolutionairen losmaakte van de conservatieven, buiten spel en werd hij uitgestoten. Het onderdeel waarin Groen zuiverheid in de leer vroeg, was het standpunt over het lager onderwijs. Van Zuylen vond diens streven naar grondwetsherziening niet haalbaar en wilde daarom ook op onderwijsgebied samenwerken met de conservatieven. Met hen wilde hij, binnen de grenzen van de grondwet, meer vrijheid voor het oprichten van scholen scheppenGa naar voetnoot36. Volgens eigen zeggen heeft Van Zuylen als kamerlid en minister steeds een conservatieve staatkunde voorgestaan. Hij omschrijft deze als: ‘de bakens verzetten als het getij verloopt’Ga naar voetnoot37. Aansluitend hierbij verklaarde hij herhaaldelijk, dat zijn politiek steeds was het haalbare na te streven, zich tevreden te stellen met het minder volmaakte, zelfs met het slechte, als erger voorkomen kon wordenGa naar voetnoot38. Naast deze twee pragmatische kenmerken van het conservatisme vertoont Van Zuylen enige andere inzichten die hem tot een ‘ideaaltype’ van een conservatief maken, zoals dat zelden in de Nederlandse politiek wordt aangetroffen. Het ‘zuivere Christendom’ moet de grondslag van elke staat zijn. Tijdens de Krimoorlog zag Van Zuylen zelfs voor Turkije hierin de enige redding, zonder op verwezenlijking overigens veel hoop te hebbenGa naar voetnoot39. Voor Nederland is die kans wel aanwezig. Hier zijn twee partijen: één die meent dat het gezag van onderen komt - de liberale - en één die dit van bovenaf gevestigd ziet - de conservatieveGa naar voetnoot40. Die laatste zou in deze tijd waarin de mens de goddelijke openbaring aanvalt, één nationale partij moeten vormen, die ook in wereldse zaken het gezag van de goddelijke openbaring erkent. De orthodoxe protestanten zijn er de ware en krachtige kern van. Bij hen treft men de karaktertrekken aan uit de zestiende en zeventiende eeuw. De historische beginselen die de kracht en de grootheid van het vaderland in die tijd hebben uitgemaakt, zijn ook thans | |
[pagina 212]
| |
nog de enige ware grondslagen waarop met gerustheid de toekomst tegemoet gezien kan worden. Van Zuylen is niet anti-katholiek in die zin dat hij iets heeft tegen het geloof van zijn katholieke medeburgers. Hij noemt het in het herdenkingsjaar 1872 een treurig verschijnsel dat bij een deel van de bevolking de oude vete tussen rooms en onrooms weer wordt opgewarmdGa naar voetnoot41. Het gevaar schuilt in de macht van Rome. Zijn internationale politiek bedreigt Nederlands zelfstandigheid. Vandaar dat een minister van Buitenlandse Zaken niet katholiek mag zijn. Dit nu was wel het geval in het kabinet dat Heemskerk in 1874 vormdeGa naar voetnoot42. Men treft Van Zuylen overigens aan bij de tegenstemmers van het opheffen van het gezantschap bij het Vaticaan. Deze post moet behouden blijven als informatiebron. De christelijke godsdienst dient om revoluties als die van 1848 in Frankrijk hier te voorkomen. De oorzaak van deze revolutie was dat de lagere klassen niet berustten in de hun toegewezen plaats, doordat ze de godsdienstzin verloren hadden. Het lager onderwijs moet daarom niet zozeer aan kennis aandacht schenken als wel aan opvoeding in christelijke waarden. Hierdoor blijft het volk rustig. Ook voor het behoud van de koloniën is christelijk onderwijs heilzaam. Er kan alleen een band tussen de bevolking daar en Nederland zijn ‘indien zaden van Christendom in het hart van de inlanders geworpen worden en die goed opgroeijen’. Men verkrijgt dan ‘landzaten (...) waarop men rekenen kan en die gehecht zullen zijn aan ons bestuur’Ga naar voetnoot43. De opstand in Brits-Indië van 1857 heeft de gevolgen van het ontbreken van de godsdienstige band aangetoond. De dreiging van socialisme en communisme kan door de godsdienst afgewend worden. Daarvan zijn de beste wapens: huwelijk, familieleven, ouderlijke macht, eerbiediging van de eed en heiliging van de rustdag. Op grond hiervan pleit Van Zuylen voor staatsingrijpen om de toestand van de arbeidende klasse te verbeteren. Aannemers zouden verplicht moeten worden tot zorg voor betere huisvesting bij de polderwerken ter bevordering van het familieleven. De staat moet hiervoor voorschotten verstrekken, prijsvragen uitschrijven en het overmatig gebruik van de werkkracht van kinderen en jonge meisjes in fabrieken tegengaan. Man, vrouw en kinderen moeten weer kunnen leven naar de ‘inrichting van de natuur’ en de wil Gods. Van Zuylen stelt tegenover de solidariteit van de burgers, waarvoor de liberaal J. Kappeyne van de Copello pleitte, het beginsel van het familieleven. De liberalen stelden de stoffelijke belangen te zeer boven de zedelijke. De Hogere Leiding die Van Zuylen ervoer in zijn persoonlijk leven en zijn | |
[pagina 213]
| |
carrière, gold ook voor het lot van Nederland. Hoewel hij die op de eerste plaats stelde, wilde hij niet werkloos toezien. Een epidemie bijvoorbeeld is weliswaar een straf van God, een bezoeking van hogerhand, maar inenting moet gestimuleerd worden, waarbij ruimte gelaten wordt voor gewetensbezwaarden. In gevallen van dreigend gevaar hanteert Van Zuylen het adagium van Cromwell: ‘Trust in God and keep your powder dry’Ga naar voetnoot44. Dit speelt een belangrijke rol bij zijn krachtig aandringen op een sterke defensie, waarvan de conservatieven altijd een nationale kwestie gemaakt hebben. Op dit punt wil hij geen onderscheid maken in politieke kleur van de ministers. De roeping die Nederland heeft in de wereld buiten Europa, is door de leiding van hogerhand gegeven. Afstand doen van de Goudkust, een begin van een uitverkoop genoemd, is een ontkenning daarvan. Illustratief voor Van Zuylens conservatieve denken is zijn mening over de initiatiefwet van S. van Houten betreffende het verbod op kinderarbeid. Hij stemde wel voor deze wet, maar het ging hem eigenlijk om verbod van werken in fabrieken, ook voor kinderen boven twaalf jaar. Werken op zich was voor kinderen niet slecht naast het schoolgaan. Zo werden ze beter op hun plaats in de maatschappij voorbereid. Om die reden was Van Zuylen ook tegen leerplicht. Bovendien kon nog best wat af van de geringe hoeveelheid kennis die bij het lager onderwijs werd opgedaan. Het aantal kiezers was Van Zuylen groot genoeg. Als er wijzigingen in de kieswet moesten komen, dan wilde hij geen verlaging van de census zoals Heemskerk, maar kwaliteitsverbetering. Leden van de Raad van State, officieren en doctors zouden kiesrecht moeten krijgenGa naar voetnoot45. Van Zuylen wilde de conservatieve krachten bundelen. Zij moesten in de Kamer een politieke partij gaan vormen om niet door het liberalisme overvleugeld te wordenGa naar voetnoot46. Voor Groen en Kuyper was een conservatief of een liberaal in wezen dezelfde. Van Zuylens naam, die in 1874 was doorgehaald onder het concept-programma van de christelijk-historische richting, kwam in 1888 wel voor op papieren van de conservatieve kiesvereniging Vaderland en Koning te Den HaagGa naar voetnoot47. Bij de formatie van het kabinet-Heemskerk in 1874 bleek hoe onmogelijk Van Zuylen zich gemaakt had in de periode 1866-1868. Terugkeer als minister was uitgesloten, zodat Kuyper terecht aan Groen kon schrijven dat al de ongunst van '66 op Van Zuylen gedebiteerd zou wordenGa naar voetnoot48. Als compensatie | |
[pagina 214]
| |
werd hem het gezantschap in Londen of Brussel in het vooruitzicht gesteld. Bitter beklaagde Van Zuylen zich, toen in januari 1875 de post in Brussel door een ander bezet werdGa naar voetnoot49. Pas in oktober van dat jaar kon hem een plaats in Wenen bereid worden. Voor herverkiezing als kamerlid was hij niet meer in aanmerking gekomen. De rustige post in Wenen heeft Van Zuylen acht jaar met genoegen waargenomen. Curieus is dat de nazorg van Groen zich tot in Wenen uitstrekte. Hij hoopt dat de predikant daar Van Zuylen ‘van zijne illusie van onberispelijkheid zal kunnen terugbrengen’Ga naar voetnoot50. Deze rapporteert hoe hij in aanwezigheid van Van Zuylen een donderpreek heeft gehouden over afval en compromisGa naar voetnoot51. Ook voor de gewenste terugkeer naar Nederland heeft Heemskerk gezorgd. Toen deze in 1883 met de formatie van een kabinet bezig was, seinde Van Zuylen hem dat hij wel een open te vallen plaats in de Raad van State wilde innemenGa naar voetnoot52. Aan deze wenk kon Heemskerk gevolg geven. Vanaf september 1883 was Van Zuylen lid van de Raad van State. Hij bleef dit tot zijn dood, op 1 juli 1894.
De ‘Herinneringen’ zijn door Van Zuylen bedoeld om vooral zijn jeugd en de eerste jaren van zijn staatkundig leven voor het nageslacht vast te leggenGa naar voetnoot53. Voor de tijd erna verwijst hij naar gedrukte stukken en aantekeningen die in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag in een grote collectie-Van Zuylen van Nijevelt te raadplegen zijn. De nummers 53 t/m 128 van de inventarislijst betreffen J.P.J.A. graaf van Zuylen van Nijevelt. Hiervan is 53 het nummer van de ‘Herinneringen’, terwijl de nummers 54 t/m 81 de bijlagen ertoe bevatten. Deze zijn door Van Zuylen zelf samengesteld en in de tekst als ‘Bijlage’ aangegeven. Soms zijn alleen de omslagen aanwezig. De ‘Herinneringen’ zijn opgeschreven in een cahier. Van Zuylen heeft de tekst na zijn thuiskomst in 1883 aan zijn toen nog thuis wonende dochters gedicteerd. Het voordeel voor de bewerker was dat het schrift goed leesbaar was, in tegenstelling tot dat van Van Zuylens eigen hand, waarmee de pagina's na 1883 beschreven zijn. Tegenover dit voordeel van de leesbaarheid stond het nadeel van de dikwijls fonetische spelling van persoons- en plaatsnamen; deze laat zien dat het gedicteerde moeilijk verstaanbaar is uitgesproken. De spelling, in de handschriften variabel en niet altijd onberispelijk, is in deze uitgave ontleend aan die van Van Zuylen in gedrukte stukken. Voor het gebruik van de hoofdletter is een uitzondering gemaakt. Van Zuylen bediende zich hiervan als | |
[pagina 215]
| |
het woorden beginnend met ‘staat’ betrof of een functie aangevend. In de annotatie zijn adellijke titels vermeld. Dit past bij het aristocratische karakter van de diplomatieke en andere kringen waaruit de personen zo overvloedig door Van Zuylen zijn vermeld. |
|