Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Hollantsche Venezoen.
O Bataviers wel eer ontzaglyk in Europen,
Hoe is uw Luister reets aan 't ebben en verlopen?
De Kristenweerelt zit verbystert en verbaast,
Terwijl de vyand in uw vette weiden graast.
Geen sterke Schantsen, nog onwinnelijke Muuren,
En derven weerstant bien, nog zijn gewelt verduuren;
Zoo kruit en loot mislukt, hy vegt met gouwt geweer.
De snoode gierigaarts, vergetende Eed en Eer,
Bestaan, om vuil genot (ô schrikkelyke schande!)
De Sleutels van ons Land te geven in de handen
Van een Heerzugtig Vorst: de zorg hun toevertrout,
Wert nu te jammerlijk vergeten door het gout.
O geldzugt, Helse pest, wat brout gy schelmeryen!
Door uw vervloekte schult moet Staat en Godsdienst lyen.
Dog wat vraagt zoo een Schelm na Godsdienst en na Land;
Die om een hand vol gelt zijn eige Ziel verpant?
Mijn Landgenooten staan als voor het hooft geslagen,
En kunnen dezen hoon verzwelgen nog verdragen,
Het valt hun smertelijk dat hun geroemde naam
Van elk gelastert wert als laf en onbequaam.
Hun grooten yver raakt door ongedult aan 't schelden:
Een yder roept Verraat: waar 't schuilt kan niemant spelden,
d'Een schelt Oranje voor een oorzaak van 't verraat:
Een ander leit de schult op Leden van den Staat.
Den Princen Lasteraar zeid dat dit onheil smeulde,
Ten tyde van Buat, die schelms met Karel heulde,
Om 't Vrye Nederland te lev'ren aan den Brit,
Op dat men Willems Zoon te leen kreeg in 't bezit:
Om Hollands welstand met geweld te onderdrukken,
Maar doe zijn stouten hals voor's Regters zwaart moest bukken,
En datmen op Chattam geen kleine Eer bevogt,
En d'Engelanders met gewelt tot Vrede brogt,
Doe was den aanslag uit, en al de Buattisten
Die schoten hier te kort aan kragten en aan listen;
| |
[pagina 89]
| |
Dewyl der Staten zorg zoo veel heeft uytgewrogt,
Dat hun verbintenis driedubbeld bleef verknogt.
Dit bintseel was te sterk om schielyk te verbreken.
Dog Kievit onderwijl in Engeland geweken
Om overtuigt verraat, heeft door het Frans beleid,
Met weten van den Prins, een zwaarder Kryg bereid,
Verscheide Heeren, die deez' Eetbreuk billijk wraken,
Was noodig door vergit of staal van kant te maken.
Wie vroom en vreedzaam was te Londen moest om hals:
Want Vrankeryk wroette vast om door veel ongevals
Den Hollander en Brit gelyk'lyk te verzwakken.
En hitst den Oorlog om hun magt op Zee te knakken
Dewyl die kale Lords door 't Lelygout bekoort,
Vast gretig yveren op dat Vorst Karel 't woort,
Met grooten Eed gestaaft, zou trouweloos verbreken.
Louys zogt door Louysen 't oog hem uit te steken.
Dog Karel zag geen kans om zijn meineedigheid
Te noemen Wraakregt der getergde Majesteit:
't Wyl Jork begerig om den Pauselyken Stander
Te dringen in het Ryk van Schot en Engelander,
Hem aanspreekt: Dit 's de tyd om door het Frans gewelt
Het Puriteins gebroet, dat Vader heeft gevelt,
Met list geweldelijk eens op het hert te trappen;
Om als een vrye Vorst weer op den Troon te stappen;
Dan voeren wy met magt de Roomse Oudheid in.
't Verbont is kragteloos by Vorsten, die gewin
Beoogen voor hun Land en glory voor hun zelven.
Men moet met Hollands bloed een hoon van Chattam delven:
Men lok oranje hier door d'een of ander vont;
Op dat men 't zamen smede een heimelyk Verbont.
Wat suft men om een Eed; Opregte Katholyken
Zyn aan geen Eed verpligt tot nadeel van hun Ryken.
Door Hollands ondergang wort uwen Zetel vast,
Het ryk Oost-Indien, door schatten zoo vermast,
Zal u zoo waardig zyn als 't goutgewest aan Spanje,
Zoo wert de Koopmanschap bevestigt in Brittanje.
Dat woort van ryken Roof klonk helder in het oor
Van Karel, die terstond Lord Bukkingham verkoor,
Om met Louys de kaart voor Holland te verstekeu.
Dog eer dit Vloekverbont quam aan den dag te breken,
| |
[pagina 90]
| |
Steekt Willem na zijn Oom quansuis om oude schult
Te manen van den Brit. Daar wiert hy opgevult
Met hoop der Heerschappy der Vrygevogte Landen.
Men zou het wettig regt ontwringen uit de handen
Der Staaten van het Land, en dragen 't Willem op:
Met dit beding nogtans, dat hy den hoogsten top
Van Hollands heerschappy, ontleend' uit Karels handen;
Haar Steden, meest gevreest, aan Engeland verpanden
Dog Holland is te fier om aan de hand te gaan:
En zal niet vreedzaam tot dien ommekeer verstaan.
Men moetze met geweld en forfen Oorlog dwingen.
Terwijl het France heir te Land haar zal bespringen;
Als Maurits Wesel eerst van alles heeft voorzien,
Behalven strydbaar volk, om nodig weer te biên,
Op dat Louys die plaats met ongevaar kan dwingen,
Dan kan hy Gelderland uit deze Stad bespringen,
En dreigen Holland met haar eigen kruit en loot.
Terwyl moest Willem zien de Nederlandse Vloot
Wat op te houden, datze lankzaam Zee zou kiezen,
Dat Holland wagten moet na Zeeuwen of na Vriezen,
Op dat den Engelsman met Scheepen wel gemant
Zou landen in het Vlie, en op de Brielse kant.
Dan moet de Prins in d'Egt met kleine Dame treden:
Zoo krygt het Rooms Geloof weer ingang in de Steden,
Roept onderwyl het volk, daar is verraat in 't Land;
Men schuift het op de Wit, en op de Staatse kant;
De Frans- en Engelsman die vegten voor zyn Hoogheid,
(Daar elke koning dog zyn eigen winst in 't oog leit)
Die keten is gesmeet, Oranje trekt na huis;
En maakt die heele zaak aan't warren en confuis,
Men maakt hem opperhooft van 't Leger en soldaten.
Hier kon hy na zyn zin de Francen meester laten.
Dog 't miste hem ter Zee, 't Commande van de Vloot
Wiert aan de Wit vertrouwt: als Wllem dat ontschoot,
Zogt hy de Vriezen, en de Zeeuwen te tarderen:
Op dat de France magt met Jork zou conjungeren.
Maar Holland zont terstont Gecommiteerden heen.
Die haar met vriendelykheid en ernstige gebeen
Verzogten hare Vloot met yver uit te rusten,
Eer bey de Vyanden besprongen onze kusten.
| |
[pagina 91]
| |
(Want Frans- en Engelsman verzogten Hollands strant
Te overmeest'ren eer de Vloot was by de hant)
De Zeeuwen klaagden dat het haar aan volk manqueerde:
Maar doe haar Rotterdam Matrozen presenteerde,
Was d' Amonitie en de Montkost nog niet ree.
De France Oorlogsvloot stak onderwyl in Zee,
En raakte ongemoeit by d' Engelantse Schepen,
De Ruard hadse graag eerst by de kop gegrepen;
Dog was de kans verzuimt, men quam te laaksaam by:
Nog had de Ruiter moet, met goede Wint en Ty,
Des Vyands Vlooten stout in Soulsbay aan te vallen,
Of jagenz' in den brant op 's Vyands eigen wallen:
Maar Jork ontging 't gevegt, en zogte dat door nood
Van Oorlogs volk te Land, de Nederlantse Vloot
Genootzaakt worden zou om vrugteloos te keeren;
Hy wist wel dan Louys daar alles zou verheeren;
Dies wenste hy de Vloot van Holland uit de weeg,
Op dat hy zulken prooy ook tot zyn porty kreeg:
Oom Karel was niet gek, hy vlamde op 't beste beetje.
Zagt: holla wat, myn vrient: Het kostje nog een zweetje,
Want Hollands Vloot hout Zee, de moedige De Wit
Die raakte in gevegt met Fransman en met Brit.
De Bataviers voorwaar die vogten hier als Leeuwen.
De Vriezen zagen 't aan, verselschapt van de Zeeuwen:
Maar zestien die 't alleen wel meenden met het Land,
Die hielden met de Wit in 't vegten haar konstant:
Deez' onverschrokken Ziel hiel egrer de Victory:
Zoo 't maar zyn hooft niet kost in plaats van roem of glory.
Te Land ging 't anders toe; daar draaide Oranje 't spel,
Hy accordeerde met den Fransman wonder wel.
Zy bliezen alleby Wilhelmus van Nassouwen;
Geen wonder; Willem zal Petite Dame trouwen.
Oranje trok voor heen; Louys Neef volgt hem dra:
Dog quamenze somwyl malkander wat te na,
Men schoot nog vogt'er niet, maar speelde op Trompetten;
Den koning moest zomtyds een dag of twee verletten,
Om zoo veel Steden als hy onderweeg ontmoet,
Met zyn prezentie te vereeren met 'er spoet.
't Was wel gevogten Heer, maar niemand doot gebleven;
Nogtans om welstaans wil verloor 'er meenig 't leven:
| |
[pagina 92]
| |
En 't had'er meer gekost, was 't schieten niet verboon.
d'Onnoosle Hollanders, zulk vegten ongewoon,
Verlangden met Kanon den Vyand te begroeten:
Dog Willem liet haar nooit zyn Francen vrient gemoeten,
Als kleine Troepen die Vyand overmogt;
Op dat men haar bequaam geboeit gevangen brogt,
Gelyk nog onlangs is omtrent de Graaf gebleken.
Als nu de Vyand quam door 't Tolhuis door te breken,
Die schone Ruitery zoo schandelyk en vals,
Ontbloot van bystant, bleef en raakten om den hals,
Was 't schelmstuk al te klaar: d'Onnozele soldaten,
Begonnen openbaar van dit verraat te praaten;
Men pakt Mombas dan aan, en hout quansuis hem vast,
Maar hy beriep hem op een schriftelyke last;
Een brief van Beverning, uit 's Princen last geschreven,
Dat hy des Vyants magt niet fors zou tegensterven,
Gaf klare kennis, dat de Prins geen magt gebrak,
Om Hollands mogentheid te geven krak op krak:
Al riep het domme graau, zyn handen zyn gebonden;
Den Staat heeft hem geen last van vegten toegezonden;
't Onbrak aan ordre niet, nog strydbare Oorlogsmans,
Nog brave Legerplaats vol voordeellyke kans.
Maar Willem wou zyn Eed aan Vrankryk trouw presteren,
Tot koste van zijn Land, en wettige Overheeren.
Louys was toegeleit heel Gelderland en 't Stigt,
Geen wonder dat hy in de Betuw quam zoo ligt.
Ons Leger sterk beschanst, beveelt men straks te vlugten:
Den Raat van Utregt, die dit ongeval bezugten,
Verzoekt Orange tot Beschermheer van haar Land,
Hy geeft haar bits bescheit, en wyst haar van de hand.
Dit is de Man, die zonder ordre van de Staten
Niet vegten mogt, maar 't Velt zoo schandelyk verlaten:
Wie gaf hem ordre om te vlugten? door wiens last
Heeft hy den Stigtsen Raat zoo schamper aangetast?
Maar vrinden 't is de Prins, hy kan het niet verkerven
Al laat hy 't heele Land verwoesten en verderven:
Al geeft hy Gelderland en Utregt aan Louys,
En dat den Bisschop Over-Yssel heeft tot prys,
En arbeid gretig met al zyn Westfaalse knapen,
Om 't Vrisse Land te broen vol Munneken en Papen;
| |
[pagina 93]
| |
En of hy onze Vloot verboden heeft te slaan,
Op dat den Engelsman geen afbreuk wert gedaan,
En fraay op zyn gemak eens schielyk komt te landen,
Om Holland, hem gedeelt te krygen in zyn handen,
Oranje kan geen quaat, hy heeft'er reden toe:
Hy was 't welvaren van de Nederlanders moe:
Zy zullen 't voelen dat Hy Stadhouder gemaakt is,
Als 't alles uitgeput, gerooft, verarmt en naakt is.
Wie schelt de Staten nog als bron van deze quaal?
Zy waren ryk en groot, en magtig al te maal;
En konden door verraat geen beter welstand hoopen;
Maar Willem wou 't gezag door zulk een proefstuk koopen.
Het alderdomste graau heeft dit al in 't gezigt,
En word van al dat doen volkomen onderrigt
Door veel gevangens uit de France magt ontkomen,
Die t' zaam verklaren dat de Vyand zonder schromen,
En opentlyk bekent, dat voor zyn Hoogheid vegt;
Al wort'er al te met quansuis een France knegt
Gevangen en geblind; zy zeegen 't is een teeken
Dat Frans- of Engelsman Oranje eerst moet spreeken:
Want als 'er zoo een gast gevangen wiert gebrogt,
Zoo wort hy heimelyk van Willem onderzogt;
En na een dag of twee zoo is hy 't al ontkomen,
Men heeft het met Mombas zoo naau niet waargenomen,
Terwyl het Staten volk op hoog rantfoen gestelt,
Niet wert ontkerkert uit het vyand'lyk gewelt,
Voor dat de penningen tot 't minste toe betaalt zyn,
Daar zy als Beesten in 't gevangenhuis onthaalt zyn:
Is dat geen guytery? zoo heb ik brein te kort.
't Is onlangs nog gebeurt dat Tessels sterke Fort
Ontbloot wiert en geleegt van Kruit en Amonitie,
Dit doen veroorzaakte aan het volk terstont suspicie,
Want Geen zes uuren na dit werkje was bestelt,
Quam d'Engelandse Vloot, en dagt met klein gewelt
Te landen: dog de wint en 't water was hun tegen.
Als nu de Engelse veel storm en onweêr kregen,
Want d'Hemel vogt voor ons in zoo een ongeval,
En smeet de Vyanden geweldig aan de Wal;
Terwyl zogt Vrankryk door veel listige practyken,
Met Heusden en den Bosch, en Gorcum heen te stryken:
| |
[pagina 94]
| |
Dog mits hy zelden vegt met uiterlyk gewelt,
Maar meest in 't heim'lyk door beloften, en door gelt,
En deze Gouverneurs te genereus van bloet zyn;
En een Belegering te wagten wel gemoer zyn;
Zoo zent de Prins een brief aan Wurts, die Gorcum hoet
Dat hy met al zyn volk zou komen met'er spoet
Op een beltemde plaats! dog hy vol Oorlogskennis,
Krygt twijffel of de brief al van Oranjes pen is:
Hy blyft dan in de Stad tot zekerder bescheit.
Nu dagt men was dit werk voor Vrankryk wel bereit,
En dat de Gouverneur uit Gorcum was geweken:
Straks komt een Frans Heraut, om d'Overigheid te sprek
En eist terstont de Stad uit 's Fransen Konings last:
De dappre Krygsheld Wurts, die op geen Koning past,
Spreekt onversaagt van moet; in Gorcums sterke vesten,
Is niet als Kruit en Loot voor Vyanden ten besten:
Daar droop de snorker heen: die aanslag was gemist.
Ten Bosch ging 't even eens: zy hadden haar vergist.
Dat nu een onverstant die Brieven vals derft heten,
En dat Prins Willem daar niet eens van heeft geweten;
Het Wapen en de Hand zyn al te wel bekent.
Maar, zeid men, van den Schelm is 't beide na geprent;
Oranje heeft geen magt tot straf van zulke gasten.
Hy dorst wel assurant den Ruaart aan gaan tasten,
En schandig vangen in zijn verraderlyke Stad,
Daar hy voor weinig tyd als Borgermeester zat,
Men zal in 't kort ook zien al wild' het doe niet lukken,
Dat Gorcum nog eerlang voor 't Franse juk zal bukken;
Want Wurts heeft zijn Patent van Willem nu ontfaan,
Om met zijn Krygsvolk na Vianen toe te gaan.
Deez' staaltjens heb ik uit ontallyke gezondert:
En luste my de moeite, ik wist'er nog wel hondert.
Zoo wert het Hollands hert in zyn eenvoudigheid
Verraderlyk verkogt, en by de neus geleid.
Haar levering moet nog aan Engeland geschieden:
Dan zal die Koning ons geweldiglijk gebieden,
En Voeren het slegte Volk als Slaven uit het Land,
Daar 't voor den Engelsman Toebak bereit en plant:
Ons forste Manken en bequaamste Bootsgezellen,
Zal hy gebruiken om zyn eigen Volk te quellen,
| |
[pagina 95]
| |
Tot onderdrukking van zyn Land en Parlament,
Op dat het Stuart als een vryen Vorst erkent:
Hy zal door Hollands Bloet zijn Onderdanen drukken;
En storten ons gelijk in duizent ongelukken.
O gy Achitofels, die door uw Helschen raat,
Oranjes zetel vest op puyn van onzen Staat,
Wat heeft de Burger en de Huisman dog bedreven,
Dat hy vermoort, berooft, geschent wert en verdreven
Op zulk een jammerlyke en schrikkelyke wys?
O Holland, eertyds een gezegent Paradys:
Zoo glorieus, omringt met sterk bemuurde Steden:
Hoe wert uw heerlykheid vernielt en ondertreden,
Van die het minst betaamt na uw verderf te staan!
Ziet toe Oranje eer uw Raders u verraan:
Vertrouwt niet al te veel aan Engelschen en Fransen;
Eer gy gedwongen wert na haren fluit te dansen:
Want Karel is zoo teer, nog vroom niet van gemoed,
Dat hy om uw behout dees Oorlogsrusting doet.
Geen Britse Koningen ontzien haar Bloedverwanten,
Om door hun eigen scha haar Zetel vast te planten.
Ga naar voetnoot*Johanna en Ga naar voetnoot§Mary zijn van haar liefde een blyk,
Als Karel Holland heeft, zal 't wezen, Willem wyk,
Zoo 't slegts niet arger gaat, en gy uw hooft moogt houwen.
Een Engelsman is niet of weinig te betrouwen.
't Is Vrankryk ook te doen om eige heerlijkheid:
Nu eigent hy het part hem heim'lijk toegezeid:
Maar wagt een korten tijd, hy zal 't Verbont verbreken,
En u met listigheid en Machivelfe streken,
Haast leiden om den tuin, en speelen 't hagje myn:
Al roepje dan mijn Heer, ik ben uw goe Couzyn,
Die u zoo makkelijk in Holland heb gelaten,
Gy krijgt verraders loon zal dan de Koning praten,
Ons Neefschap is nu uit: vertrekken is u best:
Gy zyt voor my in 't Land een schadelyke pest.
O Koninklijke Prins! begryp uw eigen voordeel,
Uw Jonkheid heeft voorwaar verstant genoeg en oordeel,
Om af te meten dat Uw Vorstelyke naam
Bevlekt wiert mee een onuitblusselyke blaam,
| |
[pagina 96]
| |
'k Beken de Staat heeft u wel eer wat klein gehouwen,
En om 's Lands intrest veel verdrietigheid gebrouwen;
Maar zal een moedig Prins die van zyn teere Jeugt
Geoeffent is in tugt, in Godsdienst en in Deugt,
Uit eigen wraakzugt zijn onnos'le Landsluy drukken?
En doen z'ellendig onder 't blinde Romen bukken?
't Gaat zeker veel te grof, ten minsten hou nog op,
Geeft Frans en Engelsman door Hollands magt de schop,
Laat d'oude Princen roem door u niet uitgeblust zyn,
Zoo zulje in Nederland geëert, bemint, gerust zyn.
|