Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
Geboortegroet aan den Edelen en Manhaften Zeeheld den Heere Michiel Adriaansz. de Ruiter,
| |
[pagina 470]
| |
Als vloog uw eeren-galm op vleugels van den wind:
Neen, Eed'le Heldenaart, maar zonder zulks te pogen,
(Eer Hannibal beschimp het waanwyze onvermogen;)
Verwagtenwe uit den kim den blyden Dageraad,
Waar in de Lentemaand (die 't dierbre lyfgewaad
Haar nieuwen Tabbaartpronk, zig slingerde om de leden,)
Als tot een regefeest te voorschyn komt getreden;
Om, juichende in den stoet van 't Juffren lyf-geley,
Den tweemaal-twaalefsten te voeren aan den rey;
En met verheugden geest elk een te laten hooren,
Dat op dien blyden dag de RUITER is geboren:
Dit niet alleen, maar dat die zelve blyde dag,
Met God; hem wederom van nieuws begroeten mag;
Geveiligt uit den drang van zoo veel lyfs lyfsgevaren,
Hem over 't hoofd gewaait in Neg'n en sestig jaren;
En door de barning, niet van klippen, niet van Zeên,
Maar dwers door 't helsch geweld der Waterslagen heen,
Nu meer dan dertigmaal behouden: Waterslagen,
Waar vanGa naar voetnoot* Trinakrië getuigenis kan dragen,
Of 't niet, op zulk een schok der Vloten, in dien stond,
Veel meer beweegde, en schudde, en daverde, uit den grond,
Al toen wel eer 't verzier der ouden deê gelooven,
Dat Reus Enceladus, geblixemt, en van boven
Geworpen met den flap des Eylands op de leên,
Zig weerde, om weer den prang der wederspannigheên
Te werpen van het lyf, met worstelen, en wenden:
Tot dat hy magteloos, door 't leggen op zyn lenden,
Een vloed van vuur; en smook, en steenen op waarts zond,
En schrik'lyk gilde, en loeide, uit Etnaas schoorsteen-mond:
Of dat het Aardryk hier al t'yslyk opgeborsten,
Den Vorst des Afgronds zag verschynen uit de korsten,
Om zyn bespieden roof, d'onnoosle Proserpyn,
Te rukken naar om laag; gelyk hy, in dien schyn,
Zig diende van 't gespan der zwarte en helsche paarden,
En zig in vuur en rook, deê zinken onder d'aarden:
Van welk een onweer Zee en Aarde zwanger gaat,
Zoo vaak d'ontroerde rust van Neêrlands vryen staat
Een dapp'ren voorstand eischt; die, RUITER aanbevolen
Nu tweemaal zevenwerf, met niet van 't spoor te dolen,
Wierd heerlyk uitgevoert, daar hy den breidel mend':
| |
[pagina 471]
| |
En is de hoogmoed nog niet 't enden a'em gerent,
Die 't andermaal hem vergd', hy leê geen Statenvlagge
Te duiken onder kruis in 't bloedveld met de dagge.
Met zielgehartheid dan die worst'ling aan te gaan;
Van lid nog lyf verzeert die stormen door te staan;
Geen hair op 't hooft gezengt te voelen; van geen vonken
besprongen; niet bedwelmt van rookdamp, smook, of bonken;
Geen enklen druppel bloeds, door kogel, schroot, nog lood,
Te sprenk'len op 't grimmas in 't spoken van de dood;
Reeds fris, gezond, en sterk, in andre lugt en winden
Van vyand opgewagt den doorgang vry te vinden;
Dat 's meer dan menschelyk, een and're Michaäl
Schynt dezen zyn genan, op Goddelyk bevel,
Te dekken met den schild; die alles af kan weeren.
Het doet ons, groote Held, met vreugde t'uwaarts keeren,
Om U geluk, en heil, te wenschen op dien dag,
En dat Gods hoede U lang ten schermschild strekken mag.
J. Oudaan.
|
|