Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Een brief van Multatuli
| |
[pagina 230]
| |
En nòg iets dat uw stuk niet aangaat: mijn positie tegenover pogingen als de uwe. Dit laatste wil ik eerst even behandelen. Ik maak eenigen opgang. Dit is 'n feit. Ik zelf weet niet: 1o Of die ‘zekere opgang’ vereerend voor mij is? Wanneer ik mijn opinie over Publiek tot maatstaf neem, moet ik me eigenlijk schamen. 2o Of die ‘zekere opgang’ van goed allooi is? Ziehier waarom ik deze vraag doe. Wekelijks, en bijna dagelijks, ontvang ik brieven van ‘geestverwanten’ met wier ‘geest’ en ‘verwantschap’ ik niet zeer ingenomen ben. Ik bemerk duidelijk dat velen die ten rechte of onrechte over iets ontevreden zijn, meenen dat ik à tort et à travers op hun hand wezen moet. Ook merk ik dat elke gemeene kerel die bijv. niet aan de heilige Maagd gelooft (wat zoo 'n kunst niet is) terstond bij mijn naam zweert, óók in dingen waarvan ik de verantwoordelijkheid niet gaarne overneem. Aan dezulken heb ik 'n groot deel van m'n ‘zekeren opgang’ te danken (te wijten, liever) en dat noem ik opgang van onzuiver gehalte. Maar... ieder moet z'n pak dragen, en ik m'n... opgang, want 'n pak, 'n vracht is het! Onder de onaangenaamheden die dit servituut meebrengt, behoort ook het kunstrechterschap. Van alle zijden zendt me mij brochures, essay's, novelles, vertoogen, uitboezemingen, verzen, verhandelingen en... (let op, auteur van Made Roland!) dramaas! Lieve God, moet ik nu, omdat ik me aan 'n tooneelstuk bezondigd heb (dat, N.B. slechts zeer partieel opgang gemaakt heeft! Volgens Alberdingk Thym is de Vorstenschool ‘een kakographie van 't begin tot het eind’) moet ik nu daarom weten wat goed is, en wat niet? Bedenk bovendien hoe groot het gevaar is, doortegaan voor 'n verwaanden betweter, in geval ik 't werk van 'n ander òf geheel afkeur, òf daarin fouten meen te vinden! 't Heeft dan terstond den schijn alsof ik beweer de tooneel- (en andere) wijsheid in erfpacht te hebben. Toch mag me dit niet verlokken tot mooivinden van wat ik afkeur. En zie, dit veroorzaakt mijzelf 'n grief. Het doet me leed, innig | |
[pagina 231]
| |
leed als ik afkeuren en berispen moet. Ik heb grooter neiging tot onverdiend prijzen dan tot laken uit jalousie de métier. Waarlijk, ik ben blij als ik prijzen kàn! Maar dit is (uit te ver gedreven purisme van smaak dan, of misschien uit verkeerden smaak) zelden 't geval! Dit geldt niet alleen tijdgenooten, maar ook zoogen. Klassieken. Mijn oordeel over Racine, Boileau, Corneille, Molière, is verre van gunstig. Ge weet, hoop ik, hoe ik Bilderdijk heb uitgekleed, den man die 80 jaren lang den ‘Nederlandschen Helikon beheerscht heeft’ zooals men gewoon is te zeggen in 't jargon der verzenmakerij, bah! Laat nu even onbeslist of ik in zulke beoordeelingen dwaal, zéker is 't, dat het uiten daarvan mij aan veel onaangenaamheden blootstelt, te harder voor mij omdat ikzelf smart voel van 't berispen. Dit laatste geldt (of zou gelden) vooral U, in wien ik zoo 'n lief streven ontwaarde! Ge weet hoe ik terstond acht sloeg op 'n paar versjes die van U in 't licht kwamen. Die indruk is niet verflauwd door meer van die soort welke ik nu-en-dan in den Amstelbode vond. Maar, beste kerel, ook daarop heb ik wat te... vitten! Geloof dat ik 't uit bestwil doe. Uw liedekens zijn aardig, liefelijk, vrij, 'n beetje ‘ondeugend’ soms (of wat zoo genoemd wordt door ellendige huichelaars die ons wel zouden willen wijsmaken dat ze nooit wateren!) Maar ik waarschuw u tegen misbruik van uw hoofdtoon, tegen prostitutie van idylliteit. Dit wat den inhoud, den geest van uw stukjes aangaat, maar wilt ge, op lager terrein, 'n voorbeeld van wat ik bedoel? Welnu, wees wat spaarzamer met diminutieven. Schep de daaruit te putten liefelijkheid niet met soeplepels. Kent ge den superlatief van ‘lief’? Zie, die is: lief, nòg lieviger, walgelijk. In naam der vrijmaçonnerie van den smaak (en ook wel 'n beetje van 't gezond verstand) verbied ik U voortaan alle diminutieven die in 20, 30 regels 't getal twee te boven gaan. Met Gods hulp, en wat goeden wil, zullen we later dat getal nog eenigszins beperken, maar men kan niet alles in ééns! Hu, daar is de protester weer! of al! Welnu, ik zou de moeite | |
[pagina 232]
| |
niet nemendie opmerking te maken, of ze u meetedeelen althans, indien ik niet in uw streven hoog belang stelde. Waarlijk, er zijn er velen, wier arbeid geen waarde hebben zou, al zuiverde men hem van alle verkleinwoordjes, en parforcejacht op idylliteit. Ook zijn er, die niets bijzonders zouden leveren, al deed men er wat idyllen of diminutieven in, - want wat gij te veel hebt, is vaak bij anderen te weinig, ja soms ontbreekt het geheel en al, wat nu, voorzoover de gezocht-kinderlijke verkleinwoordjes aangaat, juist zoo 'n ramp niet is. Nog eens, ik heb uw drama nog niet gelezen, maar de titel, en de physionomie bij't doorbladeren (onopengesneden nog) bevalt me niet! Daaruit waait me een fransche geur te gemoet, en wel uit de periode toen Alexandre Dumas z'u Théâtre Historique opzette! Ik vrees, beste kerel, dat ge U hebt laten inspireeren door werken uit die dagen. Let wel, dat ik slechts vrees. Dit is geen oordeel! Tot uw troost moet ik u zeggen dat, naar mijn zeer alleen staand oordeel, historische dramaas (en romans) onzin zijn. Niets is romantischer en dramatischer dan de Historie, en wie voorvallen uit de wereldgeschiedenis in 't kader van drama of roman zet, begaat m.i. de fout 'n degelijk kleedingstuk lostetornen, aan stukken te knippen en 't daarna tant bien que mal weer aan elkaar te flikken tot arlequinspak. Ik zeg ‘tot uw troost’. Want, als ik dan met uw Made Roland niet ingenomen ben, kunt ge meenen dat de schuld ligt aan mijn ongewoon (en misschien ongegrond) oordeel voor 't ‘historisch’ drama in 't algemeen. Dat ge in U den drang voelt tot voortbrengen, scheppen, is natuurlijk loffelijk. Maar, beste kerel, hebt ge gedaan wat tot slagen, tot middelmatig slagen zelfs noodig is? Men moet veel gedacht, geleden, gewerkt hebben voor men iets kan voortbrengen dat redelijk is! Waarom nu begonnen met'n ‘historisch drama’? Waarom niet liever iets geteekend dat ge zelf zaagt, dat u beter bekend is dan voorvallen, karakters, toestanden die slechts op boekerige wijs tot ons gekomen zijn? | |
[pagina 233]
| |
Je weet wat 'n oud-lid der Conventie tot Lamartine zei, toen deze bezig was met z'n ‘Girondins’? ‘Ta n'es pas foutu pour écrire l'histoire de “notre” révolution.’ Ik houd die brusque opmerking voor gegrond. Welnu, uit boeken als die van Lamartine moest gij, en moeten wij, onze kennis van de Terreur putten! Toen ik de Historie romantisch en dramatisch noemde, bedoelde ik daarmee de boekjes niet die door mannen als Lamartine (en Thiers!) over de Historie geschreven zijn! Ik bedoelde de feitelijke waarheid, zooals de denker die à peu près weet te ontwarren uit de geschiedvervalsching der schrijvers. Zoodra ik uw stuk gelezen heb, ontv. ge nader bericht. Groet uwe vrouw van mij. Is ze wel? Hartelijk gegroet.
tt. Douwes Dekker. |
|