Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
HerdenkenGa naar voetnoot(1).Thans voor geen spiedend oog beducht,
Ben ik het stadsgewoel ontvlucht,
En zit ik - als zoo menig keer -
Stil peinzend op de grafzerk neer
Waaronder, 't leven onbewust,
Mijn lieve, beste jongen rust.
Een halve eeuw heb ik doorleefd,
Met licht en donker rijk doorweefd,
En al wat sinds mijn hart onttoog,
Rijst zachtkens voor 't gesloten oog -
Ja, - al waaraan mijn ziele hing,
Als droeve of blijde herinnering.
'k Waardeer, ja, elke zegening,
Die ik van God gestaag ontving,
En - draag geduldig iedre smart
Van 't diep getroffen, lijdend hart -
Maar nimmer stilt mijn droefenis,
Nu ik mijn lieven jongen mis.
| |
[pagina 198]
| |
Hij was reeds man in bouw en kracht
En toch zoo goed - zoo waar - zoo zacht; -
Hij, moeders trots en vaders vreugd,
Bracht zonneschijn en levensvreugd
In 't nedrig, vriendlijk ouderhuis,
Bij levenszorg en levenskruis.
Soms dacht ik: als 'k na jaar en dag,
- Hoe lang ik hier ook lieven mag -
Toch zeker eenmaal, afgesloofd,
De stramme leên - het moede hoofd
Ter ruste nederbuigen zal,
Dàn is mijn zoon, de steun van al.
Dan neemt hij met een hart vol min
Zijn vaders leegen zetel in;
Dan steunt en troost en zegent hij
De broedertrits en zusterrij,
En wordt hij aller gids en vrind,
De jongen dien mijn ziel zoo mint.
En nu -! dat alles is niet meer!
God die hem gaf - Hij nam hem weêr -
En of ik klaagde, smeekte of bad:
‘Ach, Heer! laat mij dien dierbren schat!’
De Vader hoorde niet naar mij,
Hij weet het waarom - en niet wij.
Als ik dan zoo te peinzen zit,
De handen vouw en zachtkens bid:
Dan opent zich voor 't geestlijk oog,
Ver boven wolk en starrenboog,
Een ander, beter vaderhuis:
En dáár - dáár is mijn jongen thuis.
| |
[pagina 199]
| |
Kom, 'k vat den reisstaf maar weer aan
En wil mijn weg ten einde gaan;
't Is immers maar een korten tijd
Dat men hier juicht of bitter lijdt...
En dàn - dàn is de reis gedaan
En land ik bij mijn lievling aan.
Nu, goeden nacht dan! Goeden nacht!
Tot weêrziens lievling! Sluimer zacht
Bij Bloemengeur en Starrengloed,
Die van een Hemel droomen doet!
Rust - onder rozen zacht gedekt,
Tot ons een Eeuwge Morgen wekt!
F.H. van Leent.
Amsterdam.
|
|