| |
S. van Tils
Opdragt van zyn Boek aangaande de digt-zang-en speelkonst der ouden
Aan den Edelen, Welwyzen, en Voorzienigen Heer en Meester Johan de With.
Heer van Zuid en Noord Linschoten, Snelrewaardc, Heekendorp en Yssel-Veere, &c. Sekretaris der vermaarde Koopstad Dordrecht.
REgtaardig telg van zulken dapp'ren Vader!
Dien 't muitent grauw dorst schelden voor verrader:
| |
| |
Maar, die zijn dienst recht na verdiensten schat,
Hiel voor een Zuil der vrye staat en Stad.
Mogt ik uit naam van 't Neêrlands volk hier spreken,
Dat niet wist wat haar ongeval te wreeken:
Ik zei: vergeef haar 't bitter leet, begaan
Aan die hun 't goet voor 't quade had gedaan.
Wat was dit Land aan dien Piloot niet schuldig!
Die 't Schip van Staat zoo wys, en zoo zorgvuldig
Door storm en kalmt' stierd' na 't behouden Land
Daar Vryheid magt en rykdom vint ter hand.
Waar noit dien storm, gerezen uit 't Zuidwesten!
Die felle bui gevallen op de besten,
Die dezen Stierman smeet van 't roer in Zee,
't Schip waar gebragt op lang gewenste ree:
Og! dat men nooit twee broeders in de baren,
Die buiten boort uit nyd gesmeeten waren,
Twee lotgemeen in rust en in gevaar,
Had zien vergaan, en 's Lands bestier met haar!
Og! met de smak van beide deze Witten,
Zoo viel de schrik van Fransen en van Britten,
Verloor den Staat een Raadsman in de nood,
En 't bange Volk een Zeeleeuw uit de Vloot:
Maar wat vernieuwt mijn veder weer de smerten?
't Geheugen zelfs doorgrieft op nieuw ons herten.
Als hadden komt, is hebben al te laat,
Berust mijn ziel in Gods Alwyzen raat:
Het Geen nochtans mijn geest verquikt in dezen,
Is, dat ik zie in u, mijn vrient, het wezen,
En al den zweem herleven met den naam.
Zo m' yemand vraagt: woont dan in hem te zaam,
Dat scherp vernust des Vaders in het schiften
Van recht uit krom? die geeft die, buiten driften,
Wat voor hem quam, kon wegen in de schaal?
Die felpe tong! die deugden altemaal,
Dat eerlijk hart, 't geen eer nog gelt kon buigen;
Altijd gereet, om rond'lijk te betuigen
Wat best gelaten was, of nutst gedaan
Als voor 's Lands best, het beste dient gedaan.
Laat elk wie wil uw wandel ziften, vitten,
Gewis ik speur hier 't eigen krooft der Witten.
Was ik Pythagoras! Voorzeker 'k hiel
| |
| |
Dat in 't welzwement lyf woont d'eige ziel:
Zoo my de proeven niet van u bedriegen,
Noch al de blijken van uw weetlust liegen,
Heeft Pallas u gewyt tot Wysheids schilt,
En van haar Priesters ook dit een gewilt,
Dat zy by uw beschutting zouden zoeken:
In uw bewaring zijn vertrouwt de boeken
Van Oud en Nieuw: en s'heeft by u gestigt
De boekery ten tempel van het ligt
Der waarheid: daar een voorraat van papieren,
Van Penningen, Graveersels, en Saffieren,
In Jaspis, en gesteent, met alles wat
Voor rare konst in d'Oudheid wert geschat,
Gevonden wert door groote vlyt vergadert,
Met oordeel uitgekipt. Daar elk toe nadert,
Al wie maar slegts de ware wijsheid mint,
Ja; opendeur, en vryen toegang vint,
Een open oor, en sterk doordringent oordeel,
Een heus bescheit: en noit keert als met voordeel.
Gelukkig ik, dien dat geluk ontmoet,
Dat uwe gunst dit slot my open doet:
Gunst, die 'k beken dat tot den Hemel steigert!
Hier vont ik 't geen, dat my mijn huisraat weigert.
Op dat ik dan niet viel in 't snood verwyt
Dat ik ondankbaar ben: ziet! zoo belyt
Hier mijn papiere kint, dat 't noit te voren
In dat fatzoen, als 't voorkomt, was geboren,
Had uwe Liefd' geen schryvers aan uw vrient
Uit zijnen schat mildadig toegedient.
Ontfang 't dan nu in uwe gunstige ermen,
Gy wout het dog met uwe gunst beschermen,
Vergun het plaats, een plaats na uw genugt;
Daar 't wezen mag getuigen van mijn zugt.
Zugt die mijn hart by haar niet kan verbergen,
Mijn smeekgebed dat zal Gods goetheit vergen,
Zoo lang ik hier op aard beneden leef,
Dat hy aan u dees zeegen gunstig geef.
Uw Edelheids getrouwe Vriend en Dienaar in Chrifto.
Salomon van Til.
Dordregt den 17 May 1692.
|
|