Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
Zoo veele monsters weet op hart en nek te trappen,
En draken, op 't Lants welvaart afgewoed;
Doorlugte Vorst, voor wien de Ryxtirannen beven,
Wat hapert 'er, of wort uw magt te klein?
Dat gy hier binnen 's lands twee monsters laat in 't leven!
Of leeft gy raat met Govert, en Romein?
Zoo is uw moed, en deugt te hoog in top geheven.
En voor het land uw dienst, hoe groot, te kleyn,
Wie schelmen spaart, en heelt hun snoo gebreken,
Kweekt adders aan, om elk na 't hart te steken.
Aan den Rymer van 't gedigt by 't welk Romein de Hooge de boukunst en vinding zig laat toe schryven van Mr. Vennekools triumphpoort op 't buytenhof in 's Gravenhage, op 't welk, door behulp van den baartscheerder en gewaanden Orateur G. Bidlo, niet dan Kieremieren, met wat kramers Latyn geschildert waren.
PLuimstryker! zeg my, is 't wel vroom gedaan of schrander?
g'Ontrooft den meester d'eer, en geeft die aan een ander:
Hoewel 't uitdeelen van die prys aan u niet staat:
Zeg eens! hoe komt Romein, bouwmeester van de hooge
En trotse zegepoort? die met haar wyde boogen
Zich op het buitenhof, voo groots aanschouwen laat;
Hy is de man, voor wien oud Rome zelf moet wyken,
Zo schreeuwtg', en waant, gy hebt uw wonder uitgeslooft.
Gewis gy schryft om gelt, of zeit van brein berooft,
Want was met diefstal en Godslast'ren prys te stryken;
Romein die trokse: van de bouwkunst weet hy niet,
Maar slegts wat prullen, daar een boer zig blint aan ziet;
't Was Vennekool alleen, die d'eer van 't werk verdienden,
Romein heeft met wat verw dat schoon gebouw bek lat,
Gy noemt dien vuilik, als de beste van uw vrienden:
Maar die een ondeugt pryst, gelykt hem, weet gy dat?
|
|