Aan de benden van C. Fagel.
Op, op, nu gy kryters; gy benden van Fagel!
De pest van ons Land, het hooft van 't Jan Hagel,
Van plunderaars, fielen en rufte verstoorders,
Van bloedige tygers, van muiters, van moorders,
Van handvesteschenders, van eede verbrekers,
Leicesters gebroetsel, van scheurzieke Prekers,
Van schenders, van roovers, haar godlooze werken,
Van planters van vlaggen op Torens en Kerken,
Die 't Schip van den Staat op een klip doet verzeilen,
Die 't Land voor den duivel aan England gaat veilen,
Aan Vrankryk en andren, die nevens hem weten,
't Secreet van de Mis en 't geheim der Secreten,
Die waakt en bevlytigt, om voor alle zaken,
De Prins tot een Graaf, ons tot slaven te maken,
De Staten der Landen tot Knegten der Knegten;
Den Engelschen Standaart in Holland te regten.
Ziet nu uit uw oogen oproerige geesten!
Jou Haagse Canaalje, jou moorders, jou beesten.
Wat dat je gedaan hebt en godloos bedreven,
Die Helden, die Broeders, gebragt hebt om 't leven,
Die Vaders der Vryheid, beschreit hun gebeenten,
Die wagters, die wakers, voor Staat en gemeenten,
Nu is het de tijd eerst, indienje wilt wroeten,
Nu treet men de vryheid, 's Lands regten met voeten;
Spant nu dog te zamen tot eer en 's Lands besten,
En roeit deze plaag, deze pest uit uw vesten,
Die 't al van zijn hand doet schokken en draven,
Om vrye geboren te maken tot slaven;
Nu zieje, nu merkje, ik toonje de blyken,
Of blyfje nog uilen en wilje niet kyken?
Hoe deerlijk het Schip van den Staat in de ly leid,
Og! og! og! og! waar toe vervalt onze Vryheid.
|
|