Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Dr Johannes Bolte
| |
[pagina 219]
| |
gebied van het geestelijk en van het wereldlijk lied bewegen en in opzicht van het oude lied eene veel rijkere verzameling dan de voorgaande uitmaken, verschenen in 1833. Later werd Hoffmann's uitgave opnieuw gedrukt: de geestelijke liederen, ouder den titel Niederländische Bieder des XV. Jahrhunderts, 1854, 10e deel der Horae Belg.; de wereldlijke, onder den titel Niederländische Volkslieder, 1856, 2e deel, 2e uitgave derzelfde verzameling. Opmerking verdient, dat bij dien nieuwen druk de benoeming Holländische door den veel juisteren Niederländische vervangen werd. Van Fr. J. Mone, die in 1827 het ambt van hoogleeraar in de statistiek en staatkunde te Leuven bekleedde, eene betrekking welke hij echter in 1830 ten gevolge der Omwenteling verloor, verscheen in 1838 zijn Übersicht der Niederländischen Volksliteratur älterer Zeit, een werk dat heden nog met nut wordt geraadpleegd. Andere Duitsche letterkundigen maakten zich ten opzichte van de Nederlandsche letterkunde verdienstelijk. In 1832 gaf O.L.B. Wolff, daartoe door Hoffman v. F. aangespoord, zijne Proben altholländischer Volkslieder uit, welke vier-en-twintig door hem in het Duitsch vertaalde oude Nederlandsche liederen bevatten. Van Johannes Ludwig Uhland, die zelf een uitstekend dichter was, zag in 1844 onder den titel Alte hoch- und niederdeutsche Volkslieder mit Abhandlung und Anmerkungen, eene rijke verzameling het licht, waarin een aantal onzer oude liederen verschenen en vergeleken werden met den in het Duitsch bestaanden tekst. In later tijd wist Fransz M. Böhme, in het groote werk - een toonbeeld van Duitsche vlijt - door hem uitgegeven onder den titel van Altdeutsches Liedbuch (1877), aan het oude Nederlandsche lied eene gewichtige, plaats in te ruimen. Herhaaldelijk levert Böhme het bewijs, wat overigens door Hoffmann reeds was vastgesteld, dat, te beginnen met de tweede helft der 15e eeuw tot op het einde der 16e, het Duitsche | |
[pagina 220]
| |
en het Nederlandsche lied gemeenschap hebben en wel in zoo verre, dat zij van elkander niet te scheiden zijn. Aan Dr. Johannes Franck zijn wij eene Mittelniederländische Grammatik (1883) verschuldigd, alsook een Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (1884-1892) en uitgaven van Middelnederlandsche teksten. De belangstelling in onze taal en letterkunde heeft van wege de Duitschers niet opgehouden te bestaan. In den jongsten tijd mochten wij ons verheugen in verschillende uitgaven welke onze taal aanbelangen en die uitgaan van Dr Johannes Bolte te Berlijn. In eene studie over een Hs. der bibliotheek van Kopenhagen, eene liederverzameling in de 17e eeuw door Petrus Fabricius, 1587-1651Ga naar voetnoot(1), aangelegd, worden door Dr Bolte verschillende Nederlandsche oude liederen besproken. Het vroeger te onzent zeer verspreide lied ‘Mijn oochgens weenen’ wordt tegenover den Duitschen tekst gebracht, ten bewijze dat deze laatste slechts eene vertaling van den Nederlandschen is. Van het 17e eeuwsche lied ‘Soet, soet Robbertgen’, waarvan ons alleen de melodie bewaard bleefGa naar voetnoot(2), leeren wij den oorsprong kennen. Het stamt namelijk af van een Engelsch zangspel (Jig), dat zich in Nederland en in Duitschland verspreidde en waarvan slechts de Duitsche tekts overbleef. Het lied is in Duitschland bekend onder den naam van: ‘Der engelländische Roland’ en vangt aan ‘Ach nachbar Robert.’ Hier vinden wij ingsgelijks de melodie van ‘Es war ein junger Held’, waarvan een Nederlandsche tekst bestaatGa naar voetnoot(3), benevens die van het lied van Brandenburgh, waarvan ons twee Nederlandsche lezingen bewaard zijn: eene 15e eeuwsche | |
[pagina 221]
| |
met drieregelige, en eene 16e eeuwsche met vierregelige stropheGa naar voetnoot(1). Deze melodie kwam voor in een vierstemmig Duitsch liederboek van 1535. Ongelukkiglijk ging eene der stemmen, juist de tenorstem die de melodie voordroeg, verloren. Böhme poogde dien zang terug te vinden, door bij de drie overgeblevene stemmen (Discant, Alt en Bas), eene vierde stem, als tenor, te schrijven: eene gevaarlijke poging voorwaar, daar er bij zulke onderneming plaats is voor meer dan éene gissing. Wat er ook van Böhme's poging weze, thans zijn wij, dank aan Dr Bolte, in het bezit van dien ouden fraaien zang teruggetreden. Op onzen 16eeeuwschen tekst en in moderne notatie gebracht, klinkt hij in dezer voege: Het is ghe - le - den iaer en - de dach dat Bran-den-
borch ge - van - gen lach, Ghe-wor-pen in ee-nen
to - ren, Van stee - nen wa-ren die mue - ren.
In het zelfde JahrbuchGa naar voetnoot(3) deelde Dr Bolte belangrijke aanteekeningen mede over Niederdeutsche und niederländische Volksweisen, met muziekbijlagen, daarbij een 17e eeuwsch Drinck Liedeken: ‘Van waer coempt ons den coelen wijn’, insgelijks met muziek, naar een Hs. der bibliotheek van Wolfenbüttel. | |
[pagina 222]
| |
Bedoelde aanteekeningen loopen over de liederen van de Blauwe Vlag, van den Zevensprong en van Pierlala. Van dit laatste lied gaven Lootens en Feys, twee melodieënGa naar voetnoot(1) waarvan de tweede gansch anders luidt dan de algemeen bekende. Dr Bolte levert ons hier eene betere lezing. Deze tweede melodie schijnt van Franschen oorsprong en aan een dans ontleend. Of zij echter ouder is dan de thans nog algemeen te onzent gangbare, zouden wij met Dr Bolte niet niet durven verzekeren. In het Tijdschrift voor Nederl. taal- en letterkundeGa naar voetnoot(2), verscheen van denzelfden schrijver, onder den titel Ein unbekanntes Amsterdammer Liederbuch von 1589, de beschrijving, met tafel en aanteekeningen, van een tot hiertoe onbekend 16e eeuwsch liederboek. Het werk berustende ter stadsbibliotheek van Dantzig, bevat 136 liederen en is getiteld: Een Aemstelredams Amoreus Lietboeck, nu nieuws wtgegaen, waer in begrepē zijn alderhande Liedekens, die in geen ander Lietboeckē en staen, meest al met zijn voys oft wijse daer bi gestelt om alle droefheyt, melancolie te verdrijvē. Amst. Harmen Jansz. Muller, 1589. Ofschoon, in tegenstrijdigheid met hetgeen er op den titel te lezen staat, sommige dier liederen reeds vroeger gedrukt waren, namelijk in het Antwerpsch Liederboek van 1544, en andere stukken ons door het Nieu Amstelredams Lied-boeck van 1591 bekend zijn, toch mag die vond van Dr Bolte voor merkwaardig gehouden worden en zal 's schrijvers bijdrage van nut wezen, daar zij de zangwijzen van verschillende oude liederen leert kennen. In hetzelfde tijdschriftGa naar voetnoot(3) leverde hij een bijvoegsel op de studie van Dr Kalff, over het 17e eeuwsch Hs. van Wouter VerheeGa naar voetnoot(4), dat in de stadsbibliotheek te Hamburg berust en tafelspelen, refereinen en liederen bevat. | |
[pagina 223]
| |
Dr Bolte handelt over eenige der melodieën welke door de zangwijzen bij Wouter Verhee zijn aangeduid en vergelijkt het lied ‘Schoen blomgen jent’, dat in het Niederrheinisches Liederbuch van 1574 te vinden is, met den Nederlandschen tekst ‘Schoon liefken jent.’ Nog twee andere bijdragen van denzelfden schrijver vinden wij in dit tijdschrift. In de eerste getiteld: Zu Hoofts GranidaGa naar voetnoot(1) wordt gewezen op het verband dat bestaat tusschen de pastorale van Diphilo and Granida, die gewoonlijk aan Robert Cox wordt toegeschreven, en des Drosten herderspel. In de tweede: Beiträge zur Geschichte der Erzählenden Litteratur des 16. JahrhundertsGa naar voetnoot(2), wordt er gehandeld over eene tot hiertoe onbekende Nederlandsche vertaling in verzen van Olivier de la Marche's gedicht: Le chevalier délibéré, welke in 1502 te Schiedam gedrukt werd, alsmede over den insgelijks tot hiertoe onbekenden Nederlandschen druk eener vertaling van den Franschen roman Buefves de Hantonne. Tot hiertoe waren slechts de uitgaven van 1552 en 1556 van dezen roman bekend; thans wordt medegedeeld, dat er een Antwerpsche druk van 1504 bestaat. De beide beschreven werken berusten ter stadsbibliotheek van Hamburg. In het Altpr. MonatsschriftGa naar voetnoot(3) geeft hij, naar mondelinge overlevering, eene variante, tekst en melodie, uit van het lied bekend onder den naam van Der Ritter und die Königsdochter, waarvan insgelijks eene Nederlandsche lezing bestaatGa naar voetnoot(4), die zoowel als de Duitsche teksten veel geleden heeft. - Een ridder weet een meisje door zoeten zang te betooveren, en voert haar met zich. Op hare weigering, om met hem te trouwen, slaat hij haar het hoofd af. - Het stuk staat in verband met het | |
[pagina 224]
| |
Halewijnslied, zooals door Dr Kalff reeds werd aangetoondGa naar voetnoot(1) Hierdoor ontstond er verwarring tusschen beide liederen, in zooverre dat verzen uit het eene stuk in het ander overliepen. Onder de Forschungen zur Brandeburgischen und Preuszischen GeschichteGa naar voetnoot(2) werden door Dr Bolte drie Nederlandsche liederen uitgegeven, ten bewijze hoe de krijgsdaden van Frederik den Groote, ook in het buitenland, deelneming en bewondering verwekten. Deze liederen zijn getrokken uit De vroolijke Oost-Indies-Vaarder of klinkende en drinkende Matroos, eene 18e eeuwsche liederverzameling, gedrukt te Amsterdam. In het Festschrift zum 5. NeuphilologentageGa naar voetnoot(3) onder den titel Das Märchen vom Tanze des Mönches im Dornbusch, vindt men een uitvoerend onderzoek over het ook ten onzent wel bekende verhaal van Jaakje met zijn fluitje. W. Grimm en Reinhold Köhler wezen reeds op de talrijke gedaanteverwisselingen welke dit verhaal bij vele volkeren aannam. Hun onderzoek berustte op mondelinge overleveringen. Schriftelijke bewijzen, en van de oudste, bleven hun onbekend; deze worden thans door Dr Bolte in het licht gesteld, o.a. wordt hier een Nederlandsch gedicht kenbaar gemaakt en in zijn geheel maar het unicum der Brusselsche bibliotheek herdrukt, dat in 1528, te Antwerpen, bij Michel Hillen verscheen, onder den titel: Vandē Jongen geheeten Jacke: die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vandē brueder dye daer quam om Jacke te castien. Bij dit stuk, dat 435 verzen beslaat, voegde Dr Bolte het vervolg op dit gedicht, later verschenen te Amsterdam bij Harmen Jz. Muller, die als drukker van 1569 tot 1617 werkzaam was. In deze laatste uitgave beslaan de twee deelen te zamen 830 verzen. | |
[pagina 225]
| |
De tekst van het Duitsch gedicht van Dietrich Albrecht (Erffurdt, 1599), unicum in het bezit van Dr Köhler te Weimar, wordt insgelijks in zijn geheel medegedeeld. Dr Bolte houdt het er voor, ofschoon dit punt volgens hem zelf nader dient onderzocht, dat de Nederlandsche tekst eene navolging is van het Engelsch gedicht: The Friar and the Boy. In het Archiv für niederd. SprachenGa naar voetnoot(1) liet dezelfde schrijver kort daarna over hetzelfde onderwerp nog een aantal aanmerkingen volgen, zoodat de stof als uitgeput mag beschouwd worden en wij thans eene volledige studie bezitten over een verhaal dat gedurende eeuwen de aandacht van het volk mocht boeien; ja, dat zijne aantrekkelijkheid nog niet verloren heeft, zoo men oordeelen mag naar de uitgaven welke er nog beden van verschijnenGa naar voetnoot(2). In het Zeitschrift für Deutsches Alterthum und deutsche Litteratur gaf Dr Bolte een Latijnsch gedicht uit: Dyalogus de divite et LazaroGa naar voetnoot(3) naar een Codex die vroeger aan de Benedictijnen van Oudenburg, bij Oostende, toebehoorde en thans ter bibliotheek van Brugge berust; verder vindt men daar van zijne hand eene bijdrage over Königin Maria von Ungarn und die ihr zugeeigneten LiederGa naar voetnoot(4). Onder den titel Vier Niederländische Schwänke des 16 JahrhundertsGa naar voetnoot(5) vestigt de schrijver nogmaals de aandacht, als op eene hoofdbron voor de kennis der werken van onze oude volksdichters, op de door Dr KalffGa naar voetnoot(6) vroeger beschreven Veelderhande geneuchlicke dichten, Tafel-spelen, ende Refereynen, Antw. 1600, en deelt daaruit mede het verhaal Van 't Luye Lecher Landt en een tot de ‘drinklitteratuur’ behoorende stuk: Een genoechelic Gedicht vanden Abt van Amfra, Heere tot Kannenburgh alsmede Een behlaechlic Refe- | |
[pagina 226]
| |
reyn, van dat arme Bier, dat onder de ‘leugenvertelsels’ moet gerangschikt worden. Die Singspiele der englischen Komödianten und ihrer Nachfolger in Deutschland, Holland und SkandinavienGa naar voetnoot(1) beslaan 193bl. en dan nog maken zij slechts een gedeelte uit van een niet voleindigd werk over het Duitsch tooneel gedurende de 17e eeuw. Een eerste hoofdstuk handelt over Entstehung und Charakter der Singspiele. Onder den aandrang der Florentijnsche muziekschool, waarvan de voornaamste vertegenwoordigers Peri en Caccini waren, ontstond in Italië, omstreeks 1600, de opera. Van dien tijd dagteekent de muzikale renaissance. Tot daartoe hadden de componisten zich uitsluitend aan den meerstemmigen zang gewijd; zij legden er zich vooral op toe, de stemmen zoo welluidend mogelijk te paren. Met de Florentijnsche school, die onder den invloed van letterkundigen stond, en evenveel gewicht aan woorden en muziek verleende, kwam de alleenzang tot stand, de zang steunende op het woord. In dien zin waren de Florentijnen de voorloopers van Gluck en van Wagner. Omtrent denzelfden tijd onstond te Londen, aan het Hof van koningin Elisabeth, het strophisch zangspel, zoo iets in den trant der moderne operette. Eerst met de 17e eeuw, verkreeg de Italiaansche opera burgerrecht in Duitschland, terwijl de Engelsche zangspelen er kort na hunne geboorte navolging vonden en er tot in de 18e eeuw voortwortelden. Deze gezongene kluchtspelen werden, zooals wij reeds zagen, door de Engelschen Jig genaamd. Dit woord beteekent zooveel als dans en bewijst dat ook de dans bij die tooneelstukken zijne rol speelde. Die Engelsche stukken hadden hunnen invloed op onze | |
[pagina 227]
| |
muziek; de melodieën welke er in voorkwamen, verstrekten in ruim getal tot zangwijs aan Nederlandsche liederen, zooals blijkt o.a. uit Starter's Friesche Lust-hof (1621) - Starter was Engelschman van geboorte - en uit Valerius' Nederlantsche Gedenck-Clanck (1626). Wel had men het feit reeds besprokenGa naar voetnoot(1) en had LoffeltGa naar voetnoot(2) met éen woord op Engelsche ‘rondtrekkende tooneelspelers’ gewezen; wel bezaten we reeds verschillende studiën over Engelsche comedianten en hunne opvoeringen in Nederland en in Duitschland gedurende de 16e en 17e eeuwGa naar voetnoot(3), doch hier hebben wij voor 't eerst de stukken zelf. In een tweede hoofdstuk, Verzeichnis der erhaltenen Singspiele, worden de overgeblevene stukken, 33 in getal, besproken. Het derde hoofdstuk bevat twaalf uitgekozen stukken, waaronder: Singing Simpkin, met de Duitsche, de Nederlandsche en de Zweedsche navolgingen; de Nederlandsche van Isaac Vos en getiteld Pekelharing in de Kist werd gespeeld te Amsterdam in 1648; The Black Man, met de navolging van B. Fonteyn, getiteld Sullemans soete Vryagi; Amst. 1643; Droncke Goosen, van J. van Arp, Amst. 1639; Die Müllerin und ihre drei Liebhaber, met de Nederlandsche, Duitsch-getinte navolging, van een onbekende, onder den titel Domine Johannes ofte den jaloersen Pekelharing, Amst. 1658. In het vierde hoofdstuk komen, met aanduiding der bronnen, de meeste melodieën voor, welke in de verschillende stukken werden aangewend. Voor eenige dagen verscheen van Dr Botte eene nieuwe Beiträge zur geschichte der erzählenden Litteratur des 16. | |
[pagina 228]
| |
JahrhundertsGa naar voetnoot(1), waarin gewezen wordt op twee jongere dan de tot hiertoe bekende uitgaven van Boccacio's Decamerone vertaald door Dirck Coornhert. Schrijver vestigt namelijk de aandacht op de uitgave van 1564, volgens hem de editio princeps. Daarbij wordt insgelijks beschreven een zoo goed als onbekendGa naar voetnoot(2) ‘cluchtboek’: Lustige Historien oft Nieuwicheden enz. wt diversche talen in onse Nederduytsche sprake: Door Fransoys Loockmans van Antwerpen, anno 1589 (met geestelijke goedkeuring van 1577). De inhoud der 71 ‘Lustige Historien’ en de volledige tekst van drie van deze worden ons hier medegedeeld. Andere bijdragen van denzelfden schrijver, die van zijne veelzijdige kennis getuigen, doch niet in rechtstreeksch verband met onze letterkunde staan, laten wij onvermeld. Wij achten het ons ten plicht, de aandacht te vestigen op de letterkundige voortbrengselen van den geleerde, die op waardige wijze het spoor zijner doorluchte stamgenooten drukt welke op het gebied der Nederlandsche taal en kunst werkzaam waren. F. van Duyse. |
|