Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
De Fabel van Orfeus.
MEn digt het Orfeus op, hoe 't klinken zyner snaren
Het wout bewegen kon, en brengen tot bedaren,
Zulks dat de felste Leeuw, die't woeste bosch besluit,
En d'onbetembre Beer quam luistren naar 't geluit,
Daarze op het spel verlieft zig vreedzaam nederleggen:
Waar op het pluimgedierte in heesteren, en heggen,
Quam zitten zonder schroom, om lieffelyk gespeel
Te volgen met hun neur, en kneuterende keel:
Tot dat een woeste hoop van dolle Veldbacchanten,
Met zig opzettelyk hier tegen aan te kanten,
En niet te luistren na 't geluit van spel of snaar,
Al schreeuwende verdooft den eed'len Harpenaar;
Dies staakt hy zyn gezang met afgebroke woorden:
Tot datze hem eindelyk verscheuren en vermoorden,
En 't lichaam smakken, tot belooning van zyn liet,
Hier 't hooft, en daar het lyf, aan flentren in den vliet.
De weerelt is een wout, waar in veel dieren wonen,
Die, onder menscheschyn, een beestenaard vertonen;
Die wrevlig, redeloos, onleerzaam, en verwoe:,
Zijn menschen met den naam, en beesten na 't gemoet:
Die in hun handeling, en voorstel, doen bemerken,
De schalkheid van een Vos, de domheid van een Verken,
De gramschap van een Leeuw, de rooflust van een Gier,
De wreetheid van een Beer of feller Tygerdier:
Van deze onstuimige heeft d'outheid gaan verzinnen,
Dat lieflyk snarenspel haar wreetheid kon verwinnen:
Dat's, dat's de reden, dat een vlevende geluit
Haar tot bedaren bragt, en dreef d'onheusheid uit.
Maar 't was een andre tyd, en 't waren andre zeden,
Waar van men dit verziert: thans staan d'onbuigsaam heden,
't Vooroordeel, d'evelmoed d'onkunde, 't onverstant,
Als met eenGa naar voetnoot(a) plank voor't hooft, in 't voorste spits geplant;
Een Beer van woester aard, een woester aard van Leeuwen
Verdooft het snarenspel met grimmen, briesschen, schreeuwen;
En die de woestheid meent te temmen met een liet,
Voor my ik heb geen magt, ik ben die Orfeus niet;
| |
[pagina 103]
| |
Ik schrik voor dit gedruis, en wil de moeite sparen:
Eer d'ongestuimigheid, nog verder uitgevaren,
't Gewapende geweld der wyven breng te been,
Daar niet die Orfeus slegts verplet met stok en steen,
Maar daar deGa naar voetnoot(b) Wysheid, enGa naar voetnoot(c) Manhaftigheid, gereten
Van dolle beesten wort verscheurt, en dood gebeten.
J. Oudaan.
|
|