Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
Al onze Stad en Staats-sekreten
De Privilegiën te weten?
Weet! dat wy dat voor Heilig houwen,
En aan ons volk alleen vertrouwen.
Wat hadden wy als muitery
Te wagten van de Borgery?
Belhamel! gy zult voorbeelt strekken
Aan zulke wysgeneusde gekken.
Privilegie-zoeker.
Genade, Heeren, en geen regt,
Hebt deernis met een arrem knegt,
'k Heb tot myn ramp te veel gelezen,
En moeste een groote gauwert wezen.
Ik zogt vergeefs, tot ik bekeek
De pakpapiertjes in d'Apteek,
En peperhuisjes der Drogisten,
Hier vont ik, daar zoo veel' na visten,
Van Graaf tot Graaf, van jaar tot jaar,
Van woord tot woord, heel zonneklaar,
Van Doelens-regt, van Visscheryen,
Van Reekning, Thesaury, Copyen,
Van Hopluy, gants niet uitten Raad.
Van uittogt en hoe ver men gaat,
Van het verkiezen van de Heeren
Door Gilden, om 't gekuip te weeren,
Van niet te ligten schot of lot,
Of 't was verstaan van Rot tot Rot,
En hondert andre vryigheden,
Veel beter als in andere Steden.
Groothans.
Zwyg schellem zwyg, wat taal is dat?
Voor bruit dien muitert in het gat.
Die gek, die nar, met Ezels-ooren,
Wie kan dit zonder dul zyn hooren?
Voor zulken soort is geen gena,
Sa hang myn op die Bestia.
| |
[pagina 413]
| |
Privilegie-zoeker.
Ik meende Heer, het was myn pligt,
En dat ik had wat groots verrigt.
Want elk moet regt die gronden weten.
Groothans.
De Heeren hebben haar gequeten
Van 't geen, dat haar is toevertrout,
Maar zulken schelmstuk is te stout;
Zult gy in onze functie vallen,
De Borgers zyn al lang vervallen
Van al, wat Privilegie hiet,
En dat is al met regt geschiet.
Privilegie-zoeker.
Met regt, myn Heer, ik bid genaden.
Groothans.
Hoe buffel! dit is Land verraden,
Wy hebben op ons eigen hand
Hier privilegien geplant.
Nog klein, nog groot, en kan daar tegen,
Ons is aan niemant iets gelegen:
Gy met lantarens op den dag,
Zoekt Privilegien. Wel wie zag
Oit grooter Ezel onder Borgers?
Waar zyn u Privilegie zorgers,
Daar is uw regtboek, leeft daar na,
Of anders nimmermeer gena:
1[regelnummer]
Den thiendag-nagt dan zult gy waken,
Om maklyk door de kouw te raken,
2[regelnummer]
Gy zult begieten onze Stad,
Met brantspuit klaar en glibberglat.
3[regelnummer]
Gy zult op 't Y het ys opsplyten,
En rontom al de wallen byten.
| |
[pagina 414]
| |
4[regelnummer]
Uw Gilden zullen nulles zyn,
En nooit een Borger Capitein.
5[regelnummer]
Van sluizen dubbelt gelt betalen.
6[regelnummer]
Men zal uw deuren daatlyk halen,
Indien gy straat of emmergelt,
Niet dubbelt aan de Heeren telt.
7[regelnummer]
De posteryen dobbel geven,
Op dat ons volk mag lekker leven.
8[regelnummer]
Voorts zoo gy onze hoertjens trout,
Zult gy wat hebben zonder fout:
9[regelnummer]
Mits dat gy wagen zult uw goet,
En dat maar tegen Nassaus bloed
10[regelnummer]
En wie hier tegen eenig woord uit;
In vierentwintig uyr de poort uit.
|
|