Op den gouden kop Geschonken door 's Lants Staten aan den onsterffelyken Heere
Kornelis de Wit,
Nu in eigendom van den edelen Achtbare Heere
Mr. Simon Muis van Holy, Raadt en Vroetschap der Stadt Dordregt.
O Zegenteken van 't verwinnend Vaderland,
Dat ons den tyd vernieut der dappere Oorlogstogten,
En overwinningen op Nereus plas bevogten
In 't dondren van 't geschut en fellen blixembrant;
ô Zegeteken, dat ons al de heldendaden
Erinnert van de Wit, van Ruiter, en van Gent,
Den Nederlandren voor altyd in 't hart geprent,
Een onvergangbre stof voor 's Lands Historibladen;
Gy zyt een levendig bewys van dankbaarheid,
Voorhenen aan de deugt door Nederlant bewezen,
Toen onze vryheid in den hoogsten top gerezen
Roemrugtig was, zoo ver de Zon haar stralen spreit.
Waar op Helt Ruwaarts naam den aartkloot omgedragen
Op wieken van de faam om zyne dapperheid
Verstrekte een steunsel aan zyn Broeders staatbeleit,
Waar van de neven en naneven zullen wagen.
Toen wekte gy de vreugt, bez wangert van den Godt,
Den vriendelyxten Godt, die alle harten roerde,
En op der digtren tong uw'heer ten Hemel voerde,
Ver afgescheiden van der sterffelyken lot.
Toen wekte gy de vreugt, die reets met volle glanssen,
Zoo lang 's Lands welvaart in haar hoogste glory stont,
Zoo lang geen helsche twist de heilige eendragt schondt,
[pagina 493]
[p. 493]
En 't hemelsch oog den Staat belonkte uit zyne transsen.
Maar och wat ramp, wat smert vernieut gy ons met een!
Hoe zagen wy den bant des Lants van een gereten,
Manhafte onnoozelheid door haat en nyd verbeten,
En 't kostlyk leven der Gebroedren afgesneên!
ô Toonstuk, groot van waarde, u passen heele beken
Van tranen beter dan het edel druivenat.
Sint 's Gravenhage zig heeft met dien moort beklad,
Die haren naam misverwt door alle werreltstreken.
Nog strektge een schets van deugt en ongekreuktetrou,